11. Growth of the mind and person (STUVIA) Flashcards
Ontwikkelingspsychologie
Kijken naar ontwikkeling is de enige manier om antwoord te geven op de vraag, “Hoe verloopt de interactie tussen nature en nurture om tot een bepaalde psychologische uitkomst te komen?”
Fallopian tube
Eileider – verbindt de eierstokken met de baarmoeder. Hier vindt bevruchting van de eicel door een spermacel plaats.
De prenatale periode in fasen
- Zygotische fase of germinal (kiem) phase – week 1 en 2: De zygote verplaatst zich naar de baarmoeder en nestelt zich in het baarmoederslijmvlies. De zygote groeit in omvang zonder dat belangrijke specifieke structuren worden gevormd.
- Embryonale fase – week 3 t/m 8: Het centraal zenuwstelsel (deels), alle organen, zintuigen en ledematen ontwikkelen zich. Rond week 8 kan het embryo stimuli ontvangen. Week 8 t/m 12 – het embryo begint te bewegen en activiteit neemt toe na 12 weken.
- Foetale fase – week 9 t/m 38 (geboorte): Groei van organen en lichaamsstructuur en verdere ontwikkeling van centraal zenuwstelsel. Week 9 t/m 12 – de uitwendige mannelijke / vrouwelijke geslachtsorganen ontwikkelen zich. Week 12 – alle organen zijn gevormd, maar werken nog niet goed.
Cephalocaudale ontwikkeling
De ontwikkeling van het hoofd gaat het snelst. Het lichaam haalt dit later als het ware in, maar bij de geboorte is het hoofd van een baby nog steeds 20% van het lichaam (volwassene 12%). De verandering in proporties en de ontwikkeling van boven (hoofd) naar beneden (voeten) wordt Cephalocaudale ontwikkeling genoemd.
Teratogenen
Drugs, medicijnen, alcohol, tabak, ziekten en milieuvervuiling kunnen schade veroorzaken tijdens de prenatale ontwikkeling. Een stof of ziekte met deze eigenschap wordt teratogeen genoemd. Het effect van teratogenen is het grootst in de embryonale fase (3-8 weken). Als een orgaan of ledemaat eenmaal ontwikkeld is zal een teratogeen weinig of geen effect meer hebben. Een voorbeeld hiervan is het medicijn Thalidomide (blz. 405).
Prenatale ervaring
De ontwikkelende foetus kan prenatale ervaringen, zoals stress en slechte voeding, gebruiken om zich aan te passen aan de omgeving waarin hij terecht zal komen (Marco Del Giudice blz. 405).
Infancy
De eerste 18 tot 24 maanden na de geboorte. De ontwikkeling in deze periode gaat het snelst en legt de basis voor verdere ontwikkeling.
Puberteit
Ontwikkelingsstadium dat voorafgaat aan adolescentie (of begin is van adolescentie). Tijdens de puberteit vergroten de klieren, geassocieerd met het voortplantingssysteem, zich. Dat brengt fysieke veranderingen en veranderingen in gedrag teweeg. Hormonen zorgen voor een groeispurt, het vermogen om zich voort te planten en voor emoties en gedrag gerelateerd aan seksuele aantrekkingskracht. Puberteit duurt gemiddeld 4 of 5 jaar.
Menarche
Een meisje haar eerste menstruatie, vindt gemiddeld plaats rond 13 jaar.
Historische veranderingen in menarche leeftijd
De gemiddelde menarche leeftijd nam vanaf halverwege de 19e eeuw tot 1960 af, als gevolg van betere voeding, en is sindsdien stabiel. Borstgroei en andere ontwikkelingen in de puberteit hebben de afgelopen tientallen jaren een versnelling doorgemaakt, obesitas is daarvan de voornaamste oorzaak. Andere mogelijke oorzaken zijn tabaksrook, insecticiden, arseen, polybroombifenylen en chemicaliën gebruikt in plastic (figuur 11.3 blz. 407).
Baby’s kijken selectief naar nieuwe objecten
Uit honderden experimenten is gebleken dat baby’s de voorkeur geven aan nieuwe prikkels ten opzichte van bekende prikkels en dat ze langer kijken naar nieuwe prikkels. Ze doen dit, omdat ze meer te leren hebben van de nieuwe prikkels. De bias van baby’s om naar nieuwe prikkels te kijken is zo betrouwbaar dat onderzoekers op deze manier testen wat ze waarnemen en onthouden.
Habituation en dishabituation
Habituation: Gewenning aan een prikkel, waardoor baby’s steeds minder gaan kijken.
Dishabituation: Ontwenning, als een oude prikkel wordt vervangen door een nieuwe dan gaan baby’s meteen langer kijken.
Baby’s proberen hun omgeving te beheersen
Baby’s hebben een sterke drive om hun omgeving te controleren, ze raken van slag als ze de controle kwijtraken. Het menselijke verlangen om de omgeving te controleren is aanwezig in elk ontwikkelingsstadium en de functie ervan is duidelijk; we overleven door onze omgeving te controleren.
Examining
Vanaf 5 of 6 maanden beginnen baby’s objecten op een meer verfijnde (menselijke) manier te onderzoeken met hun handen en ogen samen. Daarvoor stoppen ze objecten vooral in hun mond, net zoals puppy’s. Baby’s in alle culturen onderzoeken objecten uit zichzelf op deze manier.
Gaze following
Vanaf een half jaar beginnen baby’s de ogen van mensen om hen heen te volgen en kijken ze waar die mensen naar kijken.
- Zorgt ervoor dat baby’s belangrijke objecten opmerken en erover leren (overleven)
- Bevordert taalontwikkeling; baby’s die meer aan gaze following doen leren taal sneller
Intentional agent
Individu, die dingen laat gebeuren en die met zijn gedrag een bepaald doel nastreeft (Bandura). Baby’s beginnen intentional agents van levenloze objecten te onderscheiden vanaf ongeveer 9 maanden.
Shared attention
Gedeelde aandacht of joint attention – interactie tussen de baby, een ander persoon en een object (Tomasello). Meestal wijst de andere persoon een object aan waar hij en de baby vervolgens naar kijken. Shared attention maakt duidelijk dat baby’s mensen als intentional agents zien. Vanaf 12 maanden beginnen baby’s anderen attent te maken op objecten door te wijzen en tussen de 12 en 18 maanden beginnen baby’s objecten aan te wijzen, waar de volwassene naar op zoek is.
Social referencing
Als baby’s ongeveer een jaar oud zijn beginnen ze te kijken naar de emotionele uitdrukkingen van hun verzorgers op zoek naar signalen van gevaar in relatie tot hun eigen acties (Walden blz. 410).
Enkele fysieke kernprincipes
- Objecten blijven bestaan, ook als ze buiten zicht zijn (object permanence)
- Twee vaste objecten kunnen niet dezelfde ruimte innemen
- Als een object verplaatst gebeurt dat via een doorlopend pad
Kernkennis
Elizabeth Spelke stelt dat baby’s kernkennis van de fysieke wereld hebben en dat ze daar maar een klein beetje ervaring voor nodig hebben.
Skeletcompetenties
David Geary stelt dat baby’s geboren worden met een kleine hoeveelheid skeletcompetenties, die hen in staat stellen om de fysieke wereld te begrijpen.
Violation-of-expectation
Via deze methode toonden onderzoekers aan dat baby’s van 2,5 tot 4 maanden oud kennis hebben van fysieke kernprincipes (Baillargeon). Dit bleek uit het feit dat baby’s langer keken naar fysiek onmogelijke gebeurtenissen dan naar fysiek mogelijke gebeurtenissen (figuur 11.5 blz. 411). Nuances m.b.t. de kernprincipes komen met leeftijd en ervaring.
Jean Piaget testte baby’s begrip van object permanence d.m.v.:
- The simple hiding problem
Onderzoekers verstoppen speelgoed onder een dekentje terwijl de baby kijkt. - The changed-hiding-place problem / the A-not-B problem
Nadat de baby het speelgoed meerdere keren gevonden heeft onder het ene dekentje verstoppen onderzoekers het speelgoed onder een ander dekentje terwijl de baby kijkt.
Ondanks dat baby’s jonger dan 5 maanden tijdens selectief kijken object permanence lijken te begrijpen slagen ze niet voor de simpelste test van Piaget. Mogelijk heeft dit te maken met het (on)vermogen om arm- en handbewegingen te coördineren om het speelgoed te pakken. Baby’s kijken namelijk wel naar de plek, waar het speelgoed verstopt is.
Tussen 6 en 9 maanden slagen baby’s wel voor de simpelste test van Piaget, maar niet voor the changed-hiding-place problem. Dit komt doordat baby’s op die leeftijd meer vertrouwen op hun eerdere ervaringen dan op hun waarnemingen.
Vanaf dat baby’s kunnen kruipen of lopen slaagt een hoog percentage van hen voor the changedhiding-place problem. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de opgedane ervaring met het coördineren van hun zicht en hun spierbewegingen.
Drie theorieën over de mentale ontwikkeling van kinderen
- Piaget – het kind als kleine wetenschapper
Acties van het kind m.b.t. de fysieke wereld als drijvende kracht van cognitieve ontwikkeling. - Vygotsky – het kind als leerling
Interacties van het kind met andere mensen als drijvende kracht van cognitieve ontwikkeling. - The Information-Processing Perspective – het perpectief van informatie verwerken
Mentale ontwikkeling door veranderingen in de basiscomponenten in de geest van het kind.
Piagets theorie – De rol van de eigen acties van het kind in mentale groei: Schemes
Mentale representaties of blauwdrukken voor acties, die kinderen volgens Piaget ontwikkelen door hun eigen acties m.b.t. objecten. Volgens Piaget zijn de vroegste schemes sterk verbonden aan objecten en worden ze opgeroepen door die objecten. Als kinderen ouder worden ontwikkelen ze meer verfijnde, abstracte schemes, die minder verbonden zijn aan de directe omgeving of daadwerkelijke acties.
Schemes ontwikkelen door assimilatie en accommodatie
Assimilatie: Het proces waarbij nieuwe ervaringen worden geïntegreerd in bestaande schemes.
Accommodatie: Het proces waarbij bestaande schemes uitbreiden of veranderen om integratie van nieuwe gebeurtenissen of objecten (assimilatie) mogelijk te maken.
Kinderen gedragen zich als kleine wetenschappers
Kinderen zijn het meest gemotiveerd om objecten en situaties te verkennen, die ze nog maar deels begrijpen. In Piaget’s woorden worden kinderen het meest aangetrokken tot ervaringen, die geïntegreerd (assimilatie) kunnen worden in bestaande schemes op een manier dat accommodatie noodzakelijk is (niet te makkelijk). Uit verschillende experimenten is gebleken dat kinderen hun spel is gericht op ontdekken, niet op herhaling van al bekende effecten (Schulz en Bonawitz).
Operaties
Omkeerbare acties – acties waarvan de effecten ongedaan gemaakt kunnen worden door andere acties. Deze acties zijn volgens Piaget het meest bevordelijk voor mentale ontwikkeling.
Operational schemes
Door het uitvoeren van omkeerbare acties (operaties) ontwikkelen kinderen operational schemes – mentale blauwdrukken, die kinderen laten nadenken over de omkeerbaarheid van hun acties. De omkeerbaarheid van acties begrijpen geeft een basis voor het begrijpen van fysieke principes.
Behoud van stof
Een hoeveelheid klei kan verschillende vormen aannemen, maar blijft dezelfde hoeveelheid (conservation of substance).
Vier typen schemes, vier ontwikkelingsstadia
Sensorimotor: Geboorte tot 2 jaar
Intelligentie is beperkt tot de baby’s eigen acties ten opzichte van de omgeving. Cognitie gaat vooruit van het oefenen van reflexen naar het begin van symbolisch functioneren.
Preoperations: 2 tot 7 jaar
Intelligentie is symbolisch en wordt uitgedrukt in taal en beeldspraak, wat kinderen in staat stelt een mentale voorstelling te maken en objecten te vergelijken buiten hun directe perceptie. Gedachte is meer intuïtief dan logisch en is egocentrisch, kinderen kunnen zich moeilijk in anderen verplaatsen.
Concrete operations: 7 tot 11 jaar
Intelligentie is symbolisch en logisch. (Bijvoorbeeld als A groter is dan B en B groter is dan C, dan moet A groter zijn dan C.) Gedachte is minder egocentrisch. Het denken van kinderen is beperkt tot concrete fenomenen en hun eigen eerdere ervaringen, ze denken niet abstract.
Formal operations: 11 tot 16 jaar (tot in volwassenheid)
Kinderen zijn in staat om hypotheses te maken en te testen; mogelijkheid gaat boven realiteit. Kinderen kunnen reflecteren op hun eigen gedachteprocessen en kunnen over het algemeen abstract denken.
Sensorimotor schemes
De meest primitieve schemes in Piaget’s theorie zijn sensorimotor schemes; ze geven een basis voor acties m.b.t. objecten, maar niet voor het denken aan de objecten als ze afwezig zijn. Zodra een kind de schemes kan gaan gebruiken als mentale representaties als de objecten afwezig zijn, zijn het geen sensorimotor schemes meer.
Preoperational schemes
Preoperational schemes komen voort uit sensorimotor schemes en stellen een kind in staat om verder te denken dan het hier en nu. Kinderen in dit stadium kunnen objecten en gebeurtenissen symboliseren als ze afwezig zijn. Ze heten preoperational schemes, omdat kinderen in dit stadium nog niet kunnen nadenken over de omkeerbare consequenties van hun acties. Begrip is in dit stadium meer gebaseerd op uiterlijk dan op principes (figuur 11.6 blz. 418).
Representatief inzicht
De kennis dat een entiteit ook kan staan voor iets anders (representatie). Jonge kinderen zijn in sommige situaties in staat om objecten op deze manier te zien, maar dit vermogen verbetert naarmate kinderen ouder worden.
Dual representation
Een object tegelijkertijd zien als het object zelf en als een symbool. Uit onderzoek van DeLoache en Marzolf is gebleken dat jonge kinderen in staat zijn om objecten als object of als representatie te zien, maar dat dual representation voor hen erg moeilijk is.
Concrete-operational schemes
Concrete-operational schemes komen voort uit het zonder begrip produceren van operaties in the preoperational stage. Concrete-operational schemes laten een kind nadenken over de omkeerbaarheid van zijn acties en dat geeft een basis voor het begrijpen van fysieke principes. In dit stadium zijn de operational schemes nog wel sterk verbonden aan de eigen ervaringen van het kind, ze zijn nog niet algemeen toepasbaar.
Centratie
Preoperational children focussen hun aandacht op het meest opvallende kenmerk binnen hun gezichtsveld.
Decentratie
Concrete-operational children kunnen zichzelf scheiden van specifieke aspecten binnen hun gezichtsveld en kunnen het geheel zien en op basis daarvan beslissingen nemen.