15. Psychological disorders (STUVIA) Flashcards
Problemen met het identificeren van psychische stoornissen
Clinici en onderzoekers evalueren gedrag a.d.h.v. vier thema’s voordat ze een diagnose stellen:
1. Deviance – afwijkend gedrag
De mate waarin het gedrag of de ideeën van de persoon onacceptabel of ongewoon zijn.
2. Distress – nood
Negatieve gevoelens vanwege de stoornis of de negatieve gevoelens van anderen.
3. Dysfunction – dysfunctie
Het onaangepaste gedrag dat interfereert met normaal dagelijks functioneren.
4. Danger – gevaar
Gevaarlijk of gewelddadig gedrag richting anderen of zichzelf.
DSM-5 (2013)
De Diagnostic and Statistical Manual of Psychological Disorders ontwikkeld door de American Psychiatric Association. DSM-5 specificeert criteria voor wat een officiële stoornis is en wat niet, geeft categorieën en subcategorieën stoornissen en criteria om ze te identificeren. DSM werd voor het eerst uitgegeven in 1952 en werd herzien in 1968, 1974, 2000 en 2013.
Wat is een psychische stoornis?
Een syndroom (aantal samenhangende symptomen) dat een klinisch significant nadeel veroorzaakt, afkomstig is van een innerlijke bron en niet onderhevig is aan vrijwillige controle (blz. 578). Daarbij hebben de symptomen betrekking op cognitieve functies, emotieregulatie of gedrag. Ondanks dat DSM hiermee een nuttige richtlijn geeft blijft het een vaag concept.
Diagnose
Het proces van het labelen van een persoon’s psychische stoornis. Elk diagnostisch systeem moet betrouwbaar en valide zijn.
Betrouwbaarheid
Een diagnostisch systeem is betrouwbaar als verschillende diagnostici, allemaal getraind in gebruik van het systeem, tot dezelfde conclusies komen als ze onafhankelijk van elkaar dezelfde personen diagnosticeren.
Samenvatting van DSM-5 categorieën van psychische stoornissen
- Angststoornissen
Stoornissen waarbij angst een prominent symptoom is, waaronder gegeneraliseerde angststoornis, fobieën, paniekstoornis, agorafobie en sociale angststoornis. - Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen
Stoornissen geassocieerd met een traumatische of stressvolle gebeurtenis, waaronder reactieve hechtingsstoornis en PTSS. - Obsessieve-compulsieve en gerelateerde stoornissen
Stoornissen waarbij verontrustende gedachten, beelden of driften het bewustzijn binnendringen, meestal vergezeld door herhalende acties als reactie op een obsessie. - Depressieve stoornissen
Stoornissen gekenmerkt door een trieste, lege of prikkelbare stemming, waaronder ernstige depressieve stoornis en dysthymie. - Bipolaire en gerelateerde stoornissen
Stoornissen gekenmerkt door grote stemmingswisselingen, van depressie tot manie, waaronder bipolaire stoornis type 1 en bipolaire stoornis type 2. - Schizofrenie spectrum en andere psychotische stoornissen
Stoornissen in het schizofrenie spectrum worden gekenmerkt door ongeorganiseerde gedachten en spraak, wanen, hallucinaties, ongeorganiseerd gedrag en afgevlakte of ongepaste genegenheid. Een andere psychotische stoornis is waanstoornis, waarbij iemand aanhoudende wanen heeft zonder verstoring van gedachten of stemming. - Persoonlijkheidsstoornissen
Stoornissen waarbij iemand onbuigzame niet adaptieve karaktertrekken heeft. DSM-5 noemt 10 specifieke types (waaronder paranoïde persoonlijkheidsstoornis, narcistische
persoonlijkheidsstoornis en ontwijkende persoonlijkheidsstoornis) en andere niet gespecificeerde types. - Dissociatieve stoornissen
Stoornissen gekenmerkt door verstoring van normaal psychisch functioneren, waaronder dissociatieve identiteitsstoornis (voorheen meervoudige persoonlijkheidsstoornis). - Voedings- en eetstoornissen
Stoornissen gekenmerkt door extreem weinig of veel eten of zuiveren, waaronder anorexia nervosa, boulimia nervosa en pica (eten van niet eetbare dingen). - Middelen gerelateerde en verslavingsstoornissen
Stoornissen veroorzaakt door middelen als alcohol, cocaïne, opioïden en tabak, die het beloningssysteem in de hersenen activeren, en stoornissen zonder middelen zoals gokken. - Slaap-waakstoornissen
Stoornissen m.b.t. verstoringen in slaap, waaronder slapeloosheid, hypersomnolentie (excessieve slaperigheid) en narcolepsie (onweerstaanbare neiging om in slaap te vallen). - Neurologische stoornissen (ontwikkeling)
Stoornissen in de vroege ontwikkeling, waaronder verstandelijke handicaps, communicatiestoornissen (vertraagde taal en stotteren), autisme, ADHD en leer- en motorische stoornissen. - Neurologische stoornissen (cognitief)
Stoornissen geassocieerd met hersenschade of dysfunctie als gevolg van ziekten als Alzheimer, Parkinson of Huntington of als gevolg van traumatische hersenschade.
De vraag van validiteit
Validiteit: De validiteit van een diagnostisch systeem is een index van de mate waarin de geïdentificeerde categorieën bruikbaar en betekenisvol zijn voor clinici. Een systeem kan betrouwbaar zijn als het op basis van oppervlakkige eigenschappen mensen categoriseert, maar dit systeem zou niet valide zijn als er uit verder werk geen klinisch nut blijkt.
Een systeem is valide als er antwoord gegeven kan worden op vragen als:
Lijden mensen met de diagnose op vergelijkbare manieren?
Heeft hun lijden vergelijkbare oorzaken?
Helpt de diagnose het toekomstige verloop van de stoornis te voorspellen?
Helpt de diagnose bij het bepalen van een gunstige behandeling?
Andere systemen voor het classificeren van psychische stoornissen:
- Internal classification of diseases (ICD-10)
Ontwikkeld door de WHO en wordt bijna overal ter wereld gebruikt.
- Hierarchical taxonomy of psychopathology (HiTOP)
Ontwikkeld door een groep clinici en onderzoekers om het nieuwste wetenschappelijke bewijs weer te geven en de beperkingen van de DSM-5 te adresseren.
Er is veel discussie over de identificatie, definities en classificatie van psychische stoornissen a.d.h.v. DSM-5. De auteurs van het boek geven aan dat DSM-5 misschien minder als een bijbel voor mentale gezondheid gezien moet worden en meer als een woordenboek. De onderzoekers hebben de betrouwbaarheid van DSM-5 verbeterd door het gebruik van objectieve symptomen, maar de validiteit is een meer complexe kwestie.
Mogelijke gevaren in labelen
Een label van een psychische stoornis kan het zelfvertrouwen van de persoon verlagen en kan veranderen hoe anderen (zelfs clinici) hem of haar zien. Daarom is het beter om labels toe te passen op de stoornis en niet op de persoon.
Medical student’s disease
De sterke neiging van studenten om symptomen en ziektes, waarover ze lezen en leren, op zichzelf te betrekken. Deze neiging wordt ook wel introductory psychology student’s disease genoemd.
Cultuurgebonden syndromen
Uitingen van mentale nood, die bijna volledig beperkt zijn tot bepaalde culturele groepen. Anorexia nervosa en boulimia nervosa zijn voorbeelden hiervan, deze stoornissen komen alleen voor in culturen met een moderne westerse invloed.
De rol van culturele waarden bij het bepalen of iets een stoornis is
Cultuur en culturele veranderingen hebben invloed op welke soorten gedrag en welke kenmerken worden aangemerkt als psychische stoornis. Tot 1973 was homoseksualiteit in Amerika officieel aangemerkt als psychische stoornis.
Culturele waarden en de diagnose ADHD
Attention-deficit/hyperactivity disorder – mogelijk wordt ADHD veroorzaakt door een langzamere ontwikkeling van de prefrontale cortex, het gedeelte van de hersenen verantwoordelijk voor het focussen van aandacht op taken en het remmen van spontane activiteiten. Deze theorie is prominent, maar nog steeds controversieel. ADHD wordt behandeld met methylfenidaat (Concerta en Ritalin), dat de activiteit van dopamine en noradrenaline verhoogt. De onderdrukking van symptomen is waarschijnlijk het gevolg van verhoogde neurale activiteit in de prefrontale cortex.
DSM-5 maakt onderscheid tussen drie varianten van de stoornis:
- Het hoofdzakelijk onoplettende type (ADHD-I)
Gebrek aan aandacht voor instructies, niet kunnen concentreren op schoolwerk of andere taken en nonchalant zijn met het afmaken van opdrachten. - Het hoofdzakelijk hyperactieve impulsieve type (ADHD-H)
Friemelen, opstaan zonder te vragen, overmatig praten, anderen onderbreken en antwoorden eruit flappen voor de vraag gesteld is. - Het gecombineerde type (ADHD-C)
Symptomen van beide andere varianten. De grote stijging van ADHD diagnoses in Amerika is waarschijnlijk niet alleen het gevolg van een beter begrip van de stoornis, maar ook van een culturele nadruk op schoolprestaties en verminderde mogelijkheden voor kinderen om ruw te spelen.
Oorzaken van psychische stoornissen
De hersenen zijn betrokken bij alle psychische stoornissen en alle factoren (waaronder genen en de omgeving), die bijdragen aan het ontstaan van psychische stoornissen, doen dat door het uitoefenen van invloed op de hersenen.
De rol van de hersenen in onomkeerbare psychische stoornissen
Chronische psychische stoornissen, zoals syndroom van Down en Alzheimer, worden veroorzaakt door onomkeerbare gebreken in de hersenen (blz. 586).
Syndroom van Down: Mensen met het syndroom van Down zijn verstandelijk beperkt en hebben problemen met fysieke coördinatie. Dit is het gevolg van een fout tijdens meiose met als gevolg een extra chromosoom 21. Dit extra chromosoom blijft behouden in alle cellen van het ontwikkelende individu en veroorzaakt vervolgens op verschillende manieren schade aan de ontwikkelende hersenen.
Alzheimer: Bij mensen met Alzheimer verslechteren eerst alle cognitieve functies, waaronder geheugen, ruimtelijk inzicht, redeneren en taal, en daarna verslechtert de controle van de hersenen over de lichamelijke functies. Een combinatie van genetische aanleg en veroudering zorgt voor ophoping van amyloïde plaques tussen de neuronen in de hersenen. Dit zorgt voor een verstoring in de neurale communicatie en dus voor verminderde hersenactiviteit.
De rol van de hersenen in episodische psychische stoornissen
Alle stoornissen, die verder in dit hoofdstuk besproken worden, zijn episodisch (omkeerbaar). Erfelijkheid, stressvolle gebeurtenissen in de omgeving en de effecten van leren spelen mogelijk een rol. Het is, in het geval van erfelijkheid, niet altijd duidelijk welke genen betrokken zijn bij het ontstaan van een stoornis, maar het is waarschijnlijk dat de effecten optreden doordat genen de biologie van de hersenen beïnvloeden.
De oorzaken van psychische stoornissen vallen in drie categorieën (3 P’s)
- Predisposing causes of psychological disorders – kwetsbaarheden
- Genetisch geërfde eigenschappen, die de hersenen beïnvloeden (meest genoemd).
- Schadelijke omgevingseffecten op de hersenen, ook voor de geboorte.
- Langdurige stressvolle situaties, zoals misbruik en huiselijk geweld.
- Aangeleerde opvattingen, zoals westerse opvattingen over slank zijn en anorexia.
- Niet adaptieve manieren van het omgaan met stressvolle situaties. - Precipitating causes of psychological disorders – triggers
- Onmiddellijke stressvolle gebeurtenissen of verliezen in iemand’s leven.
- Bij welke gebeurtenissen dit gebeurt en of het gebeurt heeft te maken met aanleg. - Perpetuating causes of psychological disorders – instandhoudende oorzaken
- De consequenties van de stoornis, die de stoornis vervolgens in stand houden.
- Het gaat vooral om de negatieve consequenties, zoals slecht voor zichzelf zorgen, zich sociaal afzonderen en negatieve reacties van anderen.
De wisselwerking tussen predisponerende oorzaken en precipiterende oorzaken, kan weergegeven worden in een zogeheten diathese-stressmodel (figuur 15.2 blz. 588). Hoe groter de kwetsbaarheid, hoe minder stress er nodig is om tot een stoornis te leiden en vice versa.
Verklaringen van prevalentieverschillen (waarom sommige stoornissen vaker bij mannen of vrouwen worden vastgesteld)
a. Verschillen in zelfrapportage of het onderdrukken van psychische nood: Mannen zijn waarschijnlijk minder geneigd om angst en moedeloosheid toe te geven.
b. De verwachtingen van clinici: Clinici verwachten bepaalde stoornissen specifiek bij mannen of vrouwen.
c. Verschillen in stressvolle ervaringen: Vrouwen hebben bijvoorbeeld meer kans om mishandeld te worden door hun partner.
d. Verschillende manieren van omgaan met stressvolle situaties: Vrouwen zijn naar binnen gericht en mannen naar buiten (over het algemeen).
Angststoornissen
Stoornissen waarbij vrees en angst de meest prominente symptomen zijn. Vrees is een reactie op een object of situatie die aanwezig is. Vrees kan een fobie worden als het leidt tot een irrationeel verlangen om het gevreesde object of de gevreesde situatie te vermijden. Angst is het zich zorgen maken over iets wat nog niet aanwezig is of nog niet gebeurd is. De belangrijkste angststoornissen in DSM-5 zijn gegeneraliseerde angststoornis, fobieën en paniekstoornis. Genetische verschillen spelen een grote rol in de aanleg voor angststoornissen, 30% - 50% van de individuele variabiliteit in het risico tot het ontwikkelen van een angststoornis komt van genetische variabiliteit.
Gegeneraliseerde angststoornis
Deze stoornis focust zich niet op een specifieke dreiging, maar hecht zich aan verscheidene echte of ingebeelde dreigingen. Mensen met deze stoornis maken zich voortdurend zorgen over meerdere onderwerpen en ervaren spierspanning, prikkelbaarheid en moeite met slapen. Ze maken zich over het algemeen zorgen over dezelfde onderwerpen als de meeste mensen, maar in veel ergere mate en met minder provocatie. Voor een diagnose moeten deze symptomen, volgens DSM-5, het afgelopen half jaar vaker wel dan niet aanwezig geweest zijn, onafhankelijk van andere diagnosticeerbare psychische stoornissen. Een aanleg voor gegeneraliseerde angststoornis kan ontstaan door genen of een trauma in de kindertijd en de stoornis kan tot uiting komen na een verontrustende gebeurtenis in de volwassenheid. Bij mensen met een aanleg voor gegeneraliseerde angststoornis zijn de remmende verbindingen van de prefrontale cortex, die inwerken op de amygdala, minder effectief. Verminderde stabiliteit in een snel veranderende wereld zou kunnen verklaren waarom gegeneraliseerde angststoornissen zijn toegenomen sinds halverwege de 20e
eeuw.
Hypervigilance
Hyperwaakzaamheid – verhoogde automatische aandacht voor potentiële bedreigingen. Hyperwaakzaamheid kan gezien worden als predisponerende oorzaak en als symptoom van gegeneraliseerde angststoornis. Hyperwaakzaamheid kan deels het gevolg zijn van genetische invloeden op hersenontwikkeling. Een levenslange neiging tot hyperwaakzaamheid kan ook aanwezig zijn bij mensen, die in hun vroege jeugd onvoorspelbare traumatische ervaringen hebben meegemaakt.
Fobie
Een intense irrationele angst, die duidelijk gerelateerd is aan een bepaald object of een bepaalde situatie (niet sociaal). Voorbeelden hiervan zijn angst voor slangen, bloed of hoogtes. Mensen met fobieën hebben last van hyperwaakzaamheid voor een bepaald object of een bepaalde situatie. Voor een diagnose moet het gaan om een lang bestaande angst, die zo sterk is dat het dagelijks leven op de een of andere manier wordt verstoord. De meeste mensen met een fobie weten wel dat hun angst irrationeel is, maar ze hebben er geen controle over.
Verschil tussen fobie en normale angst
Het verschil tussen een fobie en een normale angst zit hem in de mate. De meeste mensen zijn
namelijk wel een beetje bang voor slangen, bloed of hoogtes.
Fobieën uitgelegd aan de hand van leren en evolutie
40% van de mensen met een fobie herinnert zich een traumatische situatie waardoor de angst ontstond. Zulke ervaringen kunnen uitgelegd worden a.d.h.v. klassieke conditionering.
Natuurlijke selectie heeft gezorgd dat we een aanleg hebben om banger te zijn voor evolutionair significante objecten en situaties (Seligman). O.a. genetisch temperament en eerdere ervaringen kunnen eraan bijdragen of een angst wel of niet uitgroeit tot een fobie.
Een voorbeeld van klassieke conditionering van angst:
- Voor conditionering: Neutrale prikkel (hond) – geen reactie
- Tijdens conditionering: Neutrale prikkel (hond) + ongeconditioneerde prikkel (beet) – ongeconditioneerde reactie (angst)
- Na conditionering: Geconditioneerde prikkel (hond) – geconditioneerde reactie (angst)
Bij traumatische gebeurtenissen kan een neutrale prikkel al na een (1) keer een geconditioneerde prikkel worden voor angst. De angst kan verminderd worden als de geconditioneerde prikkel vele keren verschijnt (hond) zonder de ongeconditioneerde prikkel (beet).
Paniekstoornis
Mensen met deze stoornis ervaren paniekaanvallen, die niet gerelateerd zijn aan specifieke gebeurtenissen. De paniekaanvallen duren vaak enkele minuten en gaan gepaard met fysieke opwinding en angst om de controle te verliezen. Als iemand een paniekaanval heeft, wil dat niet zeggen dat diegene een paniekstoornis heeft. Mensen met een paniekstoornis zijn ook bang om een paniekaanval te krijgen. Voor een diagnose moet iemand, volgens DSM-5 criteria, terugkerende onverwachte paniekaanvallen hebben, waarvan tenminste een aanval gevolgd moet worden door een maand lang zorgen maken over een volgende aanval of beperkende gedragsveranderingen. Een aangeleerde neiging om fysieke opwinding als catastrofaal te ervaren speelt mogelijk een rol bij het ontstaan en in stand houden van een paniekstoornis. O.a. cafeïne en lichamelijke inspanning kunnen paniekaanvallen triggeren bij vatbare mensen.
Agorafobie
Angst voor openbare plaatsen. Deze mensen zijn bang om opgesloten te raken of geen hulp te krijgen in een publieke setting. De fobie ontwikkelt deels vanwege de schaamte, die kan volgen op paniek in het openbaar.
obsessie, compulsies en OCD
Obsessie: Een verstorende gedachte, die herhaaldelijk het bewustzijn binnendringt ondanks dat de persoon weet dat het een irrationele gedachte is.
Compulsies: Herhaaldelijke acties, die meestal plaatsvinden als reactie op een obsessie.
OCD (Obsessieve-compulsieve stoornissen): Als de gedachten en de acties ernstig en langdurig zijn en het normale leven verstoren. Volgens DSM-5 criteria moeten de obsessies en de compulsies meer dan een uur per dag van iemand’s tijd in beslag nemen en het werk / sociale leven van de persoon ernstig verstoren. Obsessies en compulsies zijn vaak extreme vormen van normale bezorgdheid en beschermende acties, die de persoon niet uit kan zetten. Er kan een relatie zijn tussen de obsessie en de compulsie, maar dat hoeft niet. De meest voorkomende obsessies gaan over ziekte, misvorming en de dood en de meest voorkomende compulsies hebben te maken met checken en schoonmaken.
Obsessieve-compulsieve stoornis vs fobieën
- In beide gevallen is er sprake van een irrationele angst
- In beide gevallen lijden mensen, omdat ze weten dat de angst irrationeel is
- Bij OCD bestaat de angst alleen in gedachte en kan die verminderd worden door rituelen
Abnormaliteiten in de hersenen gerelateerd aan OCD
Obsessieve-compulsieve stoornissen worden gerelateerd aan abnormaliteiten in hersengedeelten, die bewuste gedachten vertalen naar acties. Het gaat met name om delen van de frontale kwabben van de cortex, delen van het onderliggende limbisch systeem en de basale ganglia. Een theorie is dat mensen met schade aan deze gebieden geen gevoel van veiligheid of afsluiting ervaren na het uitvoeren van een actie en daarom een overweldigende behoefte voelen om de actie nogmaals uit te voeren. De hersengebieden worden ook geassocieerd met executieve functies en mensen met OCD laten een verslechtering zien in alle aspecten van de executieve functies (werkgeheugen, omschakelen en remmen).