11. Growth of the mind and person (OU) Flashcards

1
Q

Over welke drie fasen spreekt men tijdens de prenatale ontwikkeling?

A
  1. Zygote fase (0-2 weken)
    Begint wanneer eicel bevrucht raakt door zaadcel en eindigt met innesteling in baarmoederslijmvlies. Gedurende deze periode treedt in hoog tempo celdeling op, waardoor de zygoot aanzienlijk groeit in omvang, maar zonder dat belangrijke, specifieke structuren gevormd worden.
  2. Embryonale fase (3-8 weken)
    Specificatie van cellen begint. Het grootste deel van het centrale zenuwstelsel wordt gevormd en alle organen, zintuigen en ledematen worden aangelegd. Rond einde van deze periode begint embryo zich te bewegen en kan het stimuli ontvangen.
  3. Foetale fase (8 weken tot geboorte)
    De belangrijkste structuren zijn gevormd en alleen de externe genitaliën en het central zenuwstelsel zijn nog steeds vol in ontwikkeling. In de fase groeit het kind volop, maar zijn de belangrijkste structuren dus gevormd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In de jaren zestig kregen vrouwen soms het middel thalidomide voorgeschreven tegen zwangerschapsmisselijkheid. Dit had vaak ernstige gevolgen voor het ongeboren kind, maar alleen onder specifieke omstandigheden. Beschrijf.

A

Door het gebruik van thalidomide ontstonden misvormingen in de ledematen en in de organen van het ongeboren kind. Dit gebeurde echter uitsluitend bij gebruik van het middel gedurende de eerste acht weken van de zwangerschap, en niet wanneer ze het middel in een later stadium gebruikten.

We kunnen hieruit concluderen dat de eerste acht weken, of meer specifiek de periode van week 3 tot en met week 8, een bijzonder kritieke fase in de ontwikkeling van het kind is. In deze embryonale fase ontwikkelen cellen zich in een specifieke richting om ledematen en organen te vormen. Dat vormingsproces is uiterst fragiel en raakt makkelijk verstoord. Na de achtste week zijn organen en ledematen in aanleg aanwezig, en kan er veel minder fout gaan in de ontwikkeling omdat er hoofdzakelijk sprake is van groei, en niet meer van specifieke vorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke leeftijd vinden belangrijke lichamelijke veranderingen in de puberteit plaats?

A

Ten eerste valt op dat jongens overwegend wat later beginnen aan de puberteit. Omdat de ontwikkelingen zo verschillend zijn is dit moeilijk precies vast te stellen, maar de groeispurt, en zeker de groei van schaam- en okselhaar begint bij jongens ongeveer een jaar later dan bij meisjes.

Verder is het vooral een seksespecifieke ontwikkeling. Bij meisjes begint gemiddeld rond hun elfde de borstgroei, waarna, over de loop van ongeveer twee jaar de groei van schaam- en okselhaar begint, de groeispurt inzet en de lichaamsvorm sterk verandert. Dan, gemiddeld tussen het dertiende en vertiende levensjaar, treedt de eerste menstruatie op. De volwassen borstgrootte wordt gemiddeld rond het vijftiende levensjaar bereikt.

Bij jongens begint de groei van de balzak nog betrekkelijk vroeg, maar zien we verder gemiddeld ongeveer een jaar later, de groeispurt inzetten, waarna hun penis langer wordt, hun schaam- en oksel haar begint te groeien en ze de baard in de keel krijgen. Ten slotte begint rond het vijftiende levensjaar de haargroei op het gezicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke historische wijzigingen hebben zich voorgedaan in de lichamelijke ontwikkeling tijdens de puberteit? Wat wordt aangewezen als de belangrijkste oorzaak van deze wijzigingen?

A

Belangrijke wijzigingen in dit proces hebben zich hoofdzakelijk voorgedaan bij meisjes. Tussen 1860 en 1960 is bij hen de eerste menstruatie steeds vroeger gekomen. Was deze in beginsel nog rond het zestiende levensjaar, sinds 1960 ligt deze ongeveer rond het dertiende levensjaar. Over het algemeen wordt deze wijziging toegeschreven aan de verbeterde levensstandaard, en dan met name op het gebied van voeding.

Sinds de jaren zestig is deze de leeftijd voor de eerste menstruatie echter ongeveer gelijk gebleven. Wel begint de borstontwikkeling nog steeds op jongere leeftijd. Ook hier wordt voeding als belangrijkste factor aangewezen, maar in dit geval lijkt met name het toenemend aantal meisjes met overgewicht (obesitas) een oorzaak van de historische verschuiving te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verloopt de oog-handcoördinatie bij exploratie in de eerste zes maanden?

A

Heel jonge kinderen (drie tot vier maanden) exploreren objecten in eerste instantie vooral door ze in hun mond te stoppen. Pas in de maanden (vijf tot zes maanden) daarna gaan ze objecten met hun handen manipuleren, door te schudden, te slaan, te knijpen en te voelen. Daarbij lijken ze voortdurend te observeren wat het effect is van hun handelen. In het tweede halfjaar (zes tot twaalf maanden) observeren ze niet meer alleen de omgeving en de effecten van hun eigen handelen, maar gaan ze ook het handelen van hun verzorgers gebruiken als indicatie voor hun eigen handelen, door hen na te doen, te kijken naar waar zij kijken enzovoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke rol spelen de processen van habituatie en dishabituatie bij exploratie?

A

Al deze exploratie wordt sterk gestuurd door habituatie. Naarmate baby´s een object langer geobserveerd hebben, en het voorwerp vertrouwd lijkt te raken, neemt hun interesse voor dat voorwerp af. Baby’s kijken vooral naar nieuwe patronen en verliezen hun aandacht naarmate ze steeds meer gewend raken aan die patronen (habituatie). Zodra er iets veranderd in die patronen, of er gebeurt iets onverwachts, neemt hun interesse omiddellijk weer toe (dishabituatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit blijkt dat kinderen bij exploratie vooral gericht zijn op het verwerven van controle over hun omgeving.

A

Experimenten met baby’s van twee maanden laten zien dat deze meer aandacht hebben voor een object dat zij kunnen laten bewegen met hun eigen lichaamsbewegingen. Als die relatie met hun eigen lichaamsbeweging er niet is, treedt veel eerder habituatie op. Bij baby’s van vier maanden oud treedt habituatie op zodra zij goed worden in een bepaalde taak; zodra de taak wat gewijzigd wordt tonen zij hernieuwde interesse. Vergelijkbaar vertonen kinderen vanaf twee maanden tekenen van boosheid als de controle die zij verworven hun weer word afgenomen. Uit zulke experimenten blijkt dat baby’s bij hun exploratie van de omgeving niet zomaar op zoek zijn naar prikkels, maar bezig zijn controle te verwerven over hun omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Experiment Baillargeon

A

Zie OU filmpje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat bedoelen we met theory of mind

A

Theory of mind is het idee dat we als mens een theorie hebben over het bewustzijn van onszelf en van de mensen om ons heen. Met deze ‘theory of mind’ zijn wij in staat om gedachten, gevoelens en gedrag van andere te begrijpen. Dat begrip stelt on vervolgens in staat om hun gedrag te voorspellen, en inzicht te krijgen in hun intenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf twee experimenten waaruit blijkt op welke leeftijd kinderen theory of mind ongeveer ontwikkelen.

A

Gedurende het derde levensjaar, wanneer zij ook een sterke verbale ontwikkeling doormaken, leren kinderen het gedrag van anderen te begrijpen in termen van percepties, emoties en verlangens van de ander. In een experiment bleken kinderen van 24 maanden oud bijvoorbeeld correct in te spelen op de voorkeuren van anderen: mensen die aangaven broccoli lekkerder te vinden dan crackers, gaven zij daadwerkelijk broccoli. Ook als zij zelf de voorkeur gaven aan de crackers. Kinderen van veertien maanden bleken daartoe nog niet in staat. Zij gaven iedereen de crackers, omdat zij daar zelf de voorkeur aan gaven. In een ander experiment speelden kinderen van twaalf maanden oud, samen met twee volwassenen, met drie nieuwe stukken speelgoed. Bij het spelen met een van de nieuwe stukken speelgoed was één van de twee volwassenen afwezig. Na het spelen kreeg het kind, samen met de twee volwassenen, de drie stukken speelgoed opnieuw gepresenteerd, waarop de volwassene die afwezig was geweest, enthousiast zij: ‘Dat is mooi, kun je dat eens aan mij geven?’, zonder te verwijzen naar een specifiek stuk speelgoed. In deze situatie gaven de meeste kinderen het stuk speelgoed waarmee ze gespeeld hadden toen de betreffende volwassene afwezig was. Zelfs vanaf twaalf maanden lijken zij dus al inzicht te hebben in de belevingswereld van de persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom is het verklaren van gedrag van anderen op basis van overtuigingen moeilijker, dan op basis van directe percepties, emoties en verlangens?

A

Percepties, emoties en verlangens zijn misschien niet altijd glashelder, maar zij zijn wel altijd direct gerelateerd aan de realiteit. Het is voor kinderen dus betrekkelijk eenvoudig om deze te doorgronden door naar de realiteit te kijken en op basis daarvan iemands gedrag te verklaren. Overtuigingen zijn echter niet altijd in lijn met de realiteit en zijn daardoor voor kinderen veel moeilijker te begrijpen. Met name de zogenaamde ‘false beliefs’ - dat wil zeggen foutieve overtuigingen - zijn voor jonge kinderen niet te begrijpen, omdat zij weten dat deze niet overeenstemmen met de realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vanaf welke leeftijd ontwikkelen kinderen het vermogen om zogenaamde ‘false beliefs’ te doorzien? Beschrijf een experiment waar dit uit blijkt.

A

Vanaf ongeveer het vierde levensjaar zijn kinderen hiertoe in staat. In een experiment waaruit dit blijkt, krijgen kinderen de volgende situatie voorgeschoteld: een persoon heeft een snoepje, en stopt het in een blauw kastje, en verlaat de ruimte. Vervolgens wordt het snoepje door iemand anders van het blauwe kastje verplaatst naar een rood kastje. Vervolgens moet het kind raden in welke kastje de persoon zijn snoepje zal zoeken als hij terug komt. Kinderen van drie jaar oud zeggen in dit geval dat de persoon in het rode kastje zal kijken, omdat zij zelf weten dat daar het snoepje ligt. Kinderen vanaf ongeveer vier jaar oud begrijpen echter dat de persoon in kwestie dit niet kan weten en zullen dus zeggen dat de persoon in het blauwe kastje zal kijken. Zij begrijpen dus dat de persoon een ‘false belief’ heeft over de lokatie van het snoepje, omdat zij weten dat deze persoon afwezig was toen het snoepje werd verplaatst.

Taal helpt ons aanzienlijk bij het verkennen van de wereld, omdat wij ermee in staat zijn om elkaar uit te leggen hoe de wereld werkt, zodat we niet alles zelf hoeven te ontdekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke belangrijke stappen worden door jonge kinderen gezet in de ontwikkeling van taal en hoe verhoudt die ontwikkeling zich tot de ontwikkeling van hun theory of mind? Wat zegt dit over de plaats van taal in onze sociale ontwikkeling?

A

Vanaf geboorte verschillende klanken kunnen onderscheiden en worden hier gedurende het eerste halfjaar steeds beter in.

6m: ontwikkeling spitst zich toe op klanken die typisch zijn voor moedertaal. Zelf klanken maken en babbelen neemt toe

8m: babbelen toespitsen op klanken typisch voor moedertaal.

10-12m: eerste herkenbare woordjes. Waarna vocabulaire explosief uitbreidt.

18-24m: eerste woordcombinaties.

Uit onderzoek naar ‘theory of mind’ bij kinderen, blijkt dat ze een basale vorm al bezitten vóór einde van eerste levensjaar, en in elk geval voor eind van tweede. D.w.z. dat kinderen dus al aanzienlijk inzicht in sociale wereld hebben ontwikkeld, voordat taalontwikkeling op gang komt. Dus het is eerder zo dat taalontwikkeling mogelijk gemaakt wordt door sociale vermogens, dan dat sociale ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt door taalvermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe gebruikte Piaget een spinnenweb als metafoor?

A

Piaget stelde dat het kind primair leert door voortdurende interactie met de fysieke omgeving. Op basis van deze interactie ontwikkelt het kind vanuit zichzelf zogenaamde schema’s.

In zijn uitleg gebruikte Piaget het spinnenweb als metafoor voor zo’n schema, om duidelijk te maken hoe de processen van assimilatie en accomodatie zorg dragen voor een voortdurende aanpassingen van deze schema’s aan de wereld waarin het kind opgroeit en zijn mentale vermogens tot ontwikkeling komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een schema, en waartoe dient het?

A

Een schema is een representatie van een stukje van de wereld en alle acties die we met dat stukje van de wereld kunnen uitvoeren. Een blokje is bijvoorbeeld vierkant, afhankelijk van de grootte kun je het in je mond stoppen, in je hand houden, door de kamer gooien, gebruiken om op de grond te timmeren enzovoort. Zo’n schema is vergelijkbaar met een spinnenweb, in die zin dat alle kennis over het object in een samenhang met elkaar in het schema vervat is. Het is als een mentale blauwdruk voor alle gedragsmogelijkheden die een bepaald object, of een categorie van objecten, te bieden heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van assimilatie en accomodatie bij de vorming van zo’n schema?

A

Net als aan een spinnenweb kunnen aan zo’n schema voortdurend draadjes toegevoegd worden, waardoor het schema zich uitbreidt. Dit proces noemen we assimilatie. Bij assimilatie wordt nieuwe kennis in de bestaande kennis opgenomen. Dit gaat echter altijd gepaard met aanpassing van de bestaande kennis. Denk maar weer aan het spinneweb: als daar een draadje aan toegevoegd wordt, dan verandert de spanning op alle andere draden in het web, waardoor het volledige web een beetje van vorm verandert. Dit proces, waarbij het bestaande schema een beetje gewijzigd wordt, om de nieuwe kennis te kunnen assimileren, noemen we accomodatie.

17
Q

Wat is een operationeel schema

A

Een operationeel schema is niet uitsluitend een mentale representatie van een object en de eenzijdige acties die we daarmee kunnen ondernemen, maar biedt zicht op de operaties die we op objecten kunnen uitoefenen. Die operaties zijn acties die we ongedaan kunnen maken door nieuwe acties. Het inzicht in deze omkeerbaarheid van onze acties maakt het mogelijk om abstracte principes over de werking van de natuur te gaan onderzoeken, omdat ze duidelijk maken dat principes - zoals volume en aantal - constant blijven.

18
Q

Beschrijf beknopt hoe deze schemas zich ontwikkelen

A

Kinderen ontwikkelen het inzicht in deze operaties in een min of meer vastliggende opvolging van stadia: sensorimotorisch (nul tot twee jaar), preoperationeel (twee tot zeven jaar), concreet operationeel (zeven tot elf jaar) formeel operationeel (vanaf elf jaar).

19
Q

Geef aan in welk Piagetiaans ontwikkelingsstadium het kind in de video zich bevindt, en leg uit op basis waarvan u dit meent te zien.

A

Het kind in de video bevindt zich duidelijk nog in het preoperationele stadium, omdat het de omkeerbaarheid van acties nog niet begrijpt. Het ziet nog niet in dat een herverdeling van vloeistof of objecten geen invloed heeft op volume of aantal, en dus altijd weer ongedaan gemaakt kan worden. Kortom, het heeft nog geen operationeel schema ontwikkeld over de constantie van zulke algemene, natuurlijke principes.

Piaget had en duidelijke opvatting over de mentale ontwikkeling van kinderen, en heeft daarmee veel invloed gehad op de ontwikkelingspsychologie, maar hij is niet onbekritiseerd gebleven. Vygotsky had bijvoorbeeld duidelijk andere ideeën over de mentale ontwikkeling van kinderen.

20
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen Piaget en Vygotsky, wanneer je kijkt naar hun opvattingen over de primaire oorzaak van onze mentale ontwikkeling?

A

Volgens Piaget komt de mentale ontwikkeling van kinderen tot stand in interactie met hun fysieke omgeving. Volgens Vygotsky is juist de interactie met de sociale omgeving van primair belang bij de veroorzaking van de mentale ontwikkeling.

21
Q

Dit verschil van opvattingen is vergelijkbaar met een debat dat herhaaldelijk terug keert in de psychologie, en dus in het boek. Welk debat zouden we hier bedoelen?

A

Dit verschil van opvatting is een van de vele verschijningsvormen van het klassieke nature-nurturedebat. Piaget benadrukt dat de ontwikkeilng vanuit het kind zelf komt. Hij staat dus aan de ‘nature’-kant van het debat. Vygotsky benadrukt dat de sociale omgeving van het kind bepalend is. Hij staat dus aan de ‘nurture’-kant van het debat.

22
Q

Dit verschil maakt dat hun opvattingen ook fundamenteel verschillen ten aanzien van het verloop van de mentale ontwikkeling. Welk verschil bedoelen we hier?

A

Voor hun opvattingen over het verloop van de mental ontwikkeling heeft dit duidelijk gevolgen. Omdat Piaget benadrukt dat de ontwikkeling vanuit het kind zelf komt, in interactie met de fysieke omgeving, volgt deze een universeel patroon dat zich als vanzelf ontvouwt in een aantal min of meer vastomlijnde stadia die het kind van het sensorimotorische, via het preoperationele en concreet operationele, naar het formeel operationele denken leiden. Bij Vygotsky gaat het juist om de invloed van buitenaf, en wordt dus de variabiliteit van de ontwikkeling benadrukt. Er zijn dus geen vaste stadia in de ontwikkeling. Integendeel, afhankelijk van de sociale context is sprake van een individuele ontwikkeling die vooral gekleurd wordt door de culturele omgeving waarin het kind opgroeit.

23
Q
A