[7] P.21-39 Flashcards

1
Q

waarom gebruik je hydrofiele hulpstoffen in capsules?

A

je gebruikt in capsules hydrofiele hulpstoffen om de bevochtiging van de poederbed te verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarom is het toevoegen van een glijmiddel of een desintegratiemiddel aan capsules niet nodig?

A

het toevoegen van een DESINTEGRATIEMIDDEL of een GLIJMIDDEL aan capsules is niet nodig omdat MICROKRISTALLIJNE CELLULOSE al beschikt over goede desintegrerende eigenschappen en stroomeigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een viscositeitverhoger moet eerst bevochtigd worden voordat het … . en een glijmiddel kan … OF het bevordert de … door capilaire werking.

A

een viscositeitverhoger moet eerst bevochtigd worden voordat het OPZWELT. en een glijmiddel kan OPZWELLEN OF het bevordert de WATERPENETRATIE door capilaire werking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

capsules bevatten geen water dus je hebt in capsules geen CONSERVERING nodig en door de afwezigheid van water in de capsues heb je ook geen ONTLEDINGSREACTIES. water katalyseert namelijk chemische reactie.

maar er is hierop een uitzondering. In je capsules kunnen er … aanwezig zijn die BIJ … ONTLEDEN of … ZIJN. hierdoor kunnen er wel … zoals … en … optreden.

de … kun je VERBETEREN door … BEWAREN EN/OF IN EEN VERPAKKING BEWAREN dat tegen … BESCHERMT.

A

capsules bevatten geen water dus je hebt in capsules geen CONSERVERING nodig en door de afwezigheid van water in de capsues heb je ook geen ONTLEDINGSREACTIES. water katalyseert namelijk chemische reactie.

maar er is hierop een uitzondering. in je capsules kunnen er hulpstoffen aanwezig zijn die BIJ LUCHTVOCHTIGHEID ONTLEDEN of HYGROSCOPISCH ZIJN. hierdoor kunnen er wel ontledingsreacties zoals oxidatie en hydrolyse optreden.

de HOUDBAARHEID kun je VERBETEREN door DROOG BEWAREN EN/OF IN EEN VERPAKKING BEWAREN dat tegen vocht beschermt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

> slecht wateroplosbare gmen kunnen aDsrberen aan slecht of niet wateroplosbare hulpstoffen zoals microkristallijne cellulose.
SiO2 kan aan de farmacondeeltjes adsorberen.
bij LAAGGEDOSSEERDE FARMACA kunnen aan stoffen aDsorberen of stoffen kunnen aan laaggedosseerde farmaca aDsorberen. hierdoor wordt het OPLOSSEN VERTRAAGD> farmacon komt minder snel of ONVOLLEDIG BESCHIKBAAR > lage FB en BB.

A

> slecht wateroplosbare gmen kunnen aDsrberen aan slecht of niet wateroplosbare hulpstoffen zoals microkristallijne cellulose.
SiO2 kan aan de farmacondeeltjes adsorberen.
bij LAAGGEDOSSEERDE FARMACA kunnen aan stoffen aDsorberen of stoffen kunnen aan laaggedosseerde farmaca aDsorberen. hierdoor wordt het OPLOSSEN VERTRAAGD> farmacon komt minder snel of ONVOLLEDIG BESCHIKBAAR > lage FB en BB.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vulstoffen vergroten de … . vulstoffen kunnen een … (lacose) karakter hebben waardoor ze de … bevorderen van … farmaca. hierdoor wordt de … van de hydrofobe farmaca verbeterd.

A

Vulstoffen vergroten de massa. vulstoffen kunnen een hydrofiel (lacose) karakter hebben waardoor ze de bevochtiging bevorderen van hydrofobe farmaca. hierdoor wordt de oplossnelheid van de hydrofobe farmaca verbeterd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

microkristallijne cellulose is een niet-hydrofiel vulstof. daarnaast heeft het … en … verbeterende eigenschappen. nadeel van microkristallijne cellulose is dat … of … eraan kunnen aDsorberen. het … van deze gmen wordt dan … waardoor je een … krijgt.

A

microkristallijne cellulose is een niet-hydrofiel vulstof. daarnaast heeft het DESINTEGRERENDE en STROOMEIGENSCHAP verbeterende eigenschappen. nadeel van microkristallijne cellulose is dat LAAGGEDOSSEERDE FARMACA of HYDROFOBE FARMACA eraan kunnen aDsorberen. het OPLOSSEN van deze gmen wordt dan VERSLECHTERD waardoor je een LAGE FB krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

lactose STROOMT IETS … dan microkristallijne cellulose. lactose is een … VULSTOF en verbetert dus de … van de poederdeeeltjes. lactose is onverenigbaar met … . lactose heeft ook … eigenschappen. de capsules met lactose … als gevolg van het oplossen van lactose.

A

lactose STROOMT IETS MINDER GOED dan microkristallijne cellulose. lactose is een HYDROFIEL VULSTOF en verbetert dus de BEVOCHTIGING van de poederdeeeltjes. lactose is onverenigbaar met PRIMAIR ALIFATISCHE AMINEN. de capsules met lactose DESINTEGREREN als gevolg van het oplossen van lactose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke hulpstof kun je gebruiken in capsules waarin hygroscopische stoffen in worden verwerkt?

A

in capsules met hygroscopische stoffen kun je geroogd rijst-aardappelzetmeel gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de 2 kenmerken van de vulsrof calciummonowaterstoffosfaat-di-hydraat?

A

calciummonowaterstoffosfaat-di-hydraat heeft een hydrofiel karakter en heeft geen desintegrerende eigenschappen. dus het toevoegen van een desintegratiemiddel is vereist als je als vulstof calciummonowaterstoffosfaat-di-hydraat gaat gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waaruit bestaat de vulstof primojel?

A

primojecl is een vulstof dat bestaat uit calciummonowaterstoffosfaat-di-hydraat + een desintegrans. of natriumzetmeelglycolaat + een glijmiddel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

noem een nadeel van microkristallijne cellulose.

A

microkristallijne cellulose is een niet-hydrofiel vulstof. daarnaast heeft het DESINTEGRERENDE en STROOMEIGENSCHAP verbeterende eigenschappen.

nadeel microkristallijne cellulose:
- LAAGGEDOSSEERDE FARMACA of HYDROFOBE FARMACA eraan kunnen aDsorberen. het OPLOSSEN van deze gmen wordt dan VERSLECHTERD waardoor je een LAGE FB krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een nadeel van colloidaal SiO2?

A

SiO2 kan aan farmacon aDsorberen>het OPLOSSEN van deze gmen wordt dan VERSLECHTERD waardoor je een LAGE FB krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

noem 2 gijmiddelen. en noem hun nadelen.

A

SiO2 en mgstearaat zijn glijmiddelen.
> SiO2 kan aan farmaca adsorberen (laaggedoseerde farmaca, hydrofobe farmaca). SiO2 kan aan farmacon aDsorberen>het OPLOSSEN van deze gmen wordt dan VERSLECHTERD waardoor je een LAGE FB krijg
> Mgstearaat heeft een hydrofoob karakter. het gaat als een hydrofoob laagje om de deeltjes zitten> de bevochtiging en oplossnelheid van gm wordt verslechterd.

neem beter SiO2 als glijmiddel dan Mgstearaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

microkristallijne cellulose en lactose hebben beide … eigenschappen
lactose werkt … doordat het in water oplost. de capsules met lactose … als gevolg van het oplossen van lactose.

A

microkristallijne cellulose en lactose hebben beide desintegrerende eigenschappen
lactose werkt desintegrerend doordat het in water oplost. de capsules met lactose DESINTEGREREN als gevolg van het oplossen van lactose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe krijg je een homogeen mengsel?

A

je krijgt een homogeen mengsel door:

  1. gelijke deeltjesgrootte te nemen van zowel je farmacon als je hulpstoffen
  2. 1:1 mengen/in gelijke delen mengen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het gevolg van het mengen van deeltjes die geen gelijke deeltjesgrootte hebben?
(capsules: dezelfde deeltjesgrootte voor homogene MENGING. *suspensies: gelijke deeltjesgrootte voor het voorkomen van uitkristallisatie (ostwald rijping))

A

als je bij capsules deeltjes van met niet dezelfde deeltjesgrootte neemt dan krijg je geen homogene menging en zul je ontmenging krijgen. slechte menging is terug te zien in een grote gehaltespreiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ls de ONTMENGING TIJDENS het VULLEN VAN DE CAPSULES gebeurt dan geeft dit een grote gehaltespreiding. slechte menging en ontmenging zijn terug te zien in een grote gehaltespreiding.

A

ls de ONTMENGING TIJDENS het VULLEN VAN DE CAPSULES gebeurt dan geeft dit een grote gehaltespreiding. slechte menging en ontmenging zijn terug te zien in een grote gehaltespreiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is het nadeel van te kleine deeltjes?

A

te kleine deeltjes stromen slecht en kunnen aggregeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

noem de twee manieren van de oplosmethode.

A

oplosmethode: toegepast bij laaggedosseerde farmaca; voorkomt verlies tijdens het mengen, deeltjesverkleining (micronisatie) en homogene menging.

  1. zonder oplosmiddel: gemicronisseerde deeltjes worden over dragerdeeltjes verdeeld > hierdoor krijg je minder verlies van de laaggedoseerde farmaca.
  2. met oplosmiddel: farmacon wordt in een geschikt, vluchtig, niet-toxisch oplosmiddel gebracht. de dragerdeeltjes lossen niet op in het oplosmiddel. de oplossing bestaand uit je laaggedosseerde farmaca en je oplosmiddel worden met de dragerdeeltjes gemengd. de dragerdeeltjes lossen slecht op in de oplosmiddel.

bij de oplosmethode met de laaggedosseerde farmaca is gelijktijdig sprake van: voorkomen van verlies tijdens het mengen, deeltjesverkleining (micronisatie) en homogene menging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

welke gmen worden bij de oplosmethode gebruikt?

A

bij de oplosmethode worden laaggedosseerde farmaca gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat bereik je met de oplosmethode?

A

bij de oplosmethode met de laaggedosseerde farmaca is gelijktijdig sprake van:

  1. voorkomen van verlies tijdens het mengen,
  2. deeltjesverkleining (micronisatie)
  3. homogene menging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

noem 4 eisen bij de oplosmethode.

A

eisen oplosmethode:

  1. de dragerdeeltjes mogen niet oplossen in je oplosmidel. je farmacon wel goed oplossen in je oplosmiddel
  2. vluchtig, niet toxisch oplosmiddel.
  3. na oplossen v je gm in oplosmiddel moet je gm stabiel zijn.
  4. na oplossen v je gm in oplosmiddel mag de gm niet veranderen, een ander polyvorme vorm.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

leg de methode van lage dosering uit.

A

methode van lage dosering wordt gedaan om geen verlies van je farmacon te krijgen.verlies kan namelijk optreden bij het het bepalen van de volume van je farmacon in een maatcilinder.
> oplossing: voor het beperken van verlies van je farmacon bepaal je eerst het volume van je vulstof. daarna meng je je farmacon met de vooraf bepaald volume vulstof. pas daarna bepaal je het volume van je farmacon mbv dit poedermengsel bestaand uit farmacon en vulstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

welke 4 methoden van mengen heb je?

A
  1. methode lage dosering 50 mg; er wordt bij deze methode ervan uitgegaan dat het verlies klein is omdat je veel farmaca hebt. er wordt daarom weinig vulstof gebruikt. je bepaalt volume v je farmacon voordat je vulstof toevoegt. dit is anders dan bij de lage dosering methode waar je weinig farmacon hebt en niet zomaar eerst volume van je farmacon kunt bepalen. dit geeft namelijk verlies.
  2. inpakmethode; statische poeders. farmacon zit tussen twee lagen vulstof waardoor het niet direct in cntact komt met de mortier en stamper. hierdoor wordt verlies beperkt.
  3. gelijke delen methode/1:1 mengen 10-50 mg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wanneer bereid je uit tabletten bij capsules?

A

je bereid bij capsules uit tabletten als van je farmacon geen grondstof beschikbaar is. je wrijft dan een overmaat tabletten fijn. daarvan neem je de benodigde hoeveelheid. je neemt een overmaat omdat tijdens het fijnwrijven vd tabletten verlies kan optreden (wegspringen, plakken aan..).
let op! je hoeft aan je capsules als je tabletten gebruikt geen glijmiddel toe te voegen want tablet bevatte al een glijmiddel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

leg het verschil uit tussen een capsule met een hydrofiel en zonder een hydrofiel vulstof.

A
  • capsule zonder hydrofiel vulstof: geen penetratie van de maagsappen in poederplug> slechte bevochtiging van de poederdeeltjes. farmaca kan alleen vanaf het oppervlak van de poederplug oplossen> de oplossnelheid is laag.
  • capsule met hydrofiel vulstof: de hydrofiel hulpstoffen lossen op> hierdoor ontstaat een poreus poedermassa> maagsappen penetreren door de poreuze massa. door de grote specifiek oppervlak van de poreuze massa is de OPLOSSNELHEID v je farmacon hoog.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is de nadeel van een slechte stroming?

A

slechte stroming geeft onregelmatige vulling van de capsule > hoge gewichtspreiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

waardoor wordt een hoge gehaltespreiding en een hoge gewichtspreiding verorzaakt.

A

hoge gewichtspreiding vanwege de slechte stroomeigenschap. slechte stroomeigenschap leidt tot onregelmatige vulling van de capsule en dat geeft een hoge gewichtspreiding.

hoge gehaltespreiding veroorzaakt door slechte menging en ontmenging. ontmenging kan veroozaakt worden door 1. verschil in deeltjesgrootte 2.te goede stroming deeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat zijn de eisen voor een zetpilbasis? (4)

A

eisen zetpilbasis:

  1. geen farmacologisch effect
  2. geen interactie met farmacon
  3. geen irritatie
  4. smelten bij lichaamstemp.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat is het gevolg van het langzame afgifte van je farmacon uit je zetpil.

A

het gevolg van het langzame afgifte van je farmacon uit je zetpil is de langdurige werking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

POB heeft een …groep ipv en MOB heeft een …groep.

A

POB heeft een propylgroep ipv en MOB heeft een methylgroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q
  • metaalionen komen voor in … .
  • metaalionen kunnen een neerslag vormen met fosfaten, NaOH uit je … . … werking gaat verloren.
  • metaalionen kunnen de … katalyseren. daarom antioxidanten toevoegen die de oxidatiereacties tegengaan. Of complexvormers toevoegen zodat de metaalionen gevangen worden.
  • neem ipv kraanwater, … .
A
  • metaalionen komen voor in kraanwater.
  • metaalionen kunnen een neerslag vrmen met fosfaten, NaOH uit je buffer. bufferende werking gaat verloren.
  • metaalionen kunnen de oxidatiereacties katalyseren. daarom antioxidanten toevoegen die de oxidatiereacties tegengaan. Of complexvormers toevoegen zodat de metaalionen gevangen worden.
  • neem ipv kraanwater aqua purificata.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

C=O een dubbel binding heeft een hogere … .

het kost meer energie om de dubbele bindig uit te … .

A

C=O een dubbel binding heeft een hogere k.
k=de bindingssterkte.
het kost meer energie om de dubbele bindig uit te rekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wanneer kan het oplossen van je zetpillen in chloroform een probleem geven?

A

wanneer kan het oplossen van je zetpillen in chloroform een probleem geven als:

  • de golfelengte waarin je gaa meten dicht bij de cut-off van chloroform ligt (245 nm).
  • je specifieke extinctie van je farmacon laag is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat bepalen samen de hoogte van k’ bij ionpaarvorming bij HPLC?

A
  • de HOEVEELHEID ionpaar
  • de MATE VAN RETENTIE van de ionpaar.
    k’=tr-to/to = tr/to -1. hoge tr = hoge k’

bepalen samen de k’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

… methanol = … water = … hydrofoob effect = … retentie = … tr.

als je de %MeOH met 10% laat … dan neemt de retentie … en neemt de k’ met een factor 2 … .

A

minder methanol = meer water = meer hydrofoob effect = meer retentie = hoge tr.

als je de %MeOH met 10% laat AFNEMEN dan neemt de retentie toe en neemt de k’ met een factor 2 TOE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

extra … (COO) = een extra … groep = … retentie door … affiniteit met de apolaire stationaire fase .

MINDER RETENTIE = … HYDROFOBE EFFECT.

A

extra ESTERGROEP (COO) = een extra POLAIRE groep = minder retentie door minder affiniteit met de apolaire stationaire fase .

MINDER RETENTIE = MINDER HYDROFOBE EFFECT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoge flow=… piekHoogte(=… afh) en … piekOpp (piek…xpiek….)
piekBreedte te maken met … .

A

Hoge flow=gelijkblijvede piekHoogte(=conc afh) en lagere piekOpp (piekhoogtexpiekBreedte)
piekBreedte te maken met afiniteit voor stat. fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat geeft een hoog hydroxygetal?

A

hoge hydroxygetal=veel naharden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

wat geeft een hoog zuurgetal?

A

hoog zuurgetal= irritatie + hoge chemische reactiviteit vanwege de aanwezigheid van veel vrije vetzuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

wat geeft een hoog jodidegetal?

A

hoog jodidegetal=veel dubbele bindingen. geeft bederf en oxidatie vd basis.

de peroxidegetal hangt nauw samen met de joodaditiegetal (aantal dubbele bindingen). het aantal dubbele bindingen is een indicatie voor de OXIDATIEGRAAD van het vet. bij een laag joodadditiegetal (weinig dubbele bindinge) is de kans op oxidatie klein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

dubbele bindingen zijn verbonden met … .

A

dubbele bindingen zijn verbonden met oxidatie.

de peroxidegetal hangt nauw samen met de joodaditiegetal (aantal dubbele bindingen). het aantal dubbele bindingen is een indicatie voor de OXIDATIEGRAAD van het vet. bij een laag joodadditiegetal (weinig dubbele bindinge) is de kans op oxidatie klein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

waarmee kun je bij zetpillen agglometen uiteenhalen?

A

agglomeraten kun je uiteenhalen mbv SiO2 en lactose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

wat is de functie van lactose in zetpillen?

A

de functie van lactose in zetpillen is :

  1. uiteenhalen v agglomeraten
  2. lactose gebruiken als vulstof bij laaggedoseerd farmaca en ook bij gelijkaan of lager dan 50 mg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

wat is de functie van SiO2 in zetpillen?

A

SiO2 in zetpillen zorgt voor:

  1. visceuzer zetpilbasis
  2. uiteenhalen van agglomeraten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

met welke twee hulpstoffen kun je de viscositeit v de zetpilbasi verhogen? en waarom wil je een visceus zetpilbasis?

A

viscositeit v de zetpilbasi verhoog je met:

  1. SiO2
  2. lecithine

je verhoogt de viscositeit van je zetpilbasis voor een betere gietbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

wat doet lectine in zetpillen en wat is het nadeel ervan?

A

lectine verhoogt viscositeit van zetpilnasis. nadeel van lectine is dat de zetpilbasis niet alleen visceuzer wordt maar dat het ook gevoeliger wordt voor luchtinslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

wanneer vindt oxidatie plaats?

A

oxidatie vindt plaats in de aanwezigheid van zuurstof, zware metalen, perooxiden in peg, licht, warmte en een ongunstige pH.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

waarom maak je een overmaat bij zetpillen?

A

je maakt een overmaat want tijdens het bereiden kun je verlies krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

desintegranten … op of … op. ze verbeteren de … van de deeltjes omdat … de poedermassa uiteen laten vallen.

A

desintegranten zwellen op of lossen op. ze verbeteren de bevochtiging van de deeltjes omdat desintegranten de poedermassa uiteen laten vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

waarvan is de oplossnelheid van een stof afhankelijk?

A

de oplossnelheid is afhankelijk van:

  1. de oplosbaarheid
  2. bevochtiging
  3. kleine deeltjes; groot specif. opp => goede bevochtiging + hoge oplossnelheid.
  4. het wel of niet roeren (verkleint de stagnante laag). wegvoeren van opgeloste deeltjes, micelvorming => vergroot je de concentratiegradient ermee. dus de oplossnelheid zal toenemen.
  5. oplossnelheid=(DAdeltaC):h
  6. hoge temperatuur (D is temperatuur afhankelijk), lage viscositeit basis (D is afhankelijk van viscositeit medium) => hoge oplossnelheid.
  7. de gekozen kristalvorm (polyvorme vorm)
  8. verandering v kristalvorm na oplossen in een bepaald oplosmiddel=> kristalmodificaties.
  9. porositeit poederplug . hoog poreus=groot specif opp= hoge oplossnelheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat zijn de nadelen van glijmiddel?

A

je hebt SiO2 en Mgstearaat als glijmiddelen.
naddelen van een glijmiddel:
1. ontmenging 1: verdringen van de kleine farmacondeeltjes van de dragerdeeltjes. (SiO2)
2. ontmenging 2: te goede stroming: de kleine deeltjes komen tussen de grotere deeltjes => ontmenging.
3. SiO2 kan aan laaggedoseerde of hydrofobe farmaca aDsorberen waardoor de FB afneemt.
4. Mgstearaat is hydrofoob; Mgstearaat vormt een hydrofoob laagje om de deeltjes dit heeft negatief effect op de oplossnelheid van de deeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

… in water oplosbare of … farmaca aDsorberen aan slecht in water oplosbare hulpstoffen zoals microkristallijne cellulose.
als je farmacondeeljes aan microkristallijne cellulose … dan lossen de deltjes minder snel op + worden ze … uit toedingsvorm vrijgegeven. => lage … .

A

slecht in water oplosbare of laaggedosseerde farmaca aDsorberen aan slecht in water oplosbare hulpstoffen zoals microkristallijne cellulose.
als je farmacondeeljes aan microkristallijne cellulose aDsorberen dan lossen de deltjes minder snel op + worden ze onvoldoende uit toedingsvorm vrijgegeven. => lage FB.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

noem de drie gemeenschappelijke functies van lactose en mic.kristallijne cellulose.
en wat zijn de verschillen?

A
  • gemeenschappelijke functies van lactose en mic.krist.cellulose: vulstof,desintegrans, verbetering stroomeigenschap.
  • de stroomeigenschap van lactose is wat minder vergeleken met die van micr.krist.cell.
  • verschil tussen lactose en mic.krist.cellulose:
    1. lactose is hydrofiel en is dus een hydrofiel vulstof. mic.krist.cell. lost slecht op in water.
    2. lactose stroomt minder goed dan mic.krist.cellulose
    3. lactose is onverenigb met prim alif aminen
    4. mic.krist.cellulose mic.krist.cellulose kunnen hydrofobe deeltjes adsorberen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

wat hebben Mgstearat en SiO2 gemeenschappelijk?

A

SiO2 en Mgstearaat hebben gemeenschappeijk dat ze beide hydrofoob zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

wat is t verschil en overeenkomst tussen sorbinezuur en MOB?

A

MOB en sorbinezuur zijn beide conserveermiddelen. alleen heeft MOB een ongunstigere verdeling over de water en vetfase bij emulsies en solubilisaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

noem 3 manieren waarmee je de smaak kunt maskeren

A

je kunt de smaak maskeren door:

  1. stof slecht oplosbaar maken (suspensie ipv drank)
  2. viscositeit verhogen
  3. verdoven smaakpapillen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

noem 3 manieren waarbij kristagroei kan ontstaan bij suspensies.

A

kristalgroei suspensies:

  1. te hoge % stof dat opgelost is > geeft kristalgroei van de onopgeloste stof
  2. grote spreiding/verschil in deeltjesgrootte; ostwald rijping.
  3. bewaren in koelkast; door afkoelen kan uitkristallisatie ontstaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

de werking van viscositeitverhogers (polymeren) is pH afhankelijk. leg uit wat er gebeurt bij een te lage pH?

A

de werking van viscositeitverhogers (polymeren) is pH afhankelijk. de viscositeitverhogers hebben een COOH (pKa: 4,5-5)groep dat bij hoog pH geladen zijn>sprake van onderlinge afstoting van de COO- groepen onderling>polymeerketens worden dan langer > viscositeit neemt dan toe.

> bij te lage pH ( dus er is geen sprake van onderlinge afstoting van de COO- groepen onderling> de polymeerketens worden niet langer> geen viscositeit verhoging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

hoe kun je de bevochtiging van de suspensiedeeltjes verbeteren?

A

de bevochtiging van de suspensiedeeltjes kun je verbeteren mbv:
1, een oppervlakteactieve stof
2. viscositeitverhoger
3. droog en niet-droog bevochtigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

wat is de functie van aluminium magnesiumsilicaat?

A

aluminium magnesiumsilicaat verhoogt de viscositeit en werkt peptiserend waardoor de opschudbaarheid van een suspensie toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

wat is de functie van carmellose/methylcellulose.

A

'’cellulose” of “lose’’ dus het is een polymeer => viscositeitverhoger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

noem de 4 kenmerken van een geflocculeerd suspensie.

A

geflocculeerde suspensie:

  1. hoog sedimentatiesnelheid
  2. groot volume
  3. helder bovenstaand laag
  4. makkelijk opschudbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

sulfonamide

A

sulfonamide=6-8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

imide

A

imide=7-9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

amine

A

amine = 9-11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

pyridine

A

pyridine = 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

aniline

A

aniline= 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

aromatische thiol

A

aromatische thiol = 6-7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

wat is de functie van dinatrium phosphas dodec?

A

dinatrium phosphas dodec=buffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

heeft het percentage methanol invloed op de to?

A

nee, %MeOH heeft geen invloed op de to. wel op de k’ en de tr. bij verlagen van de mobiele fase met 10% zal de k’ met een factor 2 toenemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

heeft de flow wel invloed op de to en tr?

A

ja de flow heeft invloed op de to en tr.
bij flow verandert de k’ niet want tr en to veranderen evenveel bij het verhogen van de flow. bij verogen vd flow verandert de piekHoogte niet. alleen de piekOpp (=piekBreedte*piekHoogte) wordt kleiner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

absorberen sorbitol, NaOH en alcohol (ethanol) UV?

A

sorbitol, NaOH en alcohol (ethanol) absorberen geen UV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

waarom is het verstandig om bij hoge golflengtes UV te meten?

A

het is verstandig om bij hoge golflengtes UV te meten want dan heb je minder kans op absorptie van de storende componenten in je mengsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

wat veroorzaakt bij IR de UV absorptie?

A

Bij IR wordt de UV absorptie veroorzaakt door de trilling tussen de ATOMEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

wanneer krijg je bij IR een breed spectrum?

A

je krijgt bij IR een breed spectrum door:
1. intramoleculaire H bruggen tussen molecuen
2, als je IR spectra in water milieu opneemt dan kan de OH piek ontzettend groot en breed worden. neemt hierdoor je hele spectrum in beslag. dus altijd IR opnemen in droog milie, werk met droog stof zoals Kbr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

blijft bij MS je molecuul intact?

A

nee bij MS blijdft je molecuul niet intact. dit komt omdat electronen op de moleculen worden afgestuurd waardoor de moleculen in fragmenten uiteen vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

waarom moet je laatste verdunstap bestaan uit een oplosmiddel van de mobiele fase?

A

redenen laatste verdunstap oplosmiddel vd de mobiele fase:

  1. je verdunt zodat je een concetratie krijgt waarmee je met HPLC betrouwbaar kunt meten.
  2. je gebruikt als oplosmiddel de mobiele fase omdat je HET EFFECT VAN HET OPLOSMIDDEL OP DE CHROMATOGRAFISCH GEDRAG (PIEKVORM, RETENTIE) VAN JE GM WILT VERMIJDEN.
  3. verdunnen met mobiele fase VERLAAAGT DE VISCOSITEIT (bv bij een bereiding waarbij sorbitol werd gebruikt).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

wat is het effect op k’ als je

  1. % MeOH verlaagt
  2. injectievolume
  3. lengte kolom
  4. flow
  5. pH mobiele fase verhogen
  6. detectiegolflengte
A
  1. %MeOH heeft wel effect op de k’, het heeft geen invloed op de to. wel op de k’ en de tr. bij verlagen van de mobiele fase met 10% zal de k’ met een factor 2 toenemen.
  2. injectievolume: heeft geen invloed op de verdeling van stof over de mobiele en stationaire fase.
  3. kolomlengte: heeft geen invloed op de verdeling van stof over de mobiele en stationaire fase.
    > door korte kolom gaat je stof snel doorheen => lage tr.
    [na veranderen kolomlengte verandert de k’ niet want tr en to veranderen evenveel bij het verhogen van de kolomlengte]
  4. flow: heeft geen invloed op de verdeling van stof over de mobiele en stationaire fase. => geen invloed op k’.
    > de flow verhogen dus je stof gaat snel door de kolom waardoor het weinig tijd op de stationaire fase kan doorbrengen=> kleine tr.

> de flow heeft invloed op de to en tr.
bij flow verandert de k’ niet want tr en to veranderen evenveel bij het verhogen van de flow. bij verogen vd flow verandert de piekHoogte niet. alleen de piekOpp (=piekBreedte*piekHoogte) wordt kleiner.

  1. pH mobiele fase; heeft invloed op de landingstoestand van je farmacan.

> als je farmacon ongeladen is dan heeft het meer affiniteit voor de stat. fase en zal de retentietijd hoger worden. pH mobiele fase heeft geen invloed op de to. dus de tr neemt toe = de k’ neemt toe.

> geladen farmacon heeft meer affiniteit voor de mobiele fase = de tr neemt af = de k’ neemt af.

  1. detectiegolflengte: heeft geen invloed op de verdeling van stof over de mobiele en stationaire fase. geen effect op de tr, to en k’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

wat zijn de oorzaken van een lag FB in capsules?

A

oorzaken lage FB capsules:

  1. slechte oplosbaarheid: neem zoutvorm.
  2. aDsorptie farmacon aan microkristall.cellulose => lage FB. : neem lactose. let wel op; lactose is onverenigbaar met prim alif aminen
  3. aDsorptie van SiO2 aan je farmacon => lage FB. : neem een ander glijmiddel of MENGMETHODE.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

de gehaltespreiding vooral belangrijk bij?

A

de gehaltespreiding is vooral belangrijk bij LAAGGEDOSEERDE FARMACA +FARMACA MET SMAL THERAP. BREEDTE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

je hebt per ongeluk een ander maatkolf gebruikt bij de monstervoorbewerking bij het maken van de monsters en standaarden.

A
  1. de gebruikte standaarden wijken af van de TE METEN CONCENTRATIE. dit in onnauwkeurig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

MOB ABSORBEERT UV BIJ …

A

MOB ABSORBEERT UV BIJ 200-300 nm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

gehaltebepaling met MOB is niet mogelijk. waarom en wat kun je doen?

A

MOB absorbeert UV. je moet:

  1. MOB verwijderen bij de monstervoorbewerking
  2. bij 2 verschillende golflengtes meten
86
Q

bij PEG is geen extractie mogelijk waarom?

A

er is bij PEG geen extractie mogelijk omdat je peg niet te scheiden is van je farmacon. peg en je farmacon lossen allebei goed in water en slecht in pertroleumether of hexaan. hierdoor gaan zowel je farmacon als peg naar de waterfase. dus je peg en je farmacon kunnen niet gescheiden worden.

87
Q

vertoont Microkrist UV absorptie?

A

nee microkrist vertoont geen UV absorptie.

88
Q

CELLULOSUM is een ?

A

‘losum’=polymeer = visc.verhoger.

89
Q

opp … = grenvlak … = kost … om grensvlak te vergroten.

A

opp vergroten = grenvlak vergroten = kost energie om grensvlak te vergroten.

90
Q

kun je met IR onderscheid maken tussen isomeren?

A

nee met IR kun je geen onderscheid maken tussen isomeren. ze hebben dezelfde fysische en chemische eiegenschappen. ze hebben wel verschillende optische rotatie.

91
Q

hoe kun je HPLC aanpassen om isomeren ermee te kunnen meten.

A

HPLC aanpassen om isomeren ermee te kunnen meten:

  1. chritale Stationaire fase
  2. chirale Selector mobiele fase
  3. derivatiseren van gm met een chitale Stof.
92
Q

MOB kan … vanwege de aanwezigheid van de estergroep in MOB.

A

MOB kan hydrolyseren vanwege de aanwezigheid van de estergroep in MOB.

93
Q

in kraanwater heb je Ca2+ en Mg2+ (metaalionen) die kunne een neerslag vormen met NaOH van je buffer. teken de reacties.

A

2OH + Ca2+ => CaOH2 (neerslag)

2OH + Mg2+ => MgOH2 (neerslag)

94
Q

sorbitol en glycerol werken … .

A

sorbitol en glycerol werken laxerend.

95
Q

wat is het voordel van ethanol?

A

ethanol als het gecombineerd wordt met bepaalde gm is slecht voor de maag
- ethanol is slecht voor kinderen.

96
Q
  • Bij DLC berust de retentie op … interacties van je stof met de polaire stationaire fase.
  • Bij RP-HPLC berust de retentie op … effect en … interacties met de apolaire stationaire fase.
A
  • Bij DLC berust de retentie op POLAIRE interacties van je stof met de polaire stationaire fase.
  • Bij RP-HPLC berust de retentie op hydrofoob effect en POLAIRE interacties met de apolaire stationaire fase.
97
Q

wanneer gebruik je UV of HPLC?

A

gebruik je UV of HPLC?

  • als je stoffen UV absorptie vertonen vanwege de aanwezige chromofore groep(en) dan kun je UV gebruiken.
  • heb je farmacon met lage E11 (specifieke extinctie) dan kun je beter HPLC nemen want dan ben je er zeker van dat andere componenten niet de meting storen vanwege hun absorptie.
98
Q

geef de formule voor berekeken van de streefconc bij HPLC en UV.

A

HPLC:
1000/E = .. g/100 mL

UV:
0,5/E= mg/50mL

99
Q

waarom gebruik je maagsapresistente coating?

A

je gebruikt maagsapresistente coating om:

  1. beschermen v je farmacon tegen zuur milieu vd maag
  2. beschermen v de maag tegen de irriterende farmacon
  3. uitgestelde afgifte: afgifte in de darm en niet in de maag.
100
Q

wat is de functie van cellulose acettat ftlaat in coatings?

A

cellulose acettat ftlaat is de coating.

101
Q

wat is de functie van diethylftlaat in coatings?

A

diethylftlaat is een weekmaker. het verhoogt de plasticiteit van je coating. (kan tegen een stootje).

102
Q

wat is de functie van acton in coatings?

A

aceton is een vluchtig oplosmiddel. in aceton is je coating opgelost. na opbrengen van de cooating op je capsule of tablet zal de vluchtige oplosmiddel aceton verdampen.

103
Q

wat is de functie van methylrood in je coating?

A

methylrood is een kleurstof je kunt dan checken of de coating goed is aangebracht.

104
Q

watt kun je veranderen aan je formulering als je gem gehalte te laag is?

A

als je gem gehalte te laag is dan kun je de deeltjesgrootte veranderen. je neemt geen deeltjsgrootte van 45 um want die springen erg,maar bijv deeltjes met een deeljtesgrootte van 180 um.

105
Q

stoffen die dezelfde chromofoor hebben, hebben dezelfde … .

A

stoffen die dezelfde chromofoor hebben, hebben dezelfde molaire extinctie (e).

106
Q

IR spectrum is specifiek voor een verbinding vanwege de …. .

A

IR spectrum is specifiek voor een verbinding vanwege de fingerprintgebied.

107
Q

Hoe ga je een capsuleinhoud voorbewerken voor IR?

A

voorbewerking capsuleinhoud:

  1. capsuleinhoud DROOG EXTRAHEREN MET ETHANOL
  2. VERDAMPEN ETHNAOL
  3. IR OPNEMEN
108
Q

wat is de functie van magnesiumoxide licht?

A

magnesiumoxide licht: glijmiddel.

magnesiumoxide kan ook vocht binden.

109
Q

wat is de functie van essentia citri?

A

essentia citri : voor de smaak + licht verdoven v de tong.

110
Q

wat doe je ls je NaOH in je drank hebt?

A

als je NaOH in je drank hebt dan geen kraanwater gebruken maar aqua purificata. anders ontstaat er neerslag vanwege de metaalionen in kraanwater die met OH- een neerslag vormen.

111
Q

wat is de functie van sol. NaOH diluta?

A

sol. NaOH diluta = pH verhoger.

let op geen buffer.

112
Q

waaro is een emulsie instabiel?

A

een emulsie is instabiel vanwege de grote grensvlakspanning die er heerst.

113
Q

wat is de reden van een hoge pH in een drank?

A

hoge pH drank:

  1. geladen farmacon > hoge oplosbaarheid
  2. hydrolyse minimaliseren
114
Q

waarom bepaal je bij een suspensie de dichtheid?

A

je bepaalt bij een suspensie de dichtheid omdat je bij suspensie een visceus vloeistof hebt. dit maakt het betrouwbaar pipeteren niet mogelijk.

bij suspensies een viscositeitverhoger om de uitzaksnelheid te verlagen.
in dranken geen visc.verhogers of dichtheidverhogers.

115
Q

wat gebeurt er met de k’ als het methanol % wordt verlaagd?

A

als je % MeOH verlaagt = meer water dan methanol = de hydrofobe effect zal toenemen = meer retentie = hoge tr = hoge k’.

als je % MeOH verlaagt dan zal de k’ met een factor 2 toeneme.

116
Q

waarom is de pH bij de oplosmethode, smeltmethode en de extractie van een zetpil met een witepsolbasis?

A

witepsol hydrolyseert bij een hoge pH.

117
Q

in ethanol is PEG niet oplosbaar, wel na verwarmen. maar dit is geen probleem want je gebruikt nooit 100% ethanol als oplosmiddel. je neemt water-ethanol (30:70).
een ander optie is het gebruik van de oplosmethode; je gebruikt dan chloroform waarin zowel je farmacon als je witepsol in oplost.

A

in ethanol is PEG niet oplosbaar, wel na verwarmen. maar dit is geen probleem want je gebruikt nooit 100% ethanol als oplosmiddel. je neemt water-ethanol (30:70).
een ander optie is het gebruik van de oplosmethode; je gebruikt dan chloroform waarin zowel je farmacon als je witepsol in oplost.

118
Q

een desintegrans is niet nodig als ?

A

een desintegrans is niet nodig als je farmacon goed oplost en als je al microkristcel. gebruikt.. het heeft namelijk al desintegrerende eigenschappen.

119
Q

wat is de nadeel van gemicroniseerde/kleine deeltjes?

A

nadeel gemicroniseerde/kleine deeltjes:

  1. groot specifiek op; ontleding
  2. lage stroomsnelheid
  3. kleine deeltjes geven meer deeltjes => groter bulkvolume => groot capsulemaat.
120
Q

fenol is een zwak zuur en een teriair amine is een … .

A

fenol is een zwak zuur en een teriair amine is een zwakke base.

121
Q

een peg zetpil kan … afgeven. een vete zetil moet eerst … .

A

een peg zetpil kan gelijk afgeven. een vete zetil moet eerst smelten.

122
Q

geef de afgiftesnelheid van hoog naar laag.

  1. Vet+ zout
  2. PEG+zout
  3. PEG+ HA zuur
  4. vet + HA zuur
A

afgiftesnelheid van hoog naar laag: 1,2,3,4.

123
Q

wat is polymorfisme?

A

polymorfisme: dezelfde stof kan verschillende kristalmodificaties aannemen. de verschillende kristalmodificaties hebben verschillende oplosbaarheden.

124
Q

wat is de gehalteis van je farmacon?

A

gehalteis: gehalte moet tussen 90-110% v GEDECL GEHALTE liggen.

125
Q

wanner moet je de vrijgiftegrenzen opstellen?

A

de vrijgiftegrenzen moet je opstellen tussen 95-105%

126
Q

wanneer gebruikje HPLC?

A

HPLC:

  1. meten complexe monsters
  2. reacti voltooid
  3. snelle reactie
  4. sterk op elkaar lijkende verbindingen
  5. lage concentraties nauwkeurig te meten

DLC :

  1. minder complexe mengsels.
  2. Rf: hoge Rf betekent hoog op de plaat dus weinig retentie. hoge Rf=lage tr.
  3. mengsel te meten net als HPLC.
127
Q

als je een apolaire component hebt. heb je dan een hoge of lage Rf bij DLC (normal phase)? en heb je een hoge of een lage tr (bij revrses phase HPLC)?

A
  • normal phase DLC: je hebt een apolaire mobiele fase. je stofje is apolair dus zit liever in de mobiele fase en komt mee met de mobiele fase => komt hoog op de plaat => hoge Rf.
  • reversed phase HPLC: je hebt een apolaire stat. fase. je apolaire stofje heeft meer affiniteit voor de apolaires stat. fase => hoge tr.
128
Q

wat is het verschil tussen Rf en Rs?

A
  • Rs: hoe goed zijn de stoffen gescheiden?

- Rf: hoe hoog kome de stoffen op de plaat?

129
Q

wanneer moet je langer mengen om een homogeen mengsel te krijgen?

A

hoe groter de mengverhouding + verschil in deeltjeesgrootte des te langer je moet mengen om een homogeen mengsel te krijgen.

130
Q

weleke dingn bepaald de deetjesgrootte?

A

de deeltjesgrootte bepaalt:

  1. de oplossnelheid
  2. gelijke deeltjesgrootte: suspensie ostwaldrijping
  3. stabiliteit van suspensie; uitzakken
  4. gelijke deeltjesgrootte (vorm, dichtheid): homgeen mengsel en ontmenging tegengaan.
131
Q

kleine deeltjes betrokken bij?

A

kleine deeltjes betrokken bij:

  1. oplossnelheid
  2. bevochtiging; kleine deeltjes groot specif. opp => betere bevochtiging
  3. sedimentatiesnelheid
  4. dezelfde deeltjesgrootte voorkomt ontmenging
  5. irritatie: kleine deeljtes irriteren minder dan grote deeltjes
132
Q

nadelen kleine deeltjes

A

nadelen kleine deeltjes:

  1. slechte stromingseigenshap
  2. groot specifiek opp => ontsleding
  3. aggregatie
  4. de kans op ontmengig en geen homgeen mengsel is groot als je niet dezelfde deeltjesgrootte hebt bijje farmacon en je hulpstoffen => als je je farmacondeeltjes niet verkleind en de deeltjes van de hulpstoffen niet.
133
Q

wanneer gebruik je de oplosmethode en wanneer de precipitatiemethode?

A

de oplosmethode is een onderdeel van de ordered mixing. de precipitatiemethode gebruik je om de deeltjesgrootte te verkleinen. bij de precipitatiemethode verander je het milieu (pH, temp) waardoor neerslag plaatsvindt. de deeltjes worden zo verkleind.

134
Q

wanneer kun je de oplosmethode gebruiken, welke eisen worden gesteld?

A

eisen oplosmethode:

  1. farmacon alleen kan in je oplosmiddel oplossen en je dragerdeeltjes niet.
  2. farmacon moet in je oplosmiddel stabiel zijn.
  3. de kristavorm van je farmacon mag na het oplossen in het oplosmiddel niet veranderen. de verschillende kristalvormen hebben verschillende oplosbaarheden en stabiliteit.
  4. er mogen geen toxische oplosmiddelresten in het mengsel achterblijven.
  5. voldoende dragermateriaal.
135
Q

onder welke invloeden kunnen aggregaten ontstaan?

A

aggregaten onstaan onder invloed van:

  1. vocht
  2. van der waals krachten
  3. elektrostatische krachen

bij afnemende deeltjesgrootte is de kans op agglomerater groter, vooral bij gemicroniseerde deeltjes.

136
Q

kleine deeltjes => … => slechte stroming => hoge …

A

kleine deeltjes => agglomeraten => slechte stroming => hoge gewichtspreiding

137
Q

hoe haal je agglomeraten uiteen?

A

je haalt agglmeraten uiteen door:

  1. afwrijven met een medium; je verbreekt de aantrekkende krachten tussen de deeltjes en je biedt dan nieuwe krachten aan.
  2. dispergeren met een medium
  3. lactose haalt agglomeraten uiteen
  4. SiO2 haalt agglomeraten uiteen in zetpillen
138
Q

wat is random mixing?

A

radom mixing is een statisctisch en een theoretosch concept waarbij alle deeltjes dezelfde vorm, dichtheid en grootte hebben + er zijn minimale oppervlaktekrachten.
> bij random mixing is de mengtijd belangrijk. de mengtid bepaalt namelijk de kwaliteit van het random mixture. bij de menging neem je ook deeltjes met dezelfde deeltjesgrootte, vorm en dichtheid. anders kun je ontmenging krijgen.

139
Q

wat is ordered mixing?

A

bij ordered mixing hechten twee componenten aan elkaar. kleine deeltjes worden gemengd met de grotere dragerdeeltjes.
> bij ordered mixing krijg je een beter mengkwaliteit, minder kans op ontmenging dan bij random mixing.

140
Q

noem de twee methoden van orderd mixing.

A

orderd mixing:

  1. microniseren van de farmacondeeltjes>aan POEDERMENGSEl met grotere deeltjes (dragerdeeltjes) toevoegen > de kleine deeltjes aDsorberen aan de grotere dragerdeeltjes.
  2. je lost je farmacon op in een geschikt oplosmiddel. in het oplosmiddel (vluchtig, niet-toxisch) lost alleen je farmacon goed in op, de dragerdeeltjes lossen slecht op in je oplosmiddel> daarna sproei je de oplossing met je farmacon over poederbed of granules waar de grotere dragerdeeltjes zich bevinden.
141
Q

wanneer is bij orderd mixing ontmengig mogelijk?

A

bij orderd mixing is ontmenging mogelijk als:

  1. onvoldoende dragedeeltjes
  2. onvolvoende plaatsen op de dragerdeeltjes
  3. de dragerdeeltjes verschillen in grootte => verschil in antal farmacondeeltjes die aan de dragerdeltjes kunne adsorberen => gewichtspreiding.
  4. als een ander stof zoals SiO2 concurreer met je farmacondeeltjes die zich op de dragerdeeltjes bevinden. de kleine farmacondeeltjes worden verdrongen en van de dragerdeeltjes loskomen. de kleine farmacondeeltjes komen dan tussen de grotere deeltjes => geeft ontmenging.
142
Q

zwaartekracht vs elektrostatische kracht (aantrekkingskracht) bij orderd en random mixing.

A
  • ordered mixing: de kleine farmacondeeltjes gaan aan de dragerdeeltjes aDsorberen => elketrostatische kracht speelt een grotere rol dan de zwaartkracht.
  • random mixing: mengen en het is een statisctisch proces. de zwaartekracht speelt een grotere rol dan de elektrostatische kracht.
143
Q

random mixing is een statistisch proces waarbij het mengsel steeds … wordt … en opnieuw gecombineerd tot er een … bestaat dat in een bepaald … een bepaald hoeveelheid farmacon wordt aangetroffen. en de kans waarin een bepaald hoeveelheid farmacon aangetroffen wordt is het … is evegroot en evenredig …. .

A

random mixing is een statistisch proces waarbij het mengsel steeds herhaaldelijk wordt gesplits en opnieuw gecombineerd tot er een kans bestaat dat in een bepaald monster een bepaald hoeveelheid farmacon wordt aangetroffen. en de kand waarin een bepaald hoeveelheid farmacon aangetroffen wordt is het hele mengsel is evegroot en evenredig met de fractie farmacon in het mengsel.

144
Q

noem de oorzaken van ontmenging bij het mengen. (4)

A

oorzaak ontmenging bij mengen:

  1. verschil in deeltjesgrootte, vorm en dichtheid, elektrostatische lading onderling.
  2. voorkeurbewegingen bij het mengen
  3. te goede stroming
  4. ontmenging door beweging of trillingen
145
Q

he krijg je een goede menging?

A

goede menging krijg je door:

  1. dezelfde deeltjesgroottte van je farmacon en hulpstoffen
  2. 1:1 mengen
  3. mengtijd; te lang mengen kan ontmenging geen
  4. mengsnelheid.
  5. volgorde toevoegen
  6. hoeveelheid bij elk toegevoed
  7. expansie poedermengsel
  8. combineren van de drie mengwijzen
146
Q

als bij een tablet dissolutietest uitgevoerd hebt moet je dan nog een desintegratietet uitvoeren?

A

als bij een tablet dissolutietest wordt uitgevoerd dan hoef je geen desintegratietet uit te voeren. als de dissolutie goed is dan is de destintegratie ook in orde.

147
Q

wat is de maximle uiteenvaltijd van een tablet.

A

de max uiteenvaltijd van een tablet is 30 min.

148
Q

noem 3 vormen van coaten.

A

sugar-, press- en filmcoating.

149
Q

noem 1 reden waarom gecoat wordt.

A
  1. beschermen farmacon tegen licht, vocht, zuurstof
  2. beschermen maag tegen irriterende farmacon
  3. beschermen farmacon tegen maagzuur
  4. uitgestelde afgite in de darm
  5. patientvriendelijkhedi ; kleurjes
  6. smaak maskeren doordat coating niet oplost in de hoog pH van de speeksel.
  7. coaten verandert de afgifteprofiel van farmacon uit toedieningsvorm. (handig bij gm met smal therap breedte)
150
Q

noem 3 eisen aan een polymere coating:

A

eisen aan een plymere coating:

  1. goed wateroplosbaar; nodig voor he oplossen van farmacon.
  2. lage viscositeit polymeren
  3. polymeren vormen een barriere tegen water en gassen. gunstig voor verhogen van de bewaartermijn.
151
Q

wat is de functie van een weekmaker in een coating?

A

weekmakers : verlagen broosheid.

152
Q

wat is de voordeel van een vetraagde afgifte?

A

vertraagde afgifte wordt vooral gebruikt bij gm met smal therapeutische breedte.

voordeel vertraagde afgifte:
1. verminderen de dosseerfrequentie

nadeel vertraagde afgifte:

  1. kans op dosedumping: dosedumping vindt plaats doordat de STRUCTUUR VSN COATING AANGETAST wordt door kauwen of schade (vallen).
  2. sommige polymeren lossen op in ethanol.
153
Q

leg de werking van maagsapresistente coaitngs uit.

A

coatings bevatten een COOH groep (net als polymeren die de viscositeit verhogen) die bij lage pH van de maag ongeladen zijn. in de darm zal het geladen zijn. als et geladen is dan de coating (een polymeer) oplossen en kan farmacon vrijgegeven worden.

154
Q

wat is de functie van anti-adherens in coatings?

A

anti-adherent voorkomt agglomeraatvorming tijdens aanbrengen coating en tijdens opslag.

155
Q

wat is de functie van surfactant in coatings?

A

surfactant in coatings bevochtigd:

  1. de niet goed in wateroplosbare weekmakers,
  2. bevochtigd substraat
156
Q

wat is nadeel van een surfactant?

A

surfactanten hebben als nadeel dat ze de eigenschappe van een polymeer + de geneesmiddelafgifte kunnen beinvloeden.

157
Q

wat bevat een coating?

A

coating bestaat uit een polymeer.

coating bevat:
1. weekmaker; verlaagt broosheid

  1. anti-adherent: voorkomt agglomeraatvorming tijdens aanbrengen coating en tijdens opslag.
  2. surfactant:
    > surfactant in coatings bevochtigd:
  3. de niet goed in wateroplosbare weekmakers,
  4. bevochtigd substraat
    > surfactanten hebben als nadeel dat ze de eigenschappe van een polymeer + de geneesmiddelafgifte kunnen beinvloeden.
  5. cellulosederivaat: polymere coating.
    > 1. beschermen farmacon tegen licht, vocht, zuurstof
  6. beschermen maag tegen irriterende farmacon
  7. beschermen farmacon tegen maagzuur
  8. uitgestelde afgite in de darm
  9. patientvriendelijkhedi ; kleurjes
  10. smaak maskeren doordat coating niet oplost in de hoog pH van de speeksel.
  11. coaten verandert de afgifteprofiel van farmacon uit toedieningsvorm. (handig bij gm met smal therap breedte)
  12. kleurstoffen; lossen niet op in water, kleurstoffen beschermen farmacon tegen licht.
158
Q

bij een suspensie kan kristalgroei optreden als een oplossing oververzadigd raakt. een oververzadigde oplossing is een oplossing die meer van het opgeloste materiaal bevat dan kan worden opgelost. de concentratie opgeloste stof is … . het overschot zal een suspensie, … of neerslag vormen.

A

bij een suspensie kan kristalgroei optreden als een oplossing oververzadigd raakt. een oververzadigde oplossing is een oplossing die meer van et opgeloste materiaal bevat dan kan worden opgelost. de concentratie opgeloste stof is maximaal. het overschot zal een suspensie, emulsie of neerslag vormen

159
Q

hoe kun je oververzadiging en kristalgroei voorkomen?

A

je kunt de kristalgroei of oververzadiging voorkomen door de vorm van je farmacon te kiezen dat de laagste oplosbaarheid heeft. zo houd je de verzadigingsconcentratie van het gesuspendeerd deeltje zo laag mogelijk.

> na kristalgroei krijg je neerslag want bij kristalgroei heb je met grotere deeltjes te maken. de grotere deeltjes zakken dan uit.
de na kristalgroei heb je deeltjes met groot oppervlak. de situatie met de grote deeltjes is energetsch gunstig, dan de kleine deeltjes.

160
Q

stropen verhogen de … en … . stopen bereid uit …. geven verandering in kleur en/of pH.
als stroop niet voldoende smaakcorrectie geeft dan gebruik je … .

A

stropen verhogen de dichtheid en smaak. stopen bereid uit plantenmateriaal geve verandering in kleur en/of pH.
als stroop niet voldoende smaakcorrectie geeft dan gebruik je smaakcorrigentia.

161
Q

als stroop niet voldoende smaakcorrectie geeft wat doe je dan?

A

als stroop niet voldoende smaakcorrectie geeft dan gebruik je smaakcorrigentia.

162
Q

elke hulpstoffen zijn in een suspensie belangrijk?

A

suspensie: deeltjesgrootte, viscositeitverhoger, peptiserdnde stof, bevochtigers, conservering , pH (smaak, stabiliteit, oplosbaaheid, werking viscositeitverhoger, werking conserveermiddel), smaakcorrectie, dichtheidverhoger, viscositeitverhoger.

163
Q

leg de werking van viscositeitverhogers uit.

A

carmellose natrium, aluminiummagnesiumsilicaat, hypromellose. “lose” of “celullose” => viscositeitverhoger/polymeer. net als de polymere coatings hebben viscositeitverhogers een COOH groep at geladen is bij hoog pH en ongeladen bij laag pH (viscositeit wordt verhoogd.
> waarmee is een viscositeitverhoger zoals carmellosee natrium onverenigbaar : met kationen vanwege de COO-.

164
Q

waarmee is een viscositeitverhoger onverenigbaar ?

A

een viscositeitverhoger onverenigbaar is onverenigbaar met kationen vanwege de COO-.

165
Q

wat is de functie van aluminiummagnesium silicaat?

A

alluminiummagnesiumsilicaat is een peptisernde stof. en ook een viscositeitverhoger.

166
Q

noem 3 manieren waarop je de bevochtiging van hydrofobe deeltjes bij suspensie kunt verbeteren bij suspnsies.

A

bevochtiging verbeteren van hydrofobe deeltjes bij suspensie door:

  1. oppervlakteactieve stof zoals polysorbaat.
  2. droog bevochtigen: je farmacon eerst mengen met een hydrofiel stof. daarna neem je hydrofiele oplossingen zoals suikerstroop, sorbitoloplossing of glycerol 85%.
  3. niet-droog bevchtigen door je farmacon AFWRIJVEN met suikerstroop, sorbitoloplossing of glycerol 85%
167
Q

als je een combinatie van … en … gebruikt samen met … dan zal de pH eerst 5,5 zijn en na weken loopt dit op tot 6,5.
*let op de pH is belangrijk voor de werking van conserveermiddel en de viscositeitverhogers. hier zijn carmellose (=carmellosenatrium) en aluminiummagnesiumsiicaat viscositeitverhogers. {de pH is ook belangrijk voor het oplossen van een coating}

A

als je een combinatie van carmellose en aluminiummagnesiumsiicaat gebruikt samen met citroenzuur dan zal de pH eerst 5,5 zijn en na weken loopt dit op tot 6,5.
*let op de pH is belangrijk voor de werking van conserveermiddel en de viscositeitverhogers. hier zijn carmellose (=carmellosenatrium) en aluminiummagnesiumsiicaat viscositeitverhogers. {de pH is ook belangrijk voor het oplossen van een coating}

168
Q

absorbeert citroenzuur UV?

A

ja citroenzuur absorbeert UV bij lage golflengte.

169
Q

absorbeert sirupus simplex (=suikerstrooop) UV?

A

Ja, simplex (=suikerstrooop) bevat MOB. en MOB absorbeert UV.

170
Q

welke functie heeft SiO2 bij oraal vast, oraal vloeibaar en zetpillen?

A

functie SiO2 bij:

  1. zetpillen: agglomeraten uiteenhalen
  2. oraal vast: stroomeigenschap
  3. oraal vloeibaar: bevochtiger
171
Q

moet je de viscositeitverhogers (polymeren) zoals carmellose natrium/CMC natrium uit je te analysern monsters met HPLC verwijderen?

A

Ja, de te analyseren mosnters mogen geen polymere viscositeitvethogers zoasl CMC natrium bevatten want dt kan op je kolom neerslaan/een neerslag vormen.

dus verwijderen bij monstervoorbewerking door het eerst in water op te lossen en dan ethanol toe te voegen> vervolgens centrifiguren en dan de bovenste laag pipetteren.

172
Q

MOB … en … UV. suikerstroop/sirupus simplex bevat MOB.

> witepsol … bij hoog pH.

A

MOB hydrolyseert en absorbeert UV. suikerstroop/sirupus simplex bevat MOB.

173
Q

witepsol … bij hoog pH.

A

witepsol hydrolyseert bij hoog pH.

174
Q

wt doe je bij de mass variation (MV) en geef de formule.

A

bij de mass variation (MV) maak je een mengmonster. je weegt eerst elk capsule (n=10) apart>breng de inhoud van alle 10 de capsules in een maatkolf > weeg weer het gewicht van elk lege capsule apart > bepaal van je mengonster het gehalte > bepaal mbv gewicht per capsule het gehalte per capsule mbv formule:
xi=wi* A/Wgem. > bereken AV en 90-110% tov gedeclareerd > goedkeuren als AV<15 & 90-110% tov gedeclareerd.

175
Q

leg het verschil uit tussen een oplossing en een suspensie.

A
  • een oplossing: moleculair verdeeld, 1 fase, fysisch stabiel.
  • suspensie: vaste fase GEDISPERGEERD in een continue fase, 2 fasen, fysisch INstabiel.
176
Q

waarvan is de oplossnelheid afhankelijk?

A

de oplossnelheid is afhankelijk van :

  1. KRISTALVORM
  2. pKa
  3. deeltjesgrootte
  4. oplosmiddel
  5. temperatuur
177
Q

waar zijn driewaardige ionen beangiijker dan twewaardige ionen?

A

tweewaadig vs driewaardige ionen (metaalionen):

  1. buffer: driewaardige ionen kunnen over een grot gebied bufferen.
  2. peptiserende stoffen bij suspensies: driewaardige ionen werken effectiever in het verlagen van de zetapotentiaal. je hebt ervan minder nodig om de zetapotentiaal te verlagen.
178
Q

heb je in emulsies viscositeitverhogers nodig?

A

ja, in emulsies heb je viscositeitverhogers nodig voor het voorkomen van oproamen en zo dan ook coalescentie.

179
Q

wat is een emulgator?

A

een emulgator is een oppervlakteactieve stof die de grensvlakspanning tussen 2 fase verlaagt.

180
Q

wanneer gebruik je geen kraanwater?

A

je gebruikt geen kraanwater want kraanwater bevat metaalionen. de metaalionen kunnen een neerslag vormen met carbonaten, fosfaten en alkali afkomstig uit je buffer of NaOH in je drankje. de pH instellende of bufferende vermogen gaat dan verloren. dus bij buffers of NaOH geen kraanwater gebruiken.
> de metaalionen kunnen oxidatiereacties katalyseren.

> > neem aqua purificata, antioxidanten, complexvormers zoals Natrium EDTA (vangen metaalionen weg).

181
Q

waar moet je bij suspensies opletten? (8)

A

opletten bij suspensies:

  1. vorm van je farmacon: slecht oplosbare vorm met een lage oplosbaarheid/verzadigingsconcentratie
  2. buffer; pH instellen zodat je farmacon ongeladen is, smaak, stabiliteit (hydrolyse), werking viscositeitverhoger, werking conserveermiddel.
  3. viscositeitverhoger
  4. conserveermiddel
  5. kleine deeltjes
  6. geen spreiding in de deeltjesgrootte (ostwald rijping) dus neem gelijke deeeltjesgrootte.
  7. bevochtiging
  8. peptiserende stof; opschudbaarheid.
182
Q

hoe krijg je de geladen vorm van een farmacon?

A

de geladen vorm van een farmacon kun je krijgen door:

  1. pH instellen
  2. zoutvorm nemen
183
Q

waardoor wordt de mate van hydrolyse beinvloedt?

A

de mate van hydrolyse wordt beinvloedt door:

  1. de pH
  2. temperatuur verhoging
  3. aanwezigheid van water/vocht; als je verpakking vocht doorlaat
184
Q

waardoor wordt de mate van hydrolyse beinvloedt? (5)

A

oxidatie door:

  1. aanwezigheid peroxiden peg basis . als peg te lang bewaard wordt dan zullen peroxiden gevormd worden. peroxiden zorgen voor oxidatie. de alifatische dubbele bindige in een gm zijn oxidatie gevoelig en zullen geoxideerd worden. dus verwerk oxidatiegevoelige gmen niet in peg.
  2. metalionen
  3. licht
  4. warmte
  5. zuurstof
185
Q

waarin verwerk je een oxidatie gevoelige gm in vette basis of de peg?

A

als peg te lang bewaard wordt dan zullen peroxiden gevormd worden. peroxiden zorgen voor oxidatie. de alifatische dubbele bindige in een gm zijn oxidatie gevoelig en zullen geoxideerd worden. dus verwerk oxidatiegevoelige gmen niet in peg.

186
Q

stabiliteit van farmacon in zetpil verbeter je door?

A

stabiliteit van farmacon in zetpil verbeter je door:
1. stabielere vorm farmacon kiezen
2. zetpilbasis met laag peroxidegetal = laag hoeveelheid recief O2 in vet. => minimaliseren v oxidatie.
3, laag jodidegetal = weinig dubbele biningen
4. hulpstoffen kiezen die de hydrolyse en oxidatie minimaliseren. {antioxidanten, comlexvormers}

  1. laag zuurgetal =weinig vrije vetzuren => minder irritatie.
187
Q

hoe kun je oxidatie tegengaan?

A

oxidatie tegengaan mbv:

  1. antioxidanten
  2. complexvormers : vangen metaalionen weg die de oxidatiereacties katalyseren
  3. basis met laag peroxidegtal= laag hoeveelheid recief O2 in vet. => minimaliseren v oxidatie.
188
Q

wat zegt de hydroxygetal bij een vette basis?

A

hoog hydroxygetal= veel naharden, grote elasticitet en viscositeit v gesmolten basis. grote eslasticciteit maakt de basis beter bestand tegen afkoelen.

189
Q

wat zegt de verzepingsgetal?

A

verzepingsgetal= aantal VERZEEPBARE ESTERBINDINGEN.

heeft te maken met ketenlengte vd vrije vetzuren en dus de MW van de vetbasis.

190
Q

wat zegt de hydroxylgetal?

A

hydroxylgetal= hoeveel acetyleerbare plaatsen er zijn. hoe meer vrije OH groepen doe hoger de hydroxylgetal. => meer acetyleerbare plaatsen.

> farmaca met VRIJE VETZUURGROEPEN (hebben dus een OH groep; OH + OH => H20 & O (ether)) kunnen aan de vrije OH-groepen binden , waardoor de smelthedrag en daarmee de afgifte v farmacon uit de basis verandert.
farmaca met FENOLISCHE GROEPEN kunnen een verbinding aangaan met de O uit de ethergroep. want witepsol bevat een ethergroep (-O-) en een hyroxylgroep (OH).

191
Q

peg/macrogol heeft een hoge … (gunstig voor bewaren in de tropen) en is …. .

A

peg/macrogol heeft een hoge smeltpunt (gunstig voor bewaren in de tropen) en is hygrscopisch.

192
Q

viscositeit van de zetpilbasis tijdens het uitgieten is belangrijk. leg uit.

A

viscositeit van de zetpilbasis tijdens het uitgieten is belangrijk. tijdens het uitgieten van een suspensiezetpil mogen de deeltjes niet uitzaken daarom heb je een hoge viscositeit vd zetpilbasis nodig tijdens het uitgieten.

dus bij suspensies is de viscositeit belangrijk bij:

  1. het uitgieten zodat de deeltjes niet uitzakken/sedimenteren
  2. . bij het bewaren van een suspnsie.
193
Q

wanneer is een hoge viscositeit in dezetpilbasis ongunstig?

A

hoge viscositeit in zetpilbasisis is ongunstig want als je een goed wateroplosbaar gm in een vette zetpilbasis hebt dan heb je een oploszetpil. de opgeloste deeltjes moeten naar het grensvlak diffunderen. de diffusiecoefficient is afhankelijk van de Temperatuur, deeltjesgrootte, en viscositeit medium. als de viscositeit medium groot is dan is de diffusiecoefficient laag. dus de opgeloste deeltjes zullen langzaam naar het grensvlak diffunderen.

194
Q

hoe kun je de viscoiteit van de vette basis verlagen?

A

de viscositeit van een vette asis kan verlaagd worden door toevoegen van sojalecitine.

195
Q

hoe haal je in zetillen agglomeraten uiteen?

A

mbv SiO2 kun je in zetpillen agglomeraten uiteenhalen.

196
Q

noem voordelen van kleine deeltjes.

A

kleine deeltjes hebben als voordeel:

  1. de hoge oplossnelheid
  2. minder irriteren
  3. lage sedimentatiesnelheid
  4. HOMOGENER MENGSEL: bij kleine deeltjes heb je meer deeltjes => lage acceptabele sd. dit geeft een homogenere menging en dus een homogeen mengsel.
197
Q

oplosbaarheid,concentratiegradient over rectumwand, afgifte en de log P hebben invloed op de … .

A

oplosbaarheid,concentratiegradient over rectumwand, afgifte en de log P hebben invloed op de absorptiesnelheid.

198
Q

door welke dingen wordt de oplosbaarheid beinvloedt bij zetpillen?

A

bij zetpillen wordt de oplosbaarheid beinvloedt door:

  1. de hoeveeheid aanwezige rectumvocht
  2. lichaamsgrotte
  3. deeltjesgrootte.
199
Q

waarmee hangt de peroxidegetal nauw mee samen?

A

de peroxidegetal hangt nauw samen met de joodaditiegetal (aantal dubbele bindingen). het aantal dubbele bindingen is een indicatie voor de OXIDATIEGRAAD van het vet. bij een laag joodadditiegetal (weinig dubbele bindinge) is de kans op oxidatie klein.

200
Q

de mengtijd heeft een optimale waarde (random mixing) leg dit uit.

A

de mengtijd heeft een optimale waarde (random mixing). bij een bepaalde mengtijd is de sd minimaal (het laagst) en na dat punt is dat even constant totdat men verder gaat met mengen. als men verder gaat met mengen dan mengt men te lang en krijg je ontmenging. je hebt dan geen miniale sd maar een toename in sd.

201
Q

kleine deeltje = … deeltje =… sd.

A

kleine deeltje = veel deeltje = lage sd.

202
Q

meer armacon (hoge p) geeft een … RSD.

A

meer armacon (hoge p) geeft een lage RSD.

203
Q

iets zal net ontmengen al het een oplossing is. ontmengning gebeurt door verschil in …, verschik in vorm en dichtheid, ….

A

iets zal net ontmengen al het een oplossing is. ontmengning gebeurt door verschil in deeltjesgrootte, verschik in vorm en dichtheid, STATISCHE LADING OP DE DEELTJES.

204
Q

een homogene mening is nooit gegarandeerd dus daarom moet je de mengproces valideren. wat goudt dit in?

A

mengproces valideren betekent dat je de mengtijd, deeltjesgrootte, mengverhouding, volgorde toevoegen, roersnelheid niet verandert.

205
Q

wat gebeurt er als een stof in overmaat aanwezig is?

A

als een stof in overmaat aanwezig is dan zullen de niet opgeloste stoffen samen gaan aggregeren > oppervlak wordt verkleind > geeft minder oppervlaktespanning en dit is energetisch gunstiger.

206
Q

noem 3 nadelen van suspensies.

A

nadelen suspensies:

  1. AGGREGEREN
  2. uitzakken
  3. UITKRISTALLISEREN
  4. slechte bvochtiging
  5. opschudbaarheid
207
Q

noem de nadelen van een emulsie?

A

nadelen emulsie:
1, oproamen,
2. floculatie
3. coalescentie.

208
Q

bij een slecht wateroplosbare gm in een vette basis is de oplossnelheid de beperkende stap bij de slecht wateroplosbare farmacon. er is geen vetvrijmaak stap want je hebt hier een oploszetpil. je hebt dus met moleculen te maken en geen deeltjes. als het om deeltjes ging dan was de drainagestap van belang.

A

bij een slecht wateroplosbare gm in een vette basis is de oplossnelheid de beperkende stap bij de slecht wateroplosbare farmacon. er is geen vetvrijmaak stap want je hebt hier een oploszetpil. je hebt dus met moleculen te maken en geen deeltjes. als het om deeltjes ging dan was de drainagestap van belang.

209
Q

waar is de diffusiecoefficient van afhankeijk?

A

D= KTT/ 6pin*r && concentratiegradient.
d is afhanekelijk van de temp, viscositeit medium en straal deeltje & de conc.gradient.

Bij een grote conc.gradient is de oplossnelheid en de absorptiesnelheid groot.

210
Q

wat is viscositeit? en waarvan is de viscositeit van afhankelijk?

A

viscositeit is de mate van verzet tegen vervorming. de viscositeit is afhankelijk van:

  1. temeratuur
  2. lading; de geladen groepen zoals COO- stoten elkaar af> de polymeerketens worden langer en nemen meer ruimte in> toename viscositeit.
  3. ZOUTCONCENTRATIE: onverenigbaar met kationen vanwege de - geladen groepen van de viscositeitverhoger. hoge zoutconcentratie bijv Na+ schermt de - lading af van de viscositeitverhoger. hierdoor krijg je minder afstoting van de geladen groepen en worden de poymeerketens minder lang en nemen minder ruimte in > afname viscositeit.
  4. aantal moleculen per ml *(concentratie) geeft lage viscositeit.
211
Q

hoe kun je dichtheid van een suspensie verhogen?

hoe kun je de viscositeit van en suspensie verhogen?

A

dichtheid verhogen mbv stropen

viscositeit verhogen mbv polymeren.