[6] P.11-20 Flashcards

1
Q

vette zetpil + goed water oplosbaar geneesmiddel geeft een … . de goed wateroplosbare geneesmiddel lost .. op in de vette zetpilbasis. hierdoor wordt het gm … afgegeven. gm lost goed op in water en zal ook dus in … goed kunnen oplossen. omdat het goed oplost is de concentratiegradient over de rectumwand … . en zal het gm … worden geabsorbeerd.

A

vette zetpil + goed wateroplosbaar geneesmiddel: oplosbaarheid in zetpil -> afgifte -> olossen rectumvocht -> absorptie.

een goed wateroplosbare geneesmiddel opgelost in ee vette zetpilbasis geeft een [suspensiezetpil] . de goed wateroplosbare geneesmiddel lost [slecht] op in de vette zetpilbasis. hierdoor wordt het gm [snel] afgegeven. gm lost goed op in water en zal ook dus in [het rectumvocht] goed kunnen oplossen. omdat het goed oplost is de concentratiegradient over de rectumwand [hoog] . hierdoor zal het gm [snel] worden geabsorbeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

deeltjesgrootte heeft bij een …zetpil invloed op de ….
… deeltjes hebben een groot specifiek oppervlak. een groot specifiek oppervlak is gunstig voor de …., ….. en ….. .

A

deeltjesgrootte heeft bij een [suspensie]zetpil invloed op de afgifte. een groot specifiek oppervlak is gunstig voor de [bevochtiging], [oplossnelheid] en [afgiftesnelheid].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de afgifte uit vette basis: een vette basis moet eerst … smelten voordat het gm afgegeven kan worden.

A

smelten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

noem 4 nadelen van Peg.

A
  1. irritatie
  2. onverenigbaarheden
  3. peg kan perioxiden bevatten na lang bewaren
  4. de afgifte of absorptie van een gm in peg is vaak onbekend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in rectum is weinig vocht aanwezig. daarom is … handig want het werkt …. omdat het … aantrekt. een nadeel hiervan is de … die kan ontstaan.

A

in rectum is weinig vocht aanwezig. daarom is [peg] handig want het werkt [oplosbaarheid bevorderend]. omdat het [vocht] aantrekt. een nadeel hiervan is de [irritatie] die kan ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

noem 3 hulpstoffen bij een zetpil

A
  1. agglomeraatvorming voorkomen met SiO2.
  2. smeltpunt verlagen met mygliol 812.
  3. antioxidanten; peg bevat peroxiden die voor oxidatiereacties zorgen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ibuprofen in witepsol: de oplosmethode of de extractie gebruiken?

info ibuprofen:
- oplosbaarheid: lost slecht op in water, goed in ethanol en chloroform.
- UV: zuur milieu UV spectra : Aqueous alkali—265
(E11 = 18.5), 273 nm

A
  • oplosmethode: neem een oplosmiddel waarin zowel je farmacon als je vette basis goed in kunnen oplossen.
  • gm lost goed op in chloroform en je vette basis ook. echter, chloroform als oplosmiddel kan een probleem geven bij je meting vanwege de CUT-OFF waarde van chloroform= 245 nm. de 265 en 273 van je gm zitten dicht bij die cut-off waarde van 245. daarnaast hb je ook een LAGE SPECIFIEKE EXTINCTIE.
  • gm lost goed op in ethanol. maar slecht op in water. je kunt niet alleen ethanol als oplosmiddel nemen, je neemt altijd water-ethanol (30:70). (!! maar je gm lost slecht op in water?? => ja, klopt maar toch kan je slecht in water oplossend geneesmiddel in water-ethanol (30:70) goed oplossen. dus Ja, de vette zetpilbasis lost goed op in water-ethanol (30:70). dus dat zou wel kunnen.
  • Extractie: waterfase (gm) en organische fase (vette zetpilbasis).
  • je gm lost slecht op in water je kunt waterfase aanzuren of basisch maken om zo mbv pH je farmacon geladen te maken, zodat het meer naar de waterfase kan gaan.

!! Let OP: je vette basis (witepsol) kan bij hoog pH (basisch milieu) hydrolyseren. dus als je een gm hebt dat pas in basisch milieu geladen wordt, dan kun je niet voor de extractie de waterfase basischer maken door 0,1 M NaOH toe te voegen. want dit is ongunstig, want dan kan je vette basis hydrolyseren.
Je vraagt je dan af of je gm bij de extractie ook niet in andere oplosmiddelen kan oplossen, anders dan water. want zoals we net al zeiden moet je waterfase basischer maken om je geneesmiddel geladen te krijgen en het naar de waterfase te krijgen. maar het basischer maken van de waterfase is ongunstig voor de vette zetpilbasis. het hydrolyseert namelijk bij hoge pH. je kiest een ander oplosmiddel waarin je gm goed in kan oplossen (ethanol, chloroform). Om te beginnen kun je niet chloroform kiezen als waterfase en je kunt niet ethanol alleen nemen. daarnaast kun je beter geen water-ethanol (30:70) kiezen, want daarin lost je vette basis ook goed in op en dat wil je niet. de vette basis moet naar de organische fase. Je vette basis lost slecht op in methanol en je gm lost er goed in op. dus als waterfase kun je 70% MeOH en 30% water nemen. en als organische fase petroleumether.
* de organische fase kan bestaan uit petroleumether of hexaan. hierin kan je vette zetpilbasis goed in oplossen.

> dus oplosmethode: chloroform als oplosmiddel kan niet vanwege de cut-off waarde en de golflengten, lage specifieke extinctie van je gm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

in welke omstandigheden kan je vette basis, witepsol, hydrolyseren?

A

bij hoog, basisch pH, hydrolyseert witepsol (vette basis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lost je vette basis goed op in water-ethanol (30:70)?

A

Ja, je vette basis lost goed op in water-ethanol (30:70).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

lost je vette basis goed op in water-methanol (30:70)

A

Nee, je vette basis lost goed op in water-methanol. (30:70).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

er kan alleen pH shift plaatsvinden als zure of een basische groep ….. en …. (2)

A

er kan alleen pH shift plaatsvinden als de zure of basische groep:
deel uitmaakt van chromofoor en een vrij elketronenpaar heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de vrije elketronenpaar kunnen … meedoen met de vrije elektronenpaar in de aromatische ring. … stabiliseert en je krijgt een …… …… pi-pi* overgang. en dus een … .

A

de vrije elketronenpaar kunnen [door resonantie] meedoen met de vrije elektronenpaar in de aromatische ring. [resonantie] stabiliseert en je krijgt een [kleine energieverschil] in de pi-pi* overgang. en dus een [hoger labda max].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

normal phase DLC vindt de retentie plaats op basis van …

A

polariteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij DLC heb je 2 Rf waarden: 1e 0,45 en de 2e 0,18. welke heeft de voorkeur?

A

Rf waarde van 0,45 heeft de voorkeur, omdat de BI waarde dicht bij de 0,5 ligt, de resolutie is dus maximaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij DLC heb je 2 verschillende mobiele fasen; de 1e chloroform:aceton en de 2e ethylacetaat:methanol:sterke ammonia. welke heeft de voorkeur?

A

de eerste mobiele fase samenstelling heeft de voorkeur want de samenstelling van die mobiele fase is eenvoudiger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kun je mbv IR spectrum onderscheid maken tussen isomeren?

A

nee, je kunt geen onderscheid maken met IR tussen isomeren. want isomeren zijn enantiomeren en ze hebben dezelfdeFYSISCHE EN CHEMISCHE eigenschappen. alleen de OPTISCHE ROTATIE is anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kun je mbv de normale HPLC techniek (een niet-chirale methode) onderscheid maken tussen isomeren?

A

nee, je kunt geen onderscheid maken met HPLC tussen isomeren. want isomeren zijn enantiomeren en ze hebben dezelfdeFYSISCHE EN CHEMISCHE eigenschappen. alleen de OPTISCHE ROTATIE is anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe kun je wel mbv HPLC onderscheid maken tussen isomeren?(3)

A
  1. stationere fase: CHIRALE STATIONAIRE FASE.
  2. mobiele fase: CHIRALE SELECTOR aan de mobiele fase toevoegen.
  3. farmacon derivatiseren met een CHIRALE STOF zodat een disteromeer ontstaat.

je krijgt dan stoffen met verschillende fysische en chemische eigenschappen, waardoor ze scheidbaar zijn met de niet-chirale methode (HPLC).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Reversed phase is gebasseerd op ….. en …. van analyt met de stationaire fase.

A

[hyrofoob effect] en [polaire interacties]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

je kunt met UV analyseren als er geen andere stoffe aanwezig zijn die de … kunnen verstoren.

A

absorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Als je farmacon een lage E11 (specifieke extinctie heeft) en in je drank heb je ook frambozenessence, kun je dan UV of HPLC gebruiken?

A

je gm heeft een lage specifieke extinctie + in je drank zit frambozenessence dat UV licht kan absorberen. dus dit kan je meting verstoren. vanwege deze 2 redenen kun je geen UV uitvoeren.

HPLC zou je kunnen gebruiken. om zo ervan zeker te zijn dat je geen last hebt van andere componenten die je je meting kunnen verstoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

leg het effect van verhooging flow op de piekhoogte, piekbreedte en piekoppervlak uit.

A

de verhoging van flow zorgt ervoor dat de farmacon zone sneller door de kolom gaat, maar de conentratie verandert niet; piekoppervlak en piekbreedte nemen af en de piekhoogte (conc afhankelijk) verandert niet.

dus door de toegenomen flow -> farmacon-zone loopt sneller door kolom , concentratie onverandert -> de piekoppervlak en -breedte nemen af. en de piekhoogte blijft gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zure farmaca en perchloorzuur in de mobiele fase, leg uit.

A

perchloorzuur zorgt voor verlaging van de pH (pH 2) waardoor de zure gm ongeladen is. de ongeladen gm heeft meer affinitet voor de stationaire fase dus de retentietijd neemt toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

BSC klasse is afhankelijk van de …. als de … verandert dan verandert de BCS klasse.

A

BSC klasse is afhankelijk van de [dosering] als de [dosering] verandert dan verandert de BCS klasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bij de BCS wordt de … niet meegenomen, daarom zegt het weinig over de ….

A

Bij de BCS wordt de [first pass effect/leverpassage] niet meegenomen, daarom zegt het weinig over de [volledige BB].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

BB is ….

A

de fractie die in de algemene circulatie terechtkomt na abasorptie en leverpassage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

het slecht oplosbaar zijn van een gm heeft effect op de …. want de .. wordt minder vanwege de lage …..

daarnaast heeft het slecht oplosbaar zijn van een farmacon effect op de … . omdat de oplosbaarheid van je farmacon slecht is wordt het langzaam … . daarna komt het in contact met maagsappen en moet het oplossen. als dit slecht gaat dan zal de …. laag zijn en zal de … langzaam verlopen.

dus het slecht oplosbaar zijn van een gm heeft invloed op de …., eventueel de ….., en de … .

A

het slecht oplosbaar zijn van een gm heeft effect op de [afgifte]. want de [afgifte] wordt minder vanwege de lage [concentratiegradient].

daarnaast heeft het slecht oplosbaar zijn van een farmacon effect op de [opname/absorptie] . omdat de oplosbaarheid van je farmacon slecht is, wordt het langzaam [afgegeven] . daarna komt het in contact met maagsappen en moet het oplossen. als dit slecht gaat dan zal de [concentratiegradient over membraan] laag zijn en zal de [absorptie/opname] langzaam verlopen.

dus het slecht oplosbaar zijn van een gm heeft invloed op de [afgife], eventueel de oplossnelheid, en de [absorptie/opname].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

klasse 1: goede oplosbaarheid + goede permeabiliteit = goede …

A

BB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is de snelheidbeperkende stap als de dissolutie (het oplossen) van je farmacon heel snel verloopt?

A

het ledigen van de MDK is de snelheidsbeperkende stap als de dissolutie snel verloopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
  • BCS klasse 2 heeft een ….. en ….
  • de lage … heeft invloed op de …. en de …. .
  • hoe kun je de oplosbaarheid verbeteren?
A

BCS klasse 2 heeft een lage oplosbaarheid en hoge permeabiliteit. lage oplosbaarheid van je gm heeft invloed op de afgifte van je gm uit toedieingvorm en de absorptie/opname.
de oplosbaarheid kun je verbeteren door de zoutvorm te nemen, deeltjesverkleinen (microniseren), solubiliseren (micelvorming mbv grensvlakactieve stoffen), derivatiseren (veresteren), (micro)emulsie, solid dispersions, complexeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

solubiliseren is …

A

solubiliseren is micelvorming mbv grensvlakactieve stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

derivatiseren is…

A

derivatiseren is veresteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

BSC klasse 3 heeft ….. en ….. .

A

BSC klasse 3 heeft een lage permeabiliteit en hoge oplosbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

de mate van absorptie is afhankelijk van ? (4)

A

de mate van absorptie is afhankelijk van: log P, concentratiegradient over rectumwand, de afgifte, oplosbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q
  • BCS klasse 4 heeft …. en ….. bij BCS klasse 4 is de … toediening niet effectief.
  • wat zijn de oplossingen voor een bcs klasse 4 gm? (2)
A

BCS klasse 4 heeft [lage oplosbaarheid] en [lage permeabiliteit] bij BCS klasse 4 is de [orale] toediening niet effectief.
- oplossingen: 1. drug delivery, 2. andere toedieningsvorm dan oraal zoals parenteraal met oplosbaarheid bevorderende hulpstoffen zoals polyethyleenglycol (cremes).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

bioequivalentie is

A

de MATE en SNELHEID waarin een gm in zijn ACTIEVE vorm in de algemene circulatie terechtkomt na toediening van een bepaald DOSIS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wanneer zijn twee geneemiddelen bioequivalent?

A

twee geneesmiddelen zijn bioequivalent als ze dezelfde plasmaconcentratie - tijd curve hebben dus dezelfde AUC, Tmax, Cmax en BB.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

dezelfde … betekent dezelfde plasmaconcentratie.

A

dezelfde dissolutie betekent dezelfde plasmaconcentratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

biowaiver betekent dat alleen een … volstaat. de …. dient dan als een surrogaat voor bioequivalentietesten.

A

biowaiver betekent dat alleen een [dissolutietest] volstaat.
de [dissolutietest] dient dan als een surrogaat voor bioequivalentietesten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

de biowaiver moet informatie bevatten over 3 dingen welke?

A

de oplosbaarheid, permeabiliteit, dissolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Biowaiver;

  • hoge oplosbaarheid bij pH ….
  • hoge permeabiliteit: …..
  • snelle dissolutie: ………..
A

Biowaiver;

  • hoge oplosbaarheid: pH [1-7,5]
  • hoge permeabiliteit: [Fabs>90%], lineaire en complete absorptie.
  • snelle dissolutie: [ s 1.2, 4.5 en 6.8.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

mixing index wordt bij … gebruikt.

A

mixing index wordt bij [random mixing] gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

met random mixing bereik je op een gegeven moment een lage … .

A

met random mixing bereik je op een gegeven moment een lage standaarddeviatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

wat is M=Sr/Sact en waar hoort het bij?

A

M=Sr/Sact is de formule van de mixing index en het hoort bij random mixing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

M=Sr/Sact. leg uit of de Sr, Sact en de M groot of klein zijn aan het begin van een random mixing proces.

A

M=Sr/Sact is de mixing index en hoort bij random mixing. aan het begin van een random mixing proces dan is de standaarddeviatie van de random mix nog hoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

in de formule M=Sr/Sact, wat betekent de Sr? en wat betekent de Sact?

A

de Sr is de sd (standaarddeviatie) van een volledig random gemixte mengsel. een VOLLEDIG random gemite mengsel dus het heeft de laagst mogelijke sd.
- Sact: is de sd van de te onderzoeken monster/batch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

scale of scrutiny= . en heeft een slecht gemengd mengsel een groot scale of scrutiny?

A
  • de minimale monstername dat representatief is voor de algehele monster.
  • een slecht gemeng mengsel heeft een groot scale of scrutiny, omdat je bij een slecht gemeng mengsel een hogere minimale monstername dat representatief is. je hebt dus een grotere monstername nodig met de juiste hoeveelheid farmacon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Als het gewicht van een tablet 200 mg is dan is de scale of scrutiny … . dus je moet van de totale mengsel 200 mg van de mengsel analyseren. om na te gaan of het mengen goed is gegaan.

A

200 mg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Bij de scale of scrutiny horen de minimale monstername en het aantal deeltjes. waarvan hangt het aantal deeltjes van af.

A

het aantal deeltjes hangt af van:

  1. gewicht sample/samplegewicht; hoger gewicht sample betekent meer deeltjes.
  2. deeltjesgrootte; deeltjesgrootte verkleining geeft meer deeltjes. kleine deeltjesgrootte geeft meer deeltjes.
  3. dichtheid deeltjes; (p=m/v). dichtheid deeltjes beteket meer deeltjes (??)

> doel: meer deeltjes wil je hebben want dat geeft een lage sd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

meer deeltjes wil je hebben want dat geeft een lage .. .

A

sd (standaarddeviatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

groot scale of scrutiny=… minimale monstername dat representatief is voor de algehele monster = … gemengd mengsel.

A

groot scale of scrutiny= [groot] minimale monstername dat representatief is voor de algehele monster = [slecht] gemengd mengsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

met de scale of scrutiny wil je aantonen hoe goed of slecht een mengsel … is aan de hand van de grootte van de … .

A

met de scale of scrutiny wil je aantonen hoe goed of slecht een mengsel [gemengd] is aan de hand van de grootte van de [minimale monstername].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

een slecht gemengd mengsel heeft een … scale of scrutiny, dus je hebt een … minimale monstername nodig dat representatief is.

A

een slecht gemengd mengsel heeft een [groot] scale of scrutiny, dus je hebt een [hoge] minimale monstername nodig dat representatief is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

scale of scrutiny heeft zegt niets DIRECT over de .. . het aantal deeltjes zegt wel wat over de .. . het aantal deeltjes dat genomen wordt moet een minimale (gewicht)… geven.

je kunt de … bij scale of scrutiny verlagen via het …. . het …. heeft namelijk wel invloed op de … van de sd. en het …. is weer gelinkt aan de …. .

A

scale of scrutiny heeft zegt niets DIRECT over de [sd]. het aantal deeltjes zegt wel wat over de [sd] .het aantal deeltjes dat genomen wordt moet een minimale (gewicht)[spreiding] geven.

je kunt de [sd] bij scale of scrutiny verlagen via het [aantal deeltjes]. het [aantal deeltjes] heeft namelijk wel invloed op de [grootte] van de sd. en het [aantal deeltjes] is weer gelinkt aan de [deeltjesgrootte, samplegewicht en dichtheid vd deeltjes].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

het aantal deeltjes hang af van deze drie dingen: … . en het aantal deeltjes zegt wat over de grootte van de … .

A

het aantal deeltjes hang af van deze drie dingen: [samplegewicht, grootte deeltjes, dichtheid deeltjes]. en het aantal deeltjes zegt wat over de grootte van de [sd].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

leg het verband uit tussen het aantal deeltjes, scale of scrutiny en de sd.

A

bij de scale of scrutiny kan de sd verlaagd worden door het aantal deeltjes bij de scale of scrutiny (hoge samplegewicht, kleine deeltjesgrootte en lage dichtheid => meer deeltjes) te laten toenem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

wat is het nadeel van kleine deeltjes?

A

kleine deeltjes kunnen aggregeren door de verhoogde cohesiekrachten tussen de kleine deeltjes. aggregatvorming is nadelig voor de menging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

kleine deeltjes aggregeren door de ….. tussen de kleine deeltjes.

A

kleine deeltjes kunnen aggregeren door de … tussen de kleine deeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

aggregatvorming is nadelig voor de …. .

A

aggregatvorming is nadelig voor de [menging].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

hoe kan bij de scale of scrutiny een lage sd verkregen worden?

A

sd is gelinkt aan het aantal deeltjes. een lage sd krijg je door meer deeltjes te nemen.

door kleine deeltjes te nemen, groot samplegewicht en kleine dichtheid van de deeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

sd is gelinkt aan … . een … sd krijg je door …. te nemen.

A

sd is gelinkt aan [het aantal deeltjes]. een [lage] sd krijg je door [meer deeltjes] te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Bij dranken zal in tegenstelling tot capsules een monstername realtief … moleculen/deeltjes bevatten. hierdoor is de gewichtspreiding dan … . zelfs als het poeder random wordt gemengd.

A

Bij dranken zal in tegenstelling tot capsules een monstername realtief [meer] moleculen/deeltjes bevatten. hierdoor is de gewichtspreiding dan [kleiner] . zelfs als het poeder random wordt gemengd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

in dranken verplaatsen de moleculen dmv …, door de heersende … . hierdoor krijg je eerder een … .

A

in dranken verplaatsen de moleculen dmv [diffusie], door de heersende [concenratiegradient]. hierdoor krijg je eerder een [perfect mix].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

een groot gehaltespreiding is te wijten aan de manier van … je krijgt door de slechte … geen … menging.

A

een groot gehaltespreiding is te wijten aan de manier van [mengen] je krijgt door de slechte [menging] geen [homogene] menging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

een groot gehaltespreiding is te wijten aan de manier van [mengen] je krijgt door de slechte [menging] geen [homogene] menging. hoe kan de mening verbeterd worden?

A

het mengen kun je verbeteren door;

  1. lang genoeg te mengen, maar ook niet te lang want dan krijg je ontmenging.
  2. een andere mengmethode kiezen dat beter geschikt is.zoals ordered mixing (: de oplosmethode; te gebruiken bij laaggedoseerde farmaca)
  3. 1:1 mengen
  4. voldoende expansie poeder, voor niet meer dan 2/3 gevuld.
  5. gelijke deeltjesgrootte (verschil in deeltjesgrootte verhelpen, want verschil in deeltjesgrootte geeft slechte menging+onregelmatig vullen van de capsules)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

wat is het nadeel van een te goede stroming (veroorzaakt als je teveel SiO2 (glijmiddel) toevoegt)?

A

een nadeel van een te goede stroming is dat je ontmenging kan krijgen. ontmenging krijg je naast een te goede stroming van de deeltjes ook bij verschil in deeljesgrootte, verschil in deeltjesdichtheid, verschil in vorm van de deeltjes en als je te lang mengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

noem 5 oorzaken van ontmenging.

A
  1. te goede stroming van de deeltjes.
  2. verschil in deeltjesgrootte, vorm en dichtheid.
  3. te lang mengen.
68
Q

wanneer kun je een te goede stroming van deeltjes krijgen?

A

als je teveel glijmiddel zoals SiO2 toevoegt.

69
Q

wanneer kun je de oplosmethode doen?

A

bij laaggedoseeerde farmaca kun je de oplosmethode doen.

70
Q

waar hoort de oplosmethode bij?

A

de oplosmethode hoort bij ordered mixing.

71
Q

leg de oplosmethode uit.

A

de oplosmethode hoort bij orderd mixing en wordt toegepast bij laaggedoseerde geneesmiddelen. de oplosmethode werkt met dragermateriaal. je kunt de oplosmethode niet bij hoog gedoseerde farmaca toepassen.

  1. kies een vluchtig oplosmiddel waarin ALLEEN je farmacon op kan lossen, de dragerdeeltjes lossen niet op in het vluchtig oplosmiddel.
  2. aan je oplossing waarin je farmacon aanwezig is voeg je de dragerdeeltjes toe.
  3. de vluchtige oplossing verdampt en na het verdampen is je geneesmiddel gelijkmatig op het oppervlak van de dragerdeeltjes verdeeld.
72
Q

waarom doe je de oplosmethode?

A

je doet de OPLOSMETHODE (hoort bij orderd mixing) om de LAAGGEDOSEERDE GENEESMIDDEL GELIJKMATIG over de dragerdeeltjes te verdelen zodat je een HOMOGEEN MENGSEL krijgt en een lage GEHALTESPREIDING (lage sd) en een acceptabele CONTENT UNIFORMITY (CU) krijgt.

  • gehaltespreding heeft te maken met de menging; ordered mixing is een mengmethode om een homogeen mengsel te krijgen en hierdoor dus een lage sd.
73
Q

wat is het verschil tusse de oplosmethode en de precipiteermethode?

A
  • de oplosmethode hoort bij ordered mixing en wordt gebruikt bij laag gedoseerde geneesmiddelen. er wordt gebruik gemaakt van een vluchtig oplosmiddel waarin alleen je gm in op kan lossen, de dragerdeeltjes lossen niet op in het vluchtig oplosmiddel.
  • de precipiteermethode wordt gebruikt om de deeltjes te verkleinen.
74
Q

wat is een nadeel van een hoge log P van een farmacon (hoge lipofiliteit)?

A

Hoge log P (lipofiliteit) kan de bevochtiging bemoeilijken.

75
Q

hoe kun je de bevochtiging verbeteren?

A

Door een surfactant te gebruiken kun je de bevochtiging verbeteren.

76
Q

Je hebt capsules met farmacon dat slechte BESCHIKBAARHEID heeft. hoe kun je de formulering aanpassen zodat de beschikbaarheid verbeterd wordt?

A

de beschikbaarheid (BB (oplosbaarheid, permeabiliteit), FB (afgifte, oplossen in toedieningsvorm, bevochtiging in toedieningsvorm)).

je kunt de Beschikbaarheid verbeteren door de Bevochtiging te verbeteren. als je de bevochtiging verbetert dan krijg je ook een betere oplosbaarheid, oplossnelheid en opname/absorptie.

77
Q

wat is de voordeel van kleine deeljtes?

A

Kleine deeltjes hebben een groot specifiek oppervlak en hierdoor is de bevochtiging en de oplossnelheid beter.

78
Q

wat is de nadeel van kleine deeltjes?

A

kleine deeltjes stromen minder goed dan de grotere deeltjes. en kleine deeltjes kunnen aggregeren.
[slechte stroming en aggregeren]

79
Q

noem de voordelen en nadelen van kleine deeltjes.

A

kleine deeltjes hebben als nadeel het aggregeren en de slechte stromingseigenschap. voordeel van kleine deeltjes is dat ze een groot specifiek oppervlak hebben en hierdoor is de bevochtiging beter en ook de oplossnelheid.

80
Q

noem 4 manieren waarop je de bevochtiging van deeltjes kunt verbeteren.

A

je kunt de bevochtiging van deeltjes verbeteren door de deeltjes te verkleinen, door middel van een oppervlakte actieve stof (surfactat), hydrofiel desintegrans en een hydrofiel vulstof.

81
Q

een hydrofiel desintegrans wordt bij capsules gebruikt. wat doet een hydrofiel desintegrans?

A

een hydrofiel desintegrans zorgt ervoor dat de poederplug uit elkaar valt. hierdoor wordt de bevochtiging en de oplossnelheid verbeterd.

82
Q

een hydrofiel vulstof wordt bij capsues gebruikt, wat doet een hydrofiel vulstof?

A

een hydrofiel vulstof verbetert de penetratie van darmsappen in het poeder. hierdoor wordt de bevochtiging en de oplossnelheid verbeterd.

83
Q

waardoor wordt de hoge gewichtspreiding veroorzaakt? (2)

A

een hoge gewichtspreiding wordt veroorzaakt door de SLECHTE STROOMEIGENSCHAPPEN. stroomeigenschap wordt verbeterd door een glijmiddel zoals SiO2. de stroomeigenschap is gelinkt aan de deeltjesgrootte, vorm deeltje, dichtheid deeltje en oppervlak structuur van het deeltje.
- hoge gewichtspreiding wordt ook veroorzaakt door niet gelijke deeltjesgrootten.

84
Q

grote deeltjes, ronde deeltjes, deeltjes met een glad oppervlak en deeltjes met een hoog dichtheid hebben een betere …. .

A

grote deeltjes, ronde deeltjes, deeltjes met een glad oppervlak en deeltjes met een hoog dichtheid hebben een betere [stroomeigenschap].

85
Q

waardoor wordt een te hoge gehaltespreiding veroorzaakt? (2)

A
  • slechte mening

- niet gelijke deeltjesgrootten

86
Q

HPLC Plan:
1. oplosmiddel: als je gm goed in ethanol oplost dan kun je methanol gebruiken. [voor de %MeOH voor de loopmiddel in HPLC zie de tabel met de k’ waarden op practicumzaal].

daarnaast gebruik je geen pure …. voor het oplossen maar je gebruikt … . als je alleen …. gebruit heeft dat invloed op de …. en …. .

  1. streefconcentratie: voor je … en … kies je dezelfde streefconcentraties.
  2. oplosstap versnellen: door je … in een geschikt … op te lossen bij de …. verdunstap. en bij de … verdunstap verdunje met de …. van de mobiele fase.
  3. centrifugeren en eventueel trilbad gebruik je om componenten die niet oplossen te verwijderen. een voorbeeld is microkristallijne cellulose. microkristallijne cellulose lost slecht op in … en … .
A

HPLC Plan:
1. oplosmiddel: als je gm goed in ethanol oplost dan kun je [methanol] gebruiken. [voor de %MeOH voor de loopmiddel in HPLC zie de tabel met de k’ waarden op practicumzaal].

daarnaast gebruik je geen pure [ethanol] voor het oplossen maar je gebruikt [water-ethanol]. als je alleen [pure ethanol] gebruikt, heeft dat invloed op de [retentie] en [piekvorm].

  1. streefconcentratie: voor je [monsters] en [standaarden] kies je dezelfde streefconcentraties.
  2. oplosstap versnellen: door je [farmacon] in een geschikt [oplosmiddel] op te lossen bij de [eerste] verdunstap. en bij de [laatste] verdunstap verdunje met de [oplosmiddel] van de mobiele fase.
  3. centrifugeren en eventueel trilbad gebruik je om componenten die niet oplossen te verwijderen. een voorbeeld is microkristallijne cellulose. microkristallijne cellulose lost slecht op in water en ethanol.
87
Q

waarom ga je vaak titreren na extractie?

A

je titreert na extractie om hulpstoffen kwijt te raken.

88
Q

waarom watervrij titreren? (2)

A
  1. pH sprong vergroten (bij een te zwak zuur of te zwakke base).
  2. als je stof niet goed in water oplost.
89
Q

waaruit bestaat de RSDconc ?

A

de RSDconc bestaat uit de RSD van het wegen, pipteren en maatkolf.

90
Q

waaruit bestaat de RSD extinctie?

A

de RSD extinctie bestaat uit RSDmonstervoorbewerking + RSDuv-meting

91
Q

Hoe bepaal je voor de 5e capsule de standaarddeviatie (sd) van de extinctie?

A

de sd van de extinctie van de 5e capsule bepaal je door RSD extinctie x extinctie vd 5e capsule.

92
Q

wanneer kan men niet spreken van een pH in een mengsel?

A

als er weinig water aanwezig is kan men niet spreken over een pH in een mengsel.

93
Q

absorbeert frambozenessence UV?

A

Ja, frambozenessence absorbeert UV.

94
Q

absorbeert saccharidum natrium (natriumsaccharide) UV?

A

Ja, natriumsaccharide absorbeert UV bij 235-268 nm.

95
Q

absorbeert MOB UV?

A

Ja, MOB absorbeert UV bij 257 nm.

96
Q

wanneer bereken je voor de RSD, de sd tov gedeclareerd?

A

je berekent RSD=sd/gedecl x 100% alleen bij AV.

97
Q

OV (ondergrens)=94,81%. gemiddelde=93,8%. kun je de drank goedkeuren?

A

het gemiddelde is lager dan de OV ondergrens=minimum) dus gehalte is te laag en drank wordt afgekeurd.

98
Q

als je het % MeOH verhoogt, wordt de retentietijd dan verhoogd of verlaagd? en wat is de nadeel van het verhogen van de % MeOH?

A

door het % MeOH te verhogen zul je meer MeOH dan water in de mobiele fase hebben waardoor de mobiele fase minder polair wordt. je stofje zal nu meer affiniteit krijgen voor de mobiele fase waardoor de retentietijd afneemt.
- nadeel voor het verhogen van de %MeOH is dat de pieken elkaar misschiek kunnen overlappen.

99
Q

waarom gebruik je vulstof in capsules?

A

je gebruikt in capsules vulstof om de kans op een goede content uniformity te vergroten. dat is zeker belangrijk bij laag gedoseerde farmaca.

100
Q

noem de 2 functies van lactose in zetpillen?

A
  1. lactose inzetpillen als vulstof om zo de kans op een goede content uniformity te krijgen. een goede content uniformity is belangrijk bij kleine hoeveelheden geneesmiddel.
  2. lactose gebruikt voor het uiteeenhalen van agglomeraten.
101
Q

wat hoeft bij zetpillen niet uigevoerd te worden als eindcontrole?

A

bij zetpillen hoef je als eindcontrole niet de gewichtspreiding uit te voeren omdat je in verhouding meer zetpilbasis hebt dan farmacon. een grote GEHALTEspreiding komt over het algemeen niet tot uiting in de GEWICHTspreiding.

102
Q

je hebt 2 farmaca (combinatiepreparaat) in je mengsel zitten, gebruik je dan UV of HPLC?

A

als je 2 farmaca hebt in je mengsel gebruik je HPLC. UV bepaling kan alleen als de spectra van farmaca voldoende verschillend zijn.

103
Q

een zuur-base titratie kan alleen als de pKa-waarde van de farmaca niet …..

A

een zuur-base titratie kan alleen als de pKa-waarde van de farmaca niet [dicht bij elkaar liggen].

104
Q

UV bepaling kan alleen als de spectra van farmaca voldoende … zijn.

A

UV bepaling kan alleen als de spectra van farmaca voldoende [verschillend] zijn.

105
Q

met welke analyse technieken kun je het gehalte of zuiverheid van een mengmonster bepalen?

A

het gehalte van een mengmonster kun je bepalen mbv HPLC-UV, HPLC-MS en DLC. DLC voor de identiteit en zuiverheid. met DLC kun je geen gehalte bepalen. met HPLC-UV kun je het gehalte bepalen.

106
Q

kun je met DLC en IR het gehalte bepalen?

A

nee, met IR en DLC kun je geen gehalte bepalen alleen de identiteit.

107
Q

kun je met titratie de identiteit bepalen?

A

nee, met titratie kun je geen identiteit bepalen, alleen gehaltebepaling kan met titratie.

108
Q

waarom is aceton onbrukbaar voor UV en HPLC?

A
  • aceton is onberuikbaar voor UV want het heeft een hoge cut-off waarde van 330 nm.
  • aceton is zeer moeilijk te combineren met reversed phase HPLC vanwege de hoge elutiesterkte.
109
Q

HPLC: wat is de samenstelling van de mobiele fase als je een base hebt en het goed in ethanol kan oplossen?

A

je hebt een base dus neem perchloorzuur in de mobiele fase. je farmacon lost goed op in ethanol en zal ook goed in methanol oplossen. %MeOH is afhankelijk van de k’, zoek %MeOH op in de computer op practicumzaal.

110
Q

extractie: je hebt een stof dat goed in water en ethanol oplost. wat is dan de samenstelling van de waterige en organsche fase?

A

je farmaocon lost goed op in ethanol en water. je kunt voor de waterfase water nemen en eventueel aanzuren indien nodig. je moet wel opletten dat als je met een zure farmacon te maken hebt je de pH moet verhogen om het geladen te krijgen. echter, dit heeft een nadeel want bij het verhogen van de pH kan je vette basis hydrolyseren. in dat geval kun je beter water:ethanol (30:70) als waterfase kiezen.

de organische fase bestaat uit pertroleumether of hexaan.

111
Q

titratie van vette zetpil en zoutvorm van je farmacon. je farmacon lost goed op in ethanol. HCL zout van een farmacon is zwak.
1. voorbewerking voor de titratie & 2. de soort titratie (potentiometrisch, ionpaartitratie) + oplosmiddel die je gaat gebruiken.

A

titratie van vette zetpil en zoutvorm van je farmacon. je farmacon lost goed op in ethanol. HCL zout van een farmacon is zwak.
1- voorbewerking voor de titratie: eerst moet je zetpil smelten mbv smeltmethode of kan een lipofiel vloeistof (oplosmethode) worden toegevoegd, of extractie (2 fasen systeem).
> dus voordat je kan titreren moet je de smletmethode of de oplosmethode toepassen.

2- soort titratie + oplosmiddel: daarna potentiometrische tritratie uitvoeren met loog (NaOH) in alcoholisch milieu, want je farmacon lost goed op in ethanol. eventueel kun je ook ionpaartitratie uitvoeren.

112
Q

als er alleen naar de farmaceutische beschikbaarheid (FB) van een vette zetpil wordt gevraagd waar kijk je naar en wat is dan niet van belang?

A

als er alleen naar de farmaceutische beschikbaarheid (FB) wordt gevraagd dan kijk je naar het SMELTEN van de basis, de AFGIFTE en de OPLOSBAARHEID in RECTUMVOCHT. dan is de diffusie naar en door de rectummembraan niet van belang.

  • als naar de BB gevraagd wordt dan kijk je naar de oplosbaarheid (oplosbaarheid in rectumvocht) en permeabiliteit (diffusie naar en door rectumwand, concentratiefradient over rectumwand, log P, afgifte, oplosbaarheid in rectumvocht)
113
Q

hoort het smelten van de basisi bij FB of BB?

A

smelten van de basis hoort bij de FB.

114
Q

wat is van belang bij een suspensiezetpil? en leg uit in welke 3 situaties dit een rol speelt bij de afgifte uit de zetpil en het oplossen van de gesuspendeerde deeltjes.

A

bij suspensiezetpil is de deeltjesgrootte van belang. de deeltjesgrootte speelt een rol bij de 1. migratie van de gesuspendeerde deeltjes naar het grensvlak, 2.vetvrij/dreinage maken van de deeltjes en het 3. oplossen van de deeltjes.

115
Q

wat is in een suspensie van belang voor de migratie van de deeltjes naar het grensvlak? en leg uit.

A

de deeltjesgrootte en viscositeit van medium zijn van belang bij de migratie van de gesuspendeerde deeltjes naar het grensvlak.

  • deeltjesgrootte; grotere deeltjes migreren sneller naar het grensvlak dan de kleinere deeltjes.
  • viscositeit medium; hoge viscositeit betekent langzamere migratie naar het grensvlak.
116
Q

hoge viscositeit betekent een … migratie van gesuspendeerde deeltjes naar het grensvlak.

A

hoge viscositeit betekent een [trage] migratie van gesuspendeerde deeltjes naar het grensvlak.

117
Q

bij suspensiezetpillen is de … van belang. de … speelt een rol bij de … naar het grensvlak. bij de … naar het grensvlak is de …. en ….. van belang. daarnaast speelt de …. ook een rol bij het …. maken van de deeltjes. het … maken van de deeltjes is het best bij … deeltjes want die hebben een … specifiek oppervlak en voor het … maken is er … energie nodig.
de derde sitaute waar de … van belang is bij suspensiezetpillen is het … van de deeltjes. de oplossnelheid is afhankelijk van de …. . … deeljtes hebben een … oplossnelheid door de … specifiek oppervlak.

A

bij suspensiezetpillen is de [deeltjesgrootte] van belang. de [deeltjesgrootte] speelt een rol bij de [migratie] naar het grensvlak. bij de [migratie] naar het grensvlak is de [deeltjesgrootte] en [viscositeit van medium] van belang. daarnaast speelt de [deeltjesgrootte] ook een rol bij het [vetvrij] maken van de deeltjes. het [vetvrij] maken van de deeltjes is het best bij [grote] deeltjes want die hebben een [klein] specifiek oppervlak en voor het [vetvrij] maken is er [weinig] energie nodig.
de derde situatie waar de [deeltjesgrootte] van belang is bij suspensiezetpillen is het [oplossen] van de deeltjes. de oplossnelheid is afhankelijk van de [deeltjesgrootte] . [kleine] deeljtes hebben een [hoge] oplossnelheid door de [grote] specifiek oppervlak.

118
Q

Peg werkt ….. bevorderend. toepassing van peg in zetpillen leidt tot verhoging van de ….. door de hogere ….. .

A

Peg werkt [oplosbaarheid] bevorderend. toepassing van peg in zetpillen leidt tot verhoging van de [absoptiesnelheid] door de hogere [concentratiegradient].

119
Q

dm/dt= DA deltaC/ delta x is de formule voor de … . deltaC/ delta x is de …

A

dm/dt= DA deltaC/ delta x is de formule voor de [absorptiesnelheid] . deltaC/ delta x is de [concentratiegradient over rectumwand]

120
Q

hogere … geeft hogere …. en ….

A

hogere [concentratiegradient] geeft hogere [oplossnelheid] en [absorptiesnelheid].

121
Q

peg werkt oplosbaarheidbevorderend. de hoge … kan averechts werken omdat het farmacon niet meer uit het pegverhiculum weg wil.

A

peg werkt oplosbaarheidbevorderend. de hoge [concentratiegradient] kan averechts werken omdat het farmacon niet meer uit het pegverhiculum weg wil.

122
Q

redenen pKa verlaging: 1. door …. en … zuigende effect van de dubbelgeboonden o zorgt voor een pKa verlaging. 2. door ….. van de fenolgroep kan er …. waterstofbrug worden gevormd tussen de O en de H van de NH2.

A

redenen pKa verlaging: 1. door INDUCTIEF en RESONANTIE zuigende effect van de dubbelgeboonden o zorgt voor een pKa verlaging. 2. door PROTONAFSPLITSING van de fenolgroep kan er INTRAMOLECULAIRE waterstofbrug worden gevormd tussen de O en de H van de NH2. dit zorgt voor daling vd pKa.

123
Q

ontledingsnelheid (hydrolysesnelheid) is afhankelijk van de … . (x-as: … en y-as: …)

A

ontledingsnelheid (hydrolysesnelheid) is afhankelijk van de pH. (x-as: [pH] en y-as: [ontledingssnelheid])

124
Q

wat is de eenheid van de ontledingsnelheid/hydrolysesnelheid (k) ?

A

Log k (dag^-1). dit, de ontledingssnelheid (k) heb je nodig voor het berekenen van de ontledingssnelheid van een suspensie in gram per dag.

125
Q

je kiest een pH waarbij de ontledingssnelheid … is.

A

je kiest een pH waarbij de ontledingssnelheid [minimaal] is.

126
Q

noem 3 punten bij suspensies waarvoor de pH belangrijk is.

A

bij suspensies:
1] je kiest een pH-waard de hydrolyse/ontleding minimaal is.
2. je kiest een pH-waarde waar je farmacon minimaal oplost. je kiest een lage oplosbaarheid bij suspensies vanwege kristalgroei die je moet vermijden. als er namelijk teveel van een stof oplost kan dit krstalgroei geven.
3. je kiest een pH

127
Q

bij suspensies is de ontledingssnelheid … dus een … reactie.

A

bij suspensies is de ontledingssnelheid [constant] dus een [psuedo 0e orde] reactie.

128
Q

hoe bereken je de ontledingssnelheid suspensie in gram per dag.

A

ontledingssnelheid suspensie in gram per dag = ontledingssnelheid (per dag) x hoeveelheid (g) per 100 mL.

129
Q

de concentratie bij ontleding is de ….. (de oplosbaarheid van je stof in water).

A

de concentratie bij ontleding is de [verzadigingsconcentratie] (de oplosbaarheid van je stof in water).

130
Q

Bij pH 3 lees je in grafiek (x=pH en y=k (dag^-1)) k af. k=0,0316 per dag (dag^-1) . de oplosbaarheid van je farmacon in water is 1g/500 mL. Bereken de ontledingssnelheid in gram per dag.

A

de ontledingssnelheid in gram per dag= k (ontledingssnelheid per dag) x ..g/100 mL.

  • 1 g / 500 mL=0,2 g/100 mL.
  • k=0,0316 per dag (dag^-1) .
  • dus de ontledingssnelheid in gram per dag= 0,0316 dag^-1 x 0,2 g= 6,32x10^-3 g/dag = 6,32mg/dag.
131
Q

leg het verschil uit tussen log D en log P.

A

log D is de distributiecoefficient. en log P is de partitiecoefficient. log D is van pH afhankelijk en in de waterfase heb je de geladen componenten.bij de log P heb je geen geladen componenten in de waterfase.

  • log D= log ( [s] octanol : ([s] water, ongeladen + [s] water, geladen) )
  • log P= log ( [s] octanol : ([s] water, ongeladen) )
132
Q

Sg (specifiek oppervlak van een rond deeltjes dat dezelfde gewicht heeft als het deeltje in kwestie)

A

karakterisering als deeltje rond en glad is.

133
Q

dg en dv (diameter/deeltjesgrootte van een rond deeltjes dat dezelfde gewicht heeft als het deeltje in kwestie) zijn van belang bij?

A
  1. bij niet-normale verdeling

2. deeltjes die sterk van de bolvorm afwijken

134
Q

BCS is te verdelen in goed, slecht oplosbaar en goed, of slecht permeabiliteit bij de gegeven … . BCS zegt niet alles over de BB omdat het … niet meegenomen wordt.

A

BCS is te verdelen in goed, slecht oplosbaar en goed, of slecht permeabiliteit bij de gegeven [dosis] . BCS zegt niet alles over de BB omdat het [first pass-effect] niet meegenomen wordt.

135
Q

hoe vergroot je de oplossnelheid? (5)

A
  1. de temperatuur verhogen dan neemt de D toe
  2. deeltjesverkleinen
  3. ander oplosmiddel
  4. verkleinen stagnante laag door te roeren.
  5. fysische veranderingen farmacon
136
Q

Als een amide omgeven wordt door elektronenzuigende groepen betekent dit dat het … gevoelig is voor …. . omdat het wordt afgeschermd door de … groepen.

A

elektronenzuigende groepen betekent dit dat het [minder] gevoelig is voor [hydrolyse]. omdat het wordt afgeschermd door de [elektronenzuigende] groepen.

137
Q

waar kijk je naar als je moet kiezen of je een oplossing, suspensie of emulsie gaat maken?

A

je kijkt naar de (water)oplosbaarheid, stabiliteit en smaak van de betreffende stof.

138
Q

polymorfie:

A

een stof met verschillende krisalvormen

139
Q

de verschillende kristalvormen kunnen verschillen in hun (5).

A
  1. fysische eigenschappen
  2. oplosbaarheid
  3. stabiliteit
  4. smeltpunt
  5. dichtheid
140
Q

de verschillende kristalvormen worden geordend op hun … bij …. kristalvorm 1 heeft de hoogste … en laagste … .

A

de verschillende kristalvormen worden geordend op hun [stabiliteit] bij [kamertemperatuur]. kristalvorm 1 heeft de hoogste [smeltpunt] en laagste [oplosbaarheid] .

141
Q

veel geneesmiddelen zijn … en lossen slecht op in water => lage …. => hierdoor zal slechts een klein percentage van toegediend geneesmiddel in de … komen => dit geeft een lage … .

A

veel geneesmiddelen zijn [slecht wateroplosbaar] en lossen slecht op in water => lage [oplossnelheid] => hierdoor zal slechts een klein percentage van toegediend geneesmiddel in de [algemene circulatie] komen => dit geeft een lage [BB].

142
Q

door polymorfisme kan van een stof de …, … en de … verschillen bij dezelfde toegediende dosis.

A

door polymorfisme kan van een stof de [oplosbaarheid], [BB] en de [therapeutisch effect] verschillen bij dezelfde toegediende dosis.

143
Q

Bij slecht wateroplosbare geneesmiddelen wordt de BB beperkt door de ….

A

Bij slecht wateroplosbare geneesmiddelen wordt de BB beperkt door de [dissolutie/oplossnelheid].

144
Q

bij goed wateroplosbare geneesmiddelen wordt de BB niet beperkt door de …. . Dus het is niet aannemelijk dat de … beperkt wordt bij de verschillende vormen van die stof (…).

A

bij goed wateroplosbare geneesmiddelen wordt de BB niet beperkt door de [dissolutie/oplossnelheid] . Dus het is aannemelijk dat de BB niet beperkt wordt bij de verschillende vormen van die stof ([polymorfie]).

145
Q

Bij geneesmiddelen die slecht in water oplossen moet de … vorm van het geneesmiddel goed in de gaten gehouden wrorden, zodat de … steeds … is.

Het is bij slecht water oplossende geneesmiddelen riscant om een ander vorm dan de … vorm te nemen. omdat de polyvorme vorm van het geneesmiddel naar de … vorm zou kunnn veranderen, tijdens de opslag. dit kan leiden tot … van de … en dus het …. van het product.

Als je de … vorm gebruikt dan zal het tijdens het bewaren veranderen in de … vorm (… wateroplosbare). dit heeft als gevolg dat de eigenschap van de … verandert. dit heeft dan gevolgen voor de … .

A

Bij geneesmiddelen die slecht in water oplossen moet de [polymorfe] vorm van het geneesmiddel goed in de gaten gehouden wrorden, zodat de [BB] steeds [hetzelfde] is.

Het is bij slecht water oplossende geneesmiddelen riscant om een ander vorm dan de [stabiele] vorm te nemen. omdat de polyvorme vorm van het geneesmiddel naar de [stabielere] vorm zou kunnn veranderen, tijdens de opslag. dit kan leiden tot [verlaging] van de [BB] en dus het [therapeutisch effect] van het product.

Als je de [instabiele] vorm gebruikt dan zal het tijdens het bewaren veranderen in de [stabielere] vorm ([slecht] wateroplosbare). dit heeft als gevolg dat de eigenschap van de [deeltjes] verandert. dit heeft dan gevolgen voor de [BB] .

146
Q

de stabiele polyvorme vorm van het geneesmiddel lost goed/slecht op in water.

A

de stabiele polyvorme vorm van het geneesmiddel lost slecht op in water. de instabiele vorm lost goed op in water.

147
Q

de … kristalvorm van een geneesmiddel is … wateroplosbaar. je hebt dan kans dat de … vorm neerslaat in de … vorm. hierdoor kan de … veranderen. of het … uit tot een ander … met ander … eigenschappen en misschien ook een ander .. . om dit alemaal te voorkomen neem je de … vorm van het geneesmiddel bij het bereiden van suspensies.

A

de [instabiele] kristalvorm van een geneesmiddel is [goed] wateroplosbaar. je hebt dan kans dat de [insyabiele] vorm neerslaat in de [stabielere] vorm. hierdoor kan de [deeltjesgrootte] veranderen. of het [kristaliseert] uit tot een ander [vorm] met ander [fysische] eigenschappen en misschien ook een ander [beschikbaarheid]. om dit alemaal te voorkomen neem je de [stabielere] vorm van het geneesmiddel bij het bereiden van suspensies, dus de [slecht] wateroplosbare vorm.

148
Q

noem de 5 formulering eisen van een suspensie.

A
  1. deeltjesgrootte
  2. dichtheid oplosmiddel
  3. viscositeit oplosmiddel
  4. bevochtiging deeltjes.
  5. peptiserende stoffen.
149
Q

schrijf de wet van stockes op en waar heeft het betrekking op?

A

de wet van stockes heeft betrekking op de uitzaksnelheid.
v = r2xgx(P-Po) : 18 x no.
- je wilt een lage uitzaksnelheid.
- r: straal deeltje/deeltjesgrootte (oplossnelheid, uitzaksnelheid, homogene menging bij oraal vast (dezelfde deeltjesgrootte), stromingseigenschap bij oraal vast (deeltjesgrootte, vorm en dichtheid).
- Po: dichtheid oplosmiddel,verhogen mbv stropen.
- no: viscositeit oplosmiddel, verhogen mbv polymeren.

150
Q

noem de rol van deeltjesgrootte bij oraalvast, oraalvloeibaar (dranken, suspensie), zetpillen.

A
  • oplossnelheid
  • uitzaksnelheid (suspensies)
  • homogene menging bij oraal vast (dezelfde deeltjesgrootte),
  • stromingseigenschap bij oraal vast (deeltjesgrootte, vorm en dichtheid).
  • vetvrij maken (zetpillen)
  • bevochtiging
  • in oplossing gaan (zetpillen)
  • migratie naar het grensvlak bij zetpillen (gunstig bij grote deeltjes)
  • ontmenging door verschil in deeltjesgrootte.
    1. bij kleine deeltjesgrootte (nadeel:
      aggregeren => nadelig voor de menging) heb je meer [deeltjes] en een [hoge] samplegewicht. MEER [DEELTJES] geven een lage [sd].
    1. door 1:1 mengen (in gelijke delen mengen) van farmacon en hulpstof heft de SLECHTE VERHOUDING op tussen VULSTOF en FARMACON op. hierdoor heb je MINDER DEELTJES nodig om een ACCEPTABELE SD te krijgen. het MINDER DEELTJES nodig hebben is handig bij grote deeltjes,als je die gaat gebruiken. grote deeltjes gunstiger vanwege het minder aggregeren en de betere stroomeigenschap tov de kleine deeltjes.
151
Q

hoe verhoog je de viscositeit bij suspensies om de uitzaksnelheid te verlagen?

A

de viscositeit verhoog je mbv polymeren.

152
Q

wat is het nadeel als je suspensie te visceus maakt?

A

als je suspensie te visceus maakt dan kan je suspensie slecht oplosbaar worden.

153
Q

hoe kun je de dichtheid van oplosmiddel (Po) van een suspensie verhogen?

A

de dichtheid van een oplosmiddel (Po) kun je verhogen mbv stropen.

154
Q

wat is de nadeel van te lage viscositeit van suspensies? en waarom moet een suspensie lang stabiel blijven?

A

een te lage viscositeit heeft als nadeel dat de deeltjes snel uitzakken waardoor je geen goede dosis uit de fles kunt halen. je suspensie moet lang stabiel blijven voordat het uitgezakt is waardoor je een goede dosering kunt halen.

155
Q

Uit de formule van de wet van stockes kun je al een paar punten uithalen die bij een suspensie belangrijk zijn zoals uitzaksnelheid, deeltjesgrootte, dichtheid oplosmiddel, viscositeit oplosmiddel. Welke twee andere aspecten zijn ook nog belangrijk bij suspensies?

A

Naast uitzaksnelheid, deeltjesgrootte, dichtheid oplosmiddel en viscositeit oplosmiddel is de bevochtiging en peptiserende stoffen belangrijk.

deeltjes bij suspensies moet je goed bevochtigen want anders gaan ze naar boven drijven. peptiserende stoffen verlagen de zeta potentiaal + geven een betere opschudbaarheid.

156
Q

waarom is de bevochtiging bij suspensies belangrijk?

A

deeltjes bij suspensies moet je goed bevochtigen want anders gaan ze naar boven drijven.

157
Q

wat is de functie van peptiserende stoffen?

A

peptiserende stoffen verlagen de zeta potentiaal + geven een betere opschudbaarheid.

158
Q

noem 2 peptiserende stoffen.

A

aluminium magnesium silicaat en citroenzuur.

159
Q

De dichtheid v oplosmiddel … -> … verschil P-Po -> … uitzaksnelheid.

A

De dichtheid v oplosmiddel [verhogen] -> [kleinere] verschil P-Po -> [lage] uitzaksnelheid.

160
Q

door welke dingen kan een suspensie instabiel zijn? (4)

A

een suspensie is instabiel door:

  1. slechte bevochtiging: bevochtiging verbeteren mbv droog bevochtigen, stropen of surfactant.
  2. snel uitzakken: zie formule stokes einstein.
  3. vlokken: verhelpen mbv surfactant; geladen en ongeladen kopgoep van surfactant.
  4. kristalgroei; voorkom je door een slecht wateroplosbaar geneesmiddel te nemen dat in de stabiele poyvorme vorm verkeert.
  5. opschudbaarheid: verbeter je mbv peptiserende stoffen die de zeta-potentiaal verlagen.
161
Q

hoe kan een emulsie instabiel worden?

A
  1. coalescentie: door de anwezigheid van een OPPERVLAKTESPANNING ontstaat coalescentie. om de grote oppervlaktespanning te verlagen gebruik je oppervlakte actieve stoffen. zo voorkomt je ook het ontstaan van een goot oppervlaktespanning en coalescentie.
  2. oproamen is een onderdeel van een instabiele suspensie. je kunt dit aanschouwen mbv van de wet van stokes. v= r2xgx(P-Po) : 18 x no. de uitzaksnelheid (v) is dan negatief waardoor opraoming ontstaat. (omdat de dichtheid van deeltje (P) kleiner is dan de dichtheid van oplosmiddel (Po) ?)
  3. vlokking.
162
Q

waarvoor is de pH belangrijk in dranken en suspensies?

A

pH is belangrijk voor de smaak, stabiliteit en oplosbaarheid.

163
Q

wat is de formule van de oplossnelheid en hoe kun je de oplossnelheid verbeteren?

A

formule van de oplossnelheid wordt weergeven via Noyes Witney: dm/dt= (DAΔC)/h.

de oplossnelheid vergroot je door:
[1. de deeltjes te verkleinen]
2. de D te verhogen door de Temp te verhogen
3. door de ΔC te verhogen. ΔC is de concentratiegradient in de toedieningsvorm. de concentratiegradient in de toedieningsvorm moet groot zijn zodat de afgifte en de oplossnelheid groot zijn.
4. A is de oppervlak van de deeltjes; de deeltjes moeten een groot specifiek oppervlak hebben, dit is het geval bij de kleine deeltjes.
5. h is de stagnante laag; de stagnante laag kan verkleind worden door te roeren.

andere dingen die je niet via formule kunt achterhalen:

  1. bevochtiger
  2. oplosmiddel
  3. hydrofiel vulstof
164
Q

waar heeft de formule van Stockes Einstein betrekking op.

A

Stockes Einstein heeft betrekking tot diffusie: D=k*Temp:6πηr.

  • de k is een constante.
  • De diffusie is afhankelijk van de Temperatuur,
  • deeltjesgrootte (straal deeltje), viscositeit oplosmiddel.
  • daarnaast ook: de conc. gradient en oplosmiddel.
165
Q

geef de formule van de absorptiesnelheid.

A

Absorptiesnelheid: DA(ΔC/ΔX)

(ΔC/ΔX)= conc.gradient over rectumwand.