[7] P.1-20 Flashcards

1
Q

waarom moet je een onderste vrijgiftegrenzen (OV) en bovenste vrijgiftegrenzen (BV) vaststellen?

A

je moet OV en BV vaststellen omdat:

  1. door een ANALYSEFOUT bestaat de kans dat je TEN ONRECHTE een bereiding VRIJGEEFT als de gemeten gehalte DICHTBIJ de gehaltegrenzen van 90-110% ligt.
  2. door een MEETFOUT kun je ONDER die 90% komen waardoor je je product AFKEURT.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geef de formules van de OV en BV.

A

Standaarddeviatie(σ) bekend:
OV= 90 + 1,65(RSD/√n)
BV= 110 - 1,65
(RSD/√n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe bereken je Gehalte% ?

A

Gehalte%= (gemeten gehalte/gedecl gehalte) * 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat doe je als:

Situatie 1: gehalte buiten 95­‐105%,binnen de vrijgiftegrenzen.

A

gehalte buiten 95­‐105%, BINNEN DE VRIJGIFTEGRENZEN => vrijgenen & onderzoeken wat de oorzaak is van de afwijkende gehalte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doe je als:

Situatie 2: gehalte buiten 95­‐105%,buiten de vrijgiftegrenzen.

A

gehalte buiten 95­‐105%,buiten de vrijgiftegrenzen => niet vrijgeven + uitzoeken wat de oorzaak is van de afwijkende gehalte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het gemiddeld gewicht mag niet meer dan …% afwijken van het theoretisch gewicht.

A

het gemiddeld gewicht mag niet meer dan 3% afwijken van het theoretisch gewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer is het gevaarlijk als je veel spreiding hebt in gehalte?

A

je wilt bj LAAGGEDOSEERD farmaca geen grote spreiding want dit is gevaarlijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

noem 3 oorzaken van een grote gehaltespreiding.

A

oorzaken grote gehaltespreiding:

  1. slechte menging; feen homogene menging. je krijgt geen homogene verdeling van je farmacon over de poeder en capsules.
  2. ontmenging
  3. ongelijkmatig vullen capsules; vanwege de slechte menging krijg je geen homogene menging, dus geen gelijkmatige verdeling van je farmacon over de poeder en capsules.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geef de formule van AV. en hoe bereken je de gemiddelde en s?

A

AV = |M-­gem.| + k * s.
> Av moet kleiner zijn dan 15 &&& gemiddelde (%) moet tussen 90% en 110% liggen !!

hoe bereken je s(%) en gem(%)?

  • je berekent eerst gehalte van al je capsules.
  • dan doe je voor al je capsules het gehalte/gedecl 8 100% gehalte.
  • dan bereken je van de verkregen waarden het gemiddelde (%) en de s (=sd) (%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe groot mag de RSD zijn bij 300 mg?

A

bij KLEINE HOEVEELHEID is de RDS HOGER (MINDER STRENG). dus bij 300 mg hoort RSD <3}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe bereken je de afwijking theroretisch gewicht?

A

afwijking theroretisch gewicht=
(GEM GEWICHT - theoret gewicht) : (theoret gewicht) * 100%

> theoretisch gewicht= (farmacon+hulpstoffen):totaal aantal capsules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gewichtspreidig (RSD%)

A

RSD%= (sd / GEM GEWICHT INHOUD) * 100%

> gem gewicht inhoud= (gem gewicht 10 volle caps) : (gem gewicht 10 lege caps)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke eisen worden gesteld aan homogeen (onverdeeld) bereidingen zoals dranken, cremes?

A

gehalte eis onverdeeld preparaten zoals cremes, dranken;

95-105% van declaratie & vrijgiftegrenzen.

> pas als het aan beide voldoet dan pas vrijgeven!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke eisen worden gesteld aan niet-homogeen (verdeeld) bereidingen zoals tabletten, zetpillen, capsules?

A

gehalte eis verdeelde preparaten zoals tabletten, zetpillen, capsules;

90-110% van declaratie + AV minder dan of gelijk aan 15.

> pas als het aan beide voldoet dan pas vrijgeven!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

amorf en kristallijn verschillen in de mate van … en …. .

A

amorf en kristallijn verschillen in de mate van oplossnelheid en adsorptie van water aan de stoffen.
> ook amorf smelttraject en kristallijn heeft een smeltpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

deeltjesgrootte => de oplossnelheid, … en stroomeigenschap.

A

deeltjesgrootte => de oplossnelheid, agglomeraatvorming en stroomeigenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is isomorfie en polymorfie?

A

isomorfie :twee verschillende stoffen dezelfde kristalstructuur.

polymorfie: eenzelfde stof met verschillende kristalstructuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

noem 3 manieren waarop je de oplossnelheid kunt verhogen.

A
  1. temp verhogen => hoge D en hoge oplossnelheid
  2. surfactant; verbetert de bevochtiging en zo ook de oplosbaarheid en oplossnelheid
  3. deeljesverkleinen; bevochtiging en oplossnelheid.
  4. eerst je farmacon oplossen in een geschikt oplosmiddel waarin het goed oplost.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is de pKa van een aromatische carbonzuur?

A

aromatisch(benzeenring) carbonzuur (COOH): 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is de pKa van een alifatisch carbonzuur?

A

alifatisch carbonzuur (COOH): 4-5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is de pKa van een fenol?

A

fenol: 10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is de pKa van een alifatische thiol?

A

alifatisch thiol (SH): 10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is de pKa van een aromatische thiol?

A

aromatisch thiol (SH): 6-7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

heeft de aromatische of de alifatische vorm een hoge pKa?

A

de alifatische heeft een hoge pKa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is de pKa van een amide?

A

amide: 12-14

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat is de pKa van een sulfonamide?

A

sulfonamide: 6-8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is de pKa van een imide?

A

imide: 7-9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is de pKa van een ammoniak?

A

ammoniak: 9,3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is de pKa van een pyridine?

A

pyridine: 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat is de pKa van een aniline?

A

aniline: 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

inductief en resonantie effect hebben allebei invloed op de pKa. wat is het verschil tussen inductief en resonantie effect?

A

resonantie effect is het effect ook op lange afstand mogelijk. inductief effect vindt alleen op korte afstand plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wat is inductief effect?

A

inductief effect is elektronen zuigend effect. een bepaald molecuul is zeer elektronegatief en zit dicht bij een zure groep. het zuigt van die zure groep elektronen weg waardoor de pKa wordt verlaagd. grootte van de inductief effect verschilt per molecuul. in periodiek systeem: meest naar rechts = kleiner molecuul heeft een hogere elektronegativiteit en dus de grootste inductief effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

vertel wat over stuwend effect.

A

een methylgroep (CH3) kan elektronen stuwen waardoor de pKa wordt verhoogd. er is echter een uitzondering. bij tertiaire amine (wordt omgeven door 3 methylgroepen) daat de pKa niet omhoog. bij secundair amine kan een proton (H) bij de N van de secundaire amine komen, maar bij een teriaire amine kan geen proton komen bij de N vanwege de sterische hinder.

omdat bij de tertiaire amine geen N kan komen vanwege de sterische hinder is de pKa van de tertiaire amine lager dan die van de secundaire amine die wel een H kan ontvangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

je hebt een buffer als je tegelijkertijd HA en … in je oplossing hebt.

A

je hebt een buffer als je tegelijkertijd HA en A- in je oplossing hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

waarvan is de buffercapaciteit afhankelijk?

A

de buffercapaciteit is afhankelijk van: 1. de bufferconcentratie. 2. pKa en pH: bij pH=pKa is de buffercapaciteit maximaal, dan is namelijk [HA]=[A-]. zie formule pH=pKa + log [A-]/[HA]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat is de buffercapaciteit?

A

de buffercapaciteit is de hoeveelheid sterk zuur of base je nodig hebt om aan een buffer van 1L toe te voegen om de pH van de bufferoplossing met 1-eenheid te vernaderen.
> oftewel buffercapaciteit= mol/l OH- of H+ nodig om pH van de bufferoplossing met 1 pH-eenheid te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

waarvan is de houdbaarheidtermijn afhankelijk? noem 5 dingen.

A

houdbaarheidstermijn is afhankelijk van:

  1. herkomst stof : plantaardig?
  2. watergehalte
  3. gebruik van conserveermiddel
  4. gebruiksduur.
  5. gebruik; is het voor oraal, rectaal, oculair, parenteraal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

je hebt voor DLC een potje met mobiele fase en je sluit het potje af met deksel. waarom sluit je het af met een deksel?

A

bij DLC sluit je het potje af met een deksel om de RUIMTE IN HET POTJE met de DAMP van de mobiele fase te VERZADIGEN. tijdens de analyse zal dan GEEN VLOEISTOF VERDAMPEN, waardoor de SAMENSTELLING VAN JE MOBIELE FASE niet wijzigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

wat zegt de resolutie bij DLC?

A

de resolutie (Rs) bij DLC zegt wat over de mate van scheiding van de vlekken. hoe ver liggen de vlekken uit elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat zegt de Rf bij DLC?

A

Rf bij DLC zegt iets over hoe ver/hoog je stofje op de plaat komt. als het hoog op de plaat komt dan heeft het meer affiniteit voor de apolaire mobiele fase en minder voor de polaire stationaire fase.

meer retentie bij DLC: lage Rf
meer rententie bij HPLC: hoge tr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

meer retentie bij DLC: …. Rf

meer rententie bij HPLC: …. tr

A

meer retentie bij DLC: lage Rf

meer rententie bij HPLC: hoge tr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

schrijf de formules van de scheidingsfactor en de selectiviteitsfactor op.

A
  • scheidingsfactor (Y)=tr,b/tr,a Y>1
  • selectiviteitsfactor (alfa)= (tr,b - to)/(tr,a-to) alfa>1
    hoe groter de alfa, des te groter de resolutie (mate van scheiding pieken) => des te meer de pieken uit elkaar liggen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

smalle pieken hebben grote .., kleine .., hoge … .

A

smalle pieken hebben grote N, kleine H, hoge resolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

H en N zeggen wat over de … van een kolom. H=L/N.

A

H en N zeggen wat over de [kwaliteit] van een kolom. H=L/N.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

hoe kun je de retentietijd verlagen bij reversed phase HPLC?

A

bij reversed phase HPLC kun je de retentietijd verlagen door de hydrofoob effect te verminderen. hydrofoob effect is groot als je meer water dan methanol in de waterfase hebt. door de verminderde hydrofoob effect worden de stoffen minder naar de stationaire fase geduwt. je neemt dan dus minder water in je mobiele fase en meer methanol. hierdoor maak je de mobiele fase minder polair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

hoe kun je peak tailing voorkomen?

A

peak tailing voorkomen door:
[1] mobiele fase basisch maken door de pH te verhogen.
nadelen van hoog pH in HPLC:
1. basen zijn bij laag pH geladen en kunnen dan sneller eruit elueren waardoor ze een korte retentietijd krijgen en misschien wel met de dode tijd eruit elueren. door de pH te verhogen worden de basen ongeladen en ondervinden ze meer retentie. alleen is de hoge pH niet goed voor de kolom, boven pH 8 lost silica op.
2. bij hoge pH (>10) zijn de silanolgroepen geladen. maar de basen zijn bij die hoge pH ongeladen.

> ipv hoge pH kun je beter perchloorzuur in mobiele fase nemen want het verlaagt de pH.

[2] om peaktailing te voorkomen doe je perchloorzuur (pH=2) in je mobiele fase:

  1. perchloorzuur verlaagt pH (=2); BASEN zijn dan GELADEN en de SILANOLGROEPEN (pKa 3,8-4) zijn ONGELADEN want silanolgroep heeft een pKa van 3,8-4. pH van 2 ligt 2 pH eenheden lager dan de pKa 3,8-4.
  2. de - geladen perchloraation vorm een ioncomplex met + geladen basen. hierdoor krijg je een NEUTRALE COMPLEX waardoor de base meer affiniteit met de stationaire fase heeft. hierdoor krijgt je BASE MEER RETENTIE.
  3. perchloorzuur verlaagt de pH en maakt de SILANOLGROEP ONGELADEN.
  4. MASKEREN van de silanolgroepen.
  5. perchloorzuur voorkomt PEAK TAILING.

> peaktailing ontstaat doordat + geladen basische groepen een interactie aangaan met de - geladen vrije silanolgroepen die in de stationaire fase aanwezig zijn.
peaktailing kun je voorkomen door de pH van de mobiele fase aan te passen mbv perchloorzuur (pH=2). door de lage pH die door de perchloorzuur veroorzaakt wordt. silanolgroep heeft een pKa van 3,8-4. dus je moet een pH kiezen dat lager is dan 4 om de silanolgroepen ongeladen te houden. bij pH van 2 zijn de basische groepen geladen en de silanolgroepen ongeladen.
je kunt ook de mobiele fase basischer maken en dan kies je een pH boven de 10, dan zijn de basische componenten ongeladen waardoor de ongeladen basische groepen met de vrije silanolgroepen geen interactie aangaan. maar zo’n hoge pH is niet gewenst vanwege de stabiliteit van je HPLC kolom (hydrolytic attack of the Si-O-Si bond). je kolom is stabiel bij een pH range van 2-7,5.

[3] om peak tailing te voorkomen neem je een modern select B kolom. daarin zijn de vrije silanolgroepen zoveel mogelijk geinactiveerd.
[4] maskeren van de silanol groepen.

dus je voorkomt peaktailing door:

  1. mobiele fase basischer maken door de pH te verhogen. maar dit is nadelig voor de stabiliteit van je kolom.
  2. perchlorzuur in mobiele fase: basen geladen en de silanolgroep ongeladen.
  3. neem een modern select B kolom waarin de silanolgroepen geinactiveerd zijn.
  4. maskeer de silanolgroepen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

een basisch geneesmiddel + HPLC dan denk je gelijk aan …

A

een basisch geneesmiddel + HPLC dan denk je gelijk aan perchloorzuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

waarom worden standaarden gebruikt?

A

standaarden worden gebruikt om de RELATIE tussen de gemeten concentratie de GEMETEN SIGNAAL (ABSORPTIE) vast te stellen.

Y-AS: absorptie
x-as: concentratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

je moet bij het voorbewerken erop letten dat je geen verlies in je hoeveelheid … hebt.

A

je moet bij het voorbewerken erop letten dat je geen verlies in je hoeveelheid farmacon hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

proces gehaltebepaling:

  1. standaarden maken. (… standaarden = … monsters)
  2. monsters en standaarden analyseren.
  3. bereken …
  4. bereken … monsters
  5. bereken AV
  6. AV
A

proces gehaltebepaling:

  1. monstervoorbewerking
  2. standaarden maken. (einconcentratie standaarden =eindconcentratie monsters)
  3. monsters en standaarden analyseren.
  4. bereken afwijking standaarden
  5. bereken concentratie/gehalte monsters
  6. bereken AV
  7. AV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

disperse systemen kun je onderverdelen in moleculair, colloidaal en grove dispersies. leg ze alle drie uit.

A

dispersies:

  1. grove dispersie: emulsie en suspensie
    suspensie: fijne verdeling van een stof in een vloeistof.
    emulsie: fijne verdeling van een vloeistof in een ander vloeistof.
  2. colloidale dispersies: polymeer- of eiwitmoleculen.
  3. moleculaire dispersies: dispersie waarbij de deeltjes de grootte hebben van moleculen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

wat is het probleem bij emulsies?

A

probleem bij emulsies is de grote gresvlak tussen de olie en waterfase. de grote grensvlak is energetisch ongunstig en heeft gevolgen voor de stabiliteit van een emulsie (opraomen, coalescetie, flocculatie). door het optreden van floculatie (oliedruppels vlokken samen tot grote aggregaten => klein oppervlak wat energetisch gunstig is. W=A*Y ; A klein, Y (oppervlaktespanning) wordt verkleind, W (J) neemt af => minder energie nodig= energetisch gunstig) wordt de energetisch ongunstige groot grensvlak verkleind. flocculatie is niet zo erg totdat die aggregaten samen gaan vloeien tot grote oliedruppels. dit proces heet coalescentie; het samenvloeien van aggregaten, die bij flocculatie ontstaan waren, tot grote oliedruppels. Coalescentie is wel erg want dit is onomkeerbaar. Coalescentie kan zelfs leiden tot volledige fasescheiding => de emulsie breekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat gebeurt er eerst flocculatie of coalescentie?

A

je hebt eerst flocculatie en als de aggregaten die bij de flocculatie ontstaan waren samen gaan VLOEIEN dan krijg je coalescentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

zijn flocculatie, oproamen en coalescentie reversibel?

A
  • floculatie is reversibel.
  • maar coalescentie is niet reversibel. coalescentie kan leiden tot fasenscheiding => emulsie breekt.
  • oproamen (het naar boven drijven van de oliedruppels) is reversibel, door te schudden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

wat is oproaming bij emulsies?

A

oproamen is dat de oliedruppels naar boven gaan drijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

met welke formule kan de oproamsnelheid weergeven worden en waar hangt de oproamsnelheid van af?

A
  • de opraomsnelheid kan net als de uitzaksnelheid bij suspensies weergeven worden mbv de wet van stokes.
  • de opraomsnelheid is negatief dus de oliedruppeltjes drijven naar boven. bij een suspensie is de v positief want de dichtheid van de deeltjes (p) zijn grotere dan de dichtheid van het oplosmiddel (po).
  • het opraomen gebeurt omdat de dichtheid van de oliedruppels (p) KLEINER is dan de dichtheid van de continue fase (:de waterfase; po). daarom drijven de oliedruppeltjes naar boven.
  • de oproamsnelheid hangt af van:
    1. straal deeltjes:grote deeltjes hebben een grote straal> de opramsnelheid is groot.
    2. p-po: grote dichtheidsverschil tussen oplosmiddel en oliedruppels geeft een grote oproamsnelheid.
    3. no: lage viscositeit van de continue fase (waterfase) geeft een grote oproamsnelheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

waarom vloeien oliedruppels samen?

A

het samenvloeien is het gevolg van de aawezigheid van de grote grensvlak tussen de twee onmengbare fasen. de aanwezigheid van de grensvlak is ongunstig, door de heersende grote grensvlakspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

wat is de eenheid van de oppervlakte/grensvlakspanning?

A

de eenheid van oppervlakte/grensvlakspanning (Y) = N/m.

W=A*Y { J= m2 * N/m ==> J=Nm}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

de grootte van de grensvlak/oppervlaktespanning (Y) heeft te maken met de …. tussen de … . Als de moleculen onderling stere interactie hebben, dan zullen ze contact met de … vermijden.

Als de … tussen de moleculen heel groot is dan heb je een … grensvlak/oppervlaktespanning. een grote grensvlak/oppervlaktespanning is … gezien ongunstig. een systeem streeft naar een … energetisch toestand. vandaar dat de oliedruppels … om de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen. klein grensvlak/oppervlaktespanning is … gunstig.

A

de groottde grootte van de grensvlak/oppervlaktespanning (Y) heeft te maken met de interactiekrachten tussen de moleculen. Als de moleculen onderling stere interactie hebben, dan zullen ze contact met de grensvlakken vermijden.

Als de interactiekrachten tussen de moleculen heel groot is dan heb je een kleine grensvlak/oppervlaktespanning. een grote grensvlak/oppervlaktespanning is energetisch gezien ongunstig. een systeem streeft naar een laag energetisch toestand vandaar dat de oliedruppels samenvloeien om de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen. klein grensvlak/oppervlaktespanning is energetisch gunstig. e van de grensvlak/oppervlaktespanning (Y) heeft te maken met de interactiekrachten tussen de moleculen. Als de interactiekrachten tussen de moleculen heel groot is dan heb je een grote grensvlak/oppervlaktespanning. een grote grensvlak/oppervlaktespanning is energetisch gezien ongunstig. een systeem streeft naar een laag energetisch toestand vandaar dat de oliedruppels samenvloeien om de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen. klein grensvlak/oppervlaktespanning is energetisch gunstig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

waarvan is coalescentie het gevolg?

A

coalescentie is het gevolg van de aanwezigheid van grote grensvlakspanning tussen de 2 onmengbare vloeistoffen.

je kunt het optreden van coalescentie voorkomen door de stappen die ertoe leiden te voorkomen. de stappen die ertoe leiden zijn: het samenvloeien van de oliedruppels tot aggregaten (flocculatie) en daarna weer het samenvloeien van de aggregaten tot grote oliedruppels. samenvloeien van de oliedruppels vindt plaats vanwege de heersende grote grensvlakspanning. dus je moet de grensvlakspanning verlagen om het samenvloeien van de oleidruppels te verminderen. zo voorkom je dusflocculatie en coalescentie.

> als de grensvlakspanning minder wordt dan zal de neiging tot vlokken minder worden.
je verlaagt de grensvlakspanning mbv oppervlakteactieve stoffen. in het geval van een emulsie: emulgator/stabilisator..

> je hebt eerst flocculatie. flocculatie is het samenvloeien van de oliedruppels tot grote aggregaten. en als de aggregaten die bij de flocculatie ontstaan waren samen gaan VLOEIEN dan krijg je coalescentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

hoe kun je zonder een oppervlakteactieve stof de oppervlaktespanning bij een emulsie verlagen?

A

Naast het gebruik van een oppervlakteactieve stof kun je dmv roeren of schudden de oppervlaktespanning van een emulsie verlagen.

je hebt een water, olie en emulgator mengsel; door te roeren of schudden breng je ENERGIE in het systeem > oppervlak wordt vergroot > oppervlaktespanning wordt verlaagd> stabilisatie vd gemeulgeerde deetjes door de emulgator.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Na toevoegen van een emulgator/surfactant aan een O/W emulsie kan een O/W of een W/O emulsie ontstaan. waar hangt dit van af?

A

of een W/O of een O/W emulsie ontstaat hangt af van:
1. de VOLGORDE toevoegen van de water en olie.
2. VERHOUDING waarin je olie en water met elkaar
mengt
3. de TYPE EMULGATOR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

hoe wordt de oppervlakte/grensvlakspanning verlaagd na toevoegen van een oppervlakteactieve stof/emulgator aan de emulsie?

A

na toevoegen van de oppervlakteactieve stof/emulgator aan de emulsie gaat de oppervlakteactieve stof AAN HET GRENSVLAK (OLIE-WATER EN WATER-LUCHT) ZITTEN> de grensvlakspanning wordt verlaagd en dit zorgt voor de stabilisatie van de geemulgeerde deeltjes door de emulgator.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

noem 3 dingen die te maken hebben met de instabiliteit van suspensies?

A

instabilteit van suspensies:

  1. uitzakken
  2. slechte bevochtiging
  3. vlokken/coaguleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

uitzakken van suspensies kun je met de wet van stockes weergeven. itt … geldt bij suspensies dat de dichtheid van de vaste deeltjes (p) … is dan de dichtheid van het oplosmiddel (po). dit geeft een … sedimentatiesnelheid.

A

uitzakken van suspensies kun je met de wet van stockes weergeven. itt emulsies geldt bij suspensies dat de dichtheid van de vaste deeltjes (p) groter is dan de dichtheid van het oplosmiddel (po). dit geeft een positieve sedimentatiesnelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

hoe kun je de sedimentatisnelheid bij suspensies verlagen?

A

het uitzakken van de deeltjes behoort net als de slechte bevochtiging van de deeltjes en het vlokken van de deeltjes tot de 3 instabiliteiten van een suspesie.

de uitzaksnelheid verlaag je door:

  1. r: straal deeltes verkleinen door kleine deeltjes te nemen geeft een kleine sedimentatiesnelheid.
  2. p-po: de dichtheidsverschil tussen dichtheid deeltje (po) en dichtheid oplosmiddel (po) verkleinen. je kunt alleen de dichtheid oplosmiddel (po) aanpassen. het verschil tussen p en po kun je verkleinen door de po te vergroten. zoals we net zeiden vindt het uitzakken juist plaats omdat p groter is dan po. om het verschil tussen p en po te verkleinen moet je dus po groter maken. dichtheid kun je verhogen door toevoegen van stropen.
  3. no: viscositeit oplosmiddel vergroten geeft een kleinere sedimentatiesnelheid. de no kun je verkleinen door toevoegen van viscositeitverhogende stoffen zoals polymeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

hoe kun je bij suspensies zien dat er sprake is van een slechte bevochtiging?

A

bij een slechte bevochtiging van de deeltjes kun je zien dat de deeltjes BOVEN OP HET WATER DRIJVEN EN/OF AGGREGEREN (VLOKKEN) ALS DEELTJES ELKAAR AANTREKKEN. als de slecht bevochtigde deeltjes daarentegen wel in de waterfase blijven en dus niet boven op het water gaan drijven dan gaan de deeltjes aggregeren (vlokken) tot grotere deeltjes die vervolgens uitzakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

waarvan is bij suspensiesde bevochtiging slecht.

A

de bevochtiging van de deeltjes is bij suspensies slecht. hierdoor zullen de deeltjes BOVEN OP HET WATER DRIJVEN EN/OF AGGREGEREN (VLOKKEN) ALS DEELTJES ELKAAR AANTREKKEN. als de slecht bevochtigde deeltjes daarentegen wel in de waterfase blijven en dus niet boven op het water gaan drijven dan gaan de deeltjes aggregeren (vlokken) tot grotere deeltjes die vervolgens uitzakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

er zijn 3 verschillende grensvlakspanningen die bij de bevochtiging een rol spelen in de wet van Young. schrijf de formule op.

A

YSG=YSL+YLG*cos O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

wat gebeurt er met de grensvlakspanning/oppervlakktespanning als de bevochtiging wordt verbeterd mbv surfactant.

A

na toevoegen van een surfactant zal de surfactant ABSORBEREN AAN DE GRENSVLAKKEN YLG en YSL. hierdoor worden deze OPPERVLAKTESPANNINGEN VERLAAGD. contacthoek wordt dan kleiner. voor GOEDE BEVOCHTIGING moet de CONTACTHOEK VERKLEIND worden (<90 graden).

Je krijgt VOLLEDIGE BEVOCHTIGING als de contacthoek O, o bedraagt. dus je krijgt dan cos o = 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

bij … bevochtiging is sprake van volledige spreiding van vloeistof. Je krijgt … als de contacthoek O, … bedraagt. dus je krijgt dan cos … =… .

A

bij volledige bevochtiging is sprake van volledige spreiding van vloeistof. Je krijgt VOLLEDIGE BEVOCHTIGING als de contacthoek O, o bedraagt. dus je krijgt dan cos o = 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

leg de werking uit van de adsorptie van surfactanten met een neutrale kopgroep of geladen kopgroep aan oppervlak van een gesuspendeerd deeltje.

A

adsorptie ban surfactant met een neutrale kopgroep of geladen kopgroep aan oppervlak van een gesuspendeerd deeltje:

  1. neutrale kopgroep: verbetert de bevochtiging + zorgt ervoor dat de deeltjes tot een bepaald afstand NIET TEGEN ELKAAR KOMEN => STERISCHE STABILITEIT. dit voorkomt het COAGULATIE van de deeltjes.
  2. geladen kopgoep: verbetert de bevochtiging + de geladen kopgroep adsorbeert aan oppervlak van de deeltjes en zorgt ervoor dat de deeltjes elkaar gaan afstoten vanwege de ELEKTROSTATISCHE AFSTOTING. dit voorkomt VLOKKING & COAGULATIE van de deeltjes.

{vlokking is namelijk een van de 3 instabiliteiten van suspensies. de andere 2 zijn het uitzakken van de slechte deeltjes en de slechte bevochtiging van de deeltjes}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

noem de 2 interactiekracten tussen de deeltjes bij suspensies.

A

de interactiekrachten tussen de deeltjes in een suspensie:

  1. Van der Waals; aantrekkingskrachten.
  2. Elektrostatische krachten; afstotingskrachten. dit wordt verkregen door toevoegen van surfactanten met een geladen kopgroep => zorgt voor bevochtiging + zorgt voor afstoting van de deeltjes. dit voorkomt vlokking van de deeltjes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

noem de 3 instabiliteite van suspensies en leg kort uit hoe ze verholpen kunnen worden.

A

de 3 instabiliteiten van een suspensie:
uitzakken van deeltjes, slechte bevochtiging van de deeltjes en de vlokking van de deeltjes.

[1]. vlokking van de deeltjes: verhelpen door middel van de de geladen en neutrale kopgroep van surfactanten die aan het oppervlak van de deeltjes adsorberen.

  1. neutrale kopgroep: verbetert de bevochtiging + zorgt ervoor dat de deeltjes tot een bepaald afstand NIET TEGEN ELKAAR KOMEN => STERISCHE STABILITEIT. dit voorkomt het COAGULATIE van de deeltjes.
  2. geladen kopgoep: verbetert de bevochtiging + de geladen kopgroep adsorbeert aan oppervlak van de deeltjes en zorgt ervoor dat de deeltjes elkaar gaan afstoten vanwege de ELEKTROSTATISCHE AFSTOTING. dit voorkomt VLOKKING & COAGULATIE van de deeltjes.

[2] uitzakken van de deeltjes:
de uitzaksnelheid verlaag je door:
1. r: straal deeltjes verkleinen door kleine deeltjes te nemen geeft een kleine sedimentatiesnelheid.
2. p-po: de dichtheidsverschil tussen dichtheid deeltje (po) en dichtheid oplosmiddel (po) verkleinen. je kunt alleen de dichtheid oplosmiddel (po) aanpassen. het verschil tussen p en po kun je verkleinen door de po te vergroten. zoals we net zeiden vindt het uitzakken juist plaats omdat p groter is dan po. om het verschil tussen p en po te verkleinen moet je dus po groter maken. dichtheid kun je verhogen door toevoegen van stropen.
3. no: viscositeit oplosmiddel vergroten geeft een kleinere sedimentatiesnelheid. de no kun je verkleinen door toevoegen van viscositeitverhogende stoffen zoals polymeren.

[3] slechte bevochtiging van de deeltjes:
de bevochtiging van de deeltjes is bij suspensies slecht. hierdoor zullen de deeltjes BOVEN OP HET WATER DRIJVEN. als de slecht bevochtigde deeltjes daarentegen wel in de waterfase blijven en dus niet boven op het water gaan drijven dan gaan de deeltjes aggregeren (vlokken) tot grotere deeltjes die vervolgens uitzakken.

na toevoegen van een surfactant zal de surfactant ABSORBEREN AAN DE GRENSVLAKKEN YLG en YSL. hierdoor worden deze OPPERVLAKTESPANNINGEN VERLAAGD. contacthoek wordt dan kleiner. voor GOEDE BEVOCHTIGING moet de CONTACTHOEK VERKLEIND worden (<90 graden).

Je krijgt VOLLEDIGE BEVOCHTIGING als de contacthoek O, o bedraagt. dus je krijgt dan cos o = 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

vlokken is een van de 3 instabiliteit van een suspensie, naast de slechte bevochtiging van de deeltjes en het uitzakken van de deeltje. wat houdt vlokking bij suspensies in?

A

de bevochtiging van de deeltjes is bij suspensies slecht. hierdoor zullen de deeltjes BOVEN OP HET WATER DRIJVEN. als de slecht bevochtigde deeltjes daarentegen wel in de waterfase blijven en dus niet boven op het water gaan drijven dan gaan de deeltjes aggregeren (vlokken) tot grotere deeltjes die vervolgens uitzakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

disperse systemen bestaan uit deeltjes (…) die verdeeld zijn in een continue fase (oplosmiddel).

A

disperse systemen bestaan uit deeltjes (gedispergeerde fase) die verdeeld zijn in een continue fase (oplosmiddel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

leg de DLVO theorie uit.

A

de DLVO theorie gaat om de interactiekrachten tussen 2 deeltjes.
Y-as: ENERGIE TUSSEN DE 2 DEELTJES. += afstoting.
- = aantrekking.
X-as: AFSTAND tussen de 2 deeltjes.
* beneden de Y-as lijn heb je - dus je hebt daar aantrekking.
* boven de y-as heb je + dus daar is sprake van afstoting.
** de secundaire minimum = vlokking (reversibel)= bevindt zich rond de 0 waarde maar bevindt zich wel nog onder de y-as lijn dus sprake vaan aantrekking. maar de deeltjes raken elkaar niet aan.
** de primaire minimum= coagulatie (irreversibel)= bevindt zich ver beneden de x-as lijn in get gebied aantrekking. er is dus daar echt sprake van serieuze aantrekkingskrachten tussen de deeltjes.
> wat je dus ziet is des te meer je van de x-as oftwel de ‘’ 0 -lijn’’ verwijderd bent, des te meer aantrekking (onder de x-as) of afstoting (boven de x-as) je hebt tussen de deeltjes.
des te meer je van de x-as oftwel de ‘’ 0 -lijn’’ verwijderd bent des te serieuzer de afstoting en aantrekking wordt. het wordt dan irreversibel.

> afhankeijk van de AFSTAND tussen de 2 deeltjes heb je een hoge of een lage ENERGIE.

  • AFSTOTING (deeltjes met allebei negatieve lading of allebei positieve lading) = HOGE ENERGIE
  • aantrekking (positief en nefatief geladen deeltjes)= lage energie.

> deeltjes die dezelfde lading hebben (deeltjes met allebei negatieve lading of allebei positieve lading) komen dicht bij elkaar waardoor je een STERKE AFSTOTING hebt tussen de deeltjes > ENERGIE NEEMT TOE.

> systeem streeft naar een zo laag mogelijk energie. dus je hebt lage energie ald de deeltjes elkaar aantrekken.

> systeem streeft naar een zo laag mogelijk energie.voordat een laag energie bereikt kan worden moet er eerst een energiebarriere gepasseerd worden. als je over die energiebarriere komt dan zakt de energie in (je komt over energiebarriere=energie daalt = STERKE aantrekking tussen de deeltjes = primaire minimum met lage energie = coagualatie van de suspensiedeeltjes (coagulatie=irreversibel). systeem streeft naar een lage energetische toestand).

> naast de primaire minimum (coagulatie) heb je de secundaire minimum.
de secundaire minimum=vlokking; de deeltjes zitten op een BEPAALDE AFSTAND VAN ELKAAR en RAKEN ELKAAR NIET AAN!

> DE ENERGIEBARRIERE MOET HOOG GENOEG ZIJN: bij lage energiebarriere is de kans op coagulatie (irreversibel) groot.
** bij een zeer lage energiebarriere (beneden de x-as lijn) dan kan er aggregatie (reversibel) plaatsvinden.
[1] ** Coalescentie is onomkeerbaar/irreversibel omdat: je voordat je de primaire minimum (coalescentie=irreversibel) bereikt je over een energiebarriere heen moet. dit kost energie. het kost ook veel energie om de gecoaguleerde deeljtes van elkaar los te krijgen, omdat de energiebarriere overwonnen moet worden.
[2] *** vlokking is reversibel/omkeerbaar omdat: omdat het om een relatief klein minimum gaat tov de primaire minimum (coagulatie=irreversibel). het kost weinig energie om de gevlokt deeltjes los van elkaar te krijgen.

[3] > Stabiele (ontvlokt) suspensie: dus afstoting overheerdt . in de DLVO curve bevind je je dan dichtbij de top, rechts vn de top. je bevind je dan ver boven de x-as dus in het gebied van de afstoting. er vindt bij de stabiele suspenie afstoting plaats dus geen sprake van vlokking, vandaar de naam stabiele (ontvokte) suspensie.

Bij stabiele (ontvlokte) suspensie overheerst de afstoting. bij stabiele (ontvlokte) suspensie is de energiebarriere groot en de secundaire (vlokkings)minimum is gering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

beschrijf dermale, orale en iv toepassingen van emulsies.

A

toepassing van emulsies in:

  1. dermaal: lotions, cremes, zalven
  2. orale emulsies om de BB te verbeteren (emulsies verbeteren de oplosbaarheid), voor smaakmaskering.
  3. IV: emulsies in IV’s voor injecteerbare formulering van ONOPLOSBAAR GM.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

bij emulsies heb je een groot … tussen de twee onmengbare water- en oliefase.

A

bij emulsies heb je een groot contactoppervlak tussen de twee onmengbare water- en oliefase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

bij emulsies gaan de deltjes samenvloeien door de grote contactoppervlak tussen de twee onmengbare fasen.geef de grensvlakken waarin de grensvlak/oppervlaktespanningen heersen.

A

bij emulsies gaan de deltjes samenvloeien door de grote contactoppervlak tussen de twee onmengbare fasen. de grensvlak/oppervlaktespanning heerst tussen de twee onmengbare fasen bestaand uit:

  1. vloeistof-vloeistof grensvlakken
  2. vast-vast grensvlakken
  3. vloeistof-vast grensvlakken (YSL)
  4. vloeistof-gas (lucht) grensvlakken (YLG)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

de oppervlaktespanning is een maat voor de … die tussen de moleculen heersen. als er meer … tussen de moleculen heersen dan zal de oppervlaktespanning lager zijn. … druppels vloeien samen tot 1 … druppel om zo de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen.

A

de oppervlaktespanning is een maat voor de interactiekrachten die tussen de moleculen heersen.als er meer interactiekracten tussen de moleculen heersen dan zal de oppervlaktespanning lager zijn. kleine druppels vloeien samen tot 1 grote druppel om zo de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

hoe kun je de stabiliteit van emulsies verbeteren?

A

je kunt de stabiliteit van emulsies verbeteren door de grensvlakspanning olie/water te verlagen door het gebruik van een emulgator/stabilisator.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

in een … is en sterk polair gedeelte en een sterk apolair gedeelte aanwezig. Veelal een … kop en een … staart.

A

in een surfactant is en sterk polair gedeelte en een sterk apolair gedeelte aanwezig. Veelal een polaire kop en een apolaire staart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

hoe verlaagt de emulgator de grensvlakspanning?

A

een emulgator hoopt zich op/aDsorbeert aan het water-lucht grensvlak. door het ophopen aan het WATER-LUCHT & WATER-OLIE grensvlak wordt de oppervlaktespanning veraagd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

soort oppervlak en bevochtiging:

waterdruppel op een apolair en polair opervlak en de mate van bevochtiging;
1. voor een APOLAIR oppervlak is de bevochtiging … . de contacthoek is … . de contacthoek is dan … dan 90 graden. omdat YSG … YSL
{vet glas, teflon}

  1. voor een POLAIR oppervlak is de bevochtiging … . de contacthoek is dan … . de contacthoek is dan … dan 90 graden. omdat YSG … YSL
    {schoon glas}
A

soort oppervlak en bevochtiging:

waterdruppel op een apolair en polair opervlak en de mate van bevochtiging;
1. voor een APOLAIR oppervlak is de bevochtiging slecht. de contacthoek is groot. de contacthoek is dan groter dan 90 graden. omdat YSG > YSL
{schoon glas}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Neutrale of geladen kopgroep van surfactant adsorbeert aan een deeltje bij suspensies. wat voorkomen de geladen of neutrale kopgroepen, coagulatie of vlokking?

A

neutrale kopgroep: coagulatie

geladen kopgroep VLOKKING & COAGULATIE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

waarom is coagulatie irreversibel?

A

Coalescentie is onomkeerbaar/irreversibel omdat HET ENERGIE KOST OM OVER DE ENERGIEBARRIERE HEEN TE GAAN + HET ENERGIE KOST OM DE GECOAGULEERDE DEELTJES LOS VAN ELKAAR TE KRIJGEN.

voordat je de primaire minimum (coalescentie=irreversibel) bereikt, MOET JE OVER EEN ENERGIEBARRIERE HEEN MOET GAAN (van links naar rechts gezien). DIT KOST ENERGIE.

het KOST ook VEEL ENERGIE om de GECOAGULEERDE DEELTJES LOS VAN ELKAAR TE KRIJGEN, omdat de energiebarriere overwonnen moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

waarom is vlokking reversibel?

A

*** vlokking is reversibel/omkeerbaar omdat HET OM EEN RELATIEF KLEIN MINIMUM GAAT + KOST WEINIG ENERGIE OM DE GEVLOKTE DEELTJES UIT ELKAAR TE KRIJGEN.

vlokking is reversibel omdat het om een RELATIEF KLEIN MINIMUM gaat tov de primaire minimum (coagulatie=irreversibel).

En het KOST WEINIG ENERGIE OM DE GEVLOKTE DEELTJES LOS VAN ELKAAR TE KRIJGEN.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

[1] **caogulatie is irreversibel. in de DLVO curve bevindt coagulatie zich in de …. . de primaire minimum bevindt zich … , beneden de …-as. dus in in het gebied waar de … tussen de deeltjes groot is. daarnaast kun je via de … -as opmaken dat de afstand tussen de deeltjes klein is want in de curve bevindt de … minimum van de irreversibele coagulatie … waar de afstand tussen de deeltjes … is.
> bij coagulatie bevinden de deeltjes … elkaar en is er sprake van … tussen de deeltjes. coagulatie is … vanwege de … energiebarriere die overwinnen moet worden dit … + het kost ook … om de de … deeltjes van elkaar lost te krijgen.

A

[1] **caogulatie is irreversibel. in de DLVO curve bevindt coagulatie zich in de primaire minimum. de primaire minimum bevindt zich linksonder, beneden de x-as. dus in in het gebied waar de aantrekking tussen de deeltjes groot is. daarnaast kun je via de x -as opmaken dat de afstand tussen de deeltjes klein is want in de curve bevindt de primaire minimum van de irreversibele coagulatie linksonder waar de afstand tussen de deeltjes klein is.
> bij coagulatie bevinden de deeltjes dicht bij elkaar en is er sprake van aantrekking tussen de deeltjes. coagulatie is irreversibel vanwege de grote energiebarriere die overwinnen moet worden dit kost energie + het kost ook energie om de de gecoaguleerde deeltjes van elkaar lost te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

[2] ***vlokking is … . in de DLVO curve bevindt vlokking zich in de … minimum. de secundaire minimum bevindt zich …, … de x-as. dus in het gebied waar er … tussen de deeltjes is. maar het bevindt zich niet ver van de … -as. het zit wel dicht bij de ‘0-lijn’ waar er geen … of … is. daarnaast kun je via de ..-as opmaken dat de … tussen de deeltjes groot is want in de curve bevindt de … minimum van de reversibele vlokking ver … waar de … tussen de deeltjes … is.
> bij vlokking bevinden de deeltjes … van elkaar en is er sprake van niet zo veel … tussen de deeltjes als dat bij … het geval is. vlokking is … vanwege de kleine … die overwinnen moet worden + het kost ook … energie om de de gevlokte deeltjes van elkaar lost te krijgen.

A

[2] **vlokking is reversibel. in de DLVO curve bevindt vlokking zich in de secundaire minimum. de secundaire minimum bevindt zich recht, beneden de x-as. dus in het gebied waar er aantrekking tussen de deeltjes is. maar het bevindt zich niet ver van de x-as. het zit wel dicht bij de ‘0-lijn’ waar er geen aantrekking of afstoting is. daarnaast kun je via de x -as opmaken dat de afstand tussen de deeltjes groot is want in de curve bevindt de secundaire minimum van de reversibele vlokking ver rechts waar de afstand tussen de deeltjes groot is.
> bij vlokking bevinden de deeltjes ver van elkaar en is er sprake van niet zo veel aantrekking tussen de deeltjes als dat bij coagulatie het geval is. vlokking is reversibel vanwege de kleine energiebarriere die overwinnen moet worden + het kost ook weinig energie om de de gevlokte deeltjes van elkaar lost te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

[3] ***Stabiele (ontvlokt) suspensie: dus afstoting overheerst. in de DLVO curve bevind je je dan … de top, … vn de top. je bevind je dan ver … de x-as dus in het gebied van de …. er vindt bij de stabiele suspenie … plaats dus geen sprake van … , vandaar de naam stabiele (…) suspensie.

Bij stabiele (…) suspensie overheerst de … . bij stabiele (ontvlokte) suspensie is de energiebarriere … en de secundaire (vlokkings)minimum is …. .

A

[3] **Stabiele (ontvlokt) suspensie: dus afstoting overheerst . in de DLVO curve bevind je je dan dichtbij de top, rechts vn de top. je bevind je dan ver boven de x-as dus in het gebied van de afstoting. er vindt bij de stabiele suspenie afstoting plaats dus geen sprake van vlokking, vandaar de naam stabiele (ontvokte) suspensie.

Bij stabiele (ontvlokte) suspensie overheerst de afstoting. bij stabiele (ontvlokte) suspensie is de energiebarriere groot en de secundaire (vlokkings)minimum is gering.

{de grootte van de secundire minimum zegt wat over de mate van vlokking;

  1. stabiel (ontvlokt): geringe sec. minimum
  2. ‘gecontroleerd’ vlokking of gevlokte suspensie: groot secundair minimum.

> > volgorde van gering secundair minimum naar coagulatie. let op naarmate de secundair minimum toeneem dan neemt de hoogte van de curve (de enrgiebarriere) ook af!: 1.stabiel (ontvlokte) suspensie => 2. ‘gecontroleerde’ vlokking / gevlokte suspensie => 3. kans op coagulatie => 4. aggregatie (reversibel).

> Naarmate de secundair minumum toeneemt dan neemt de kans op coagulatie toe. ???}

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

noem de 7 kenmerken van een Stabiele (ontvlokt) suspensie.

A

kenmerken van een Stabiele (ontvlokt) suspensie:
[1]. overheerst de afstoting
[2]. ENERGIEBARRIE IS GROOT om COAGULATIE TE VERHINDEREN
[3]. secundaire (vlokkings)minimum is gering; de grootte van de secundire minimum zegt wat over de mate van vlokking.

> > volgorde van gering secundair minimum naar coagulatie. let op naarmate de secundair minimum toeneem dan neemt de hoogte van de curve (de enrgiebarriere) ook af!: 1.stabiel (ontvlokte) suspensie => 2. ‘gecontroleerde’ vlokking / gevlokte suspensie => 3. kans op coagulatie => 4. aggregatie (reversibel).

[4] langzame bezinking
[5] TROEBEL bovenstaand vloeistof
[6] kleine sedimentatievolume
[7] moeilijk opschudbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

waarom moet de energiebarriere voldoende groot zijn?

A

de energiebarriere moet voldoende groot zijn om COAGULATIE TE VERHINDEREN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Noem de kenmerken van een gevlokte suspensie.

A

kenmerken van een gevlokte suspensie:

  1. een duidelijk secundair minimum
  2. voldoende groot energiebarriere om nog coagulatie te voorkomen
  3. snelle bezinking
  4. helder bovenstaand vloeistof
  5. groot sedimentatie volume
  6. gemakkelijk opschudbaar bezinksel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

wanneer heb je een gevlokte (instabiele) of ontvlokte (stabiele) suspensie? hoe kun je dat aan de lading en zout/ion-concentratie zien? en waarvan is de mate van stabiliteit van afhankelijk?

A

de mate van stabiliteit van een suspensie is afhankelijk van:

  1. de lading op de deeltjes: hoe groter de lading op de deeltjes des te meer afstoting er is en je dus een STABIELER/ontvlokte suspensie hebt.
  2. hoeveelheid zout/ionen die aanwezig zijn: hoe hoger de ion-concentratie, dus meer aantrekking, des te instabieler/gevlokt een suspensie.
  • hoeveelheid lading =>afstoting=> stabiel
  • hoeveelheid zout/ion-concentratie =>antrekking => instabiel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

hoe kun je van een stabiele/ontvlokte suspensie naar een instabiele/gevlokte suspensie gaan, voor het verbeteren van de opschudbaarheid?

A

je gaat van een stabiele/ontvlokte suspensie naar een instabiele/gevlokte suspensie door de ZETAPOTENTIAAL te VERKLEINEN. Zetapotentiaal is de AFSTOTENDE KRACHT tussen de geladen deeltjes als gevolg van de elektrostatisce lading op de deeltjes. dus dezetapotentiaal wordt kleiner waardoor de afstoting tussen de deeltjes ook afneemt. je verlaagt de zetapotentiaal door ionen toe te voegen. hoe hoger de ionvalentie des te minder je ervan nodig hebt om de zetapotentiaal te verlagen. daarnaast betekent meer zout, meer verlaging van de zetapotentiaal. als je op een gegeven moment zoveel zout hebt toegevoegd dan wordt de zetapotentiaal 0. er zijn dan evenveel positieve als negatieve ionen in het waterlaag aanwezig. Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal. dan krijg je een zetapotentiaal van 0. de elektrostatische afstoting tussen de deeltjes is dan verdwenen en is er dan sprake van aantrekking tussen de deeltjes. hierdoor zullen de deeltjes coaguleren. je krijgt dan een ‘gecontroleerde’ instabiele suspensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

maakt het uit wat voor zout en hoeveel zout je toevoegt om de zetapotentiaal te verlagen?

A

Ja, het maakt uit wat voor zout je toevoegt en hoeveel je ervan toevoegt.
> de ionvalentie: hoe hoger de ionvalentie des te minder je van het zout nodig hebt om de zetapotentiaal te verlagen. dus tweewaardige ionen zijn effectiever in het verlagen van het zetapotentiaal dan de eenwaardige ionen.
> Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal.
> des te meer je van het zout toevoegt des te sneller de zetapotentiaal verlaagd wordt. en des te eerder je een zetapotentiaal van 0 bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

hoe groter de zetapotentiaal des te … een suspensie. want de zetapotentiaal is de … tussen de geladen deeltjes als gevolg van de … op de deeltjes. De zetapotentiaal en dus de stabiliteit van de suspensie wordt bepaald door de … op de deeltjes en de hoeveelheid … in de oplossing. hoe hoger de … des te meer afstoting je hebt, dus des te … een suspensie is. en des te meer … je in oplossing hebt des te meer … je hebt en dus des te …. een suspensie is.

A

hoe groter de zetapotentiaal des te stabieler/ontvlokt een suspensie. want de zetapotentiaal is de AFSTOTENDE KRACHT tussen de geladen deeltjes als gevolg van de ELEKTROSTATISCHE LADING op de deeltjes. De zetapotentiaal en dus de stabiliteit van de suspensie wordt bepaald door de lading op de deeltjes en de hoeveelheid ionen in de oplossing. hoe hoger de lading des te meer afstoting je hebt, dus des te stabieler/ontvlokt een suspensie is. en des te meer ionen je in oplossing hebt des te meer aantrekking je hebt en dus des te instabieler/gevlokt een suspensie is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

wat is de vlokwaarde?

A

de vlokwaarde is de hoeveelheid zout je moet toevogen om een stabiele/ontvlokte suspensie tot een instabiele/gevlokte suspensie te brengen.
> vlokwaarde= 1/(ionvalentie)^6
hoe hoger de ionvalentie des te kleiner de vlokwaarde en des te minder je van een zot nodig hebt om een suspensie van ontvlokt/stabiel tot instabiele suspensie/gecontroleerde vlokking te brengen.
> Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

in tegenstellig tot tweewaardige ionen heb je bij driewaardige ione een … ionvalentie. dus je hebt een … vlokwaarde. een kleine … betekent dat je van een zout … nodig hebt om een … suspensie in een … gecontroleerde suspensie te brengen.

A

in tegenstellig tot tweewaardige ionen heb je bij driewaardige ione een grotere ionvalentie. dus je hebt een kleinere vlokwaarde. een kleine vlokwaarde betekent dat je van een zout minder nodig hebt om een ontvlokte/stabiele suspensie in een gevlokte/instabiele gecontoleerde suspensie te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

noem de 4 instabiliteiten van een suspensie en wat je eraan kan doen om het te verbeteren.

A

4 instabiliteiten van een suspensie:
1. bevochtiging: surfactant
2. vlokking/coagulatie: coagulatie is irreversibel, vlokking is reversibel. de zetapotentiaal speelt een belanrijke rol bij vlokking. Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal. als de zetapotentiaal verlaagd wordt tot 0 dan krijg je een gecontroleerde gevlokte, instabiel suspensie.
bij een hoog zetepotentiaal heb je een stabiele, ontvlokte suspensie. HOE GROTER de zetapotentiaal, des te stabieler een suspensie. er is da n sprake van en grote afstoting tussen de deeltjes. En hoe hoger de ion-concentratie des te stabieler een suspensie.
3. sedimentatie: deeltjesgrootte (r) verlagen, dichtheid oplosmiddel (po) verhogen, viscositeit oplosmiddel verhogen (no) ==> lage uitzaksnelheid.
4. opschudbaarheid: een stabiele ontvlokte suspensie is slecht opschudbaar. de opschudbaarheid van een instabiele gevlokte suspensie is beter. de opschudbaarheid verbeter je door de zetapotentiaal te verlagen. hierdoor krijg je een gecontroleerde vlokking waarna de opschudbaarheid verbetert.

102
Q

wat is de FB?

A

FRACTIE FARMACON die uit de toedieningsvorm vrijkomt, in een voor ABSORPTIE geschikte vorm.

103
Q

wat is de BB?

A

FRACTIE FARMACON die onveranderd in de alg. circulatie terechtkomt na absorptie en leverpassage.

104
Q

wat moet een waterige OPLOSSING in de maagdarkanaal doorlopen om geabsorbeerd te kunnen worden?

je hebt [1] OPGELOSTE deeltjes in de waterige oplossing.
en je hebt ook [2] ONOPGELOSTE deeltjes in de waterige oplossing.

A

waterige oplosing komt in MDK als een oplossing voor dus het kan meteen geabsorbeerd worden. voor absoprpie moet alles eerst in de MDK oplossen voordat het geabsorbeerd kan worden en in de algemene circulatie terecht kan komen.

mocht de waterige oplossing niet opgeloste deeltjes bevatten dan moeten deze deeltjes precipiteren waarna ze fijn verdeeld zijn als vaste deeltjes in MDK. daarna moeten de deeltjes oplossen in MDK waarna ze worden geabsorbeerd.

dus. .. 1. alles in de waterige oplossing is opgelost => farmacondeeltjes zijn opgelost en komen als oplossing in MDK voor => absorptie.
2. waterige oplossing bevat nog onopgeloste deeltjes => precipitatie waarna je fijn verdeling van de deeltjes in MDK krijgt => oplossen van de deeltjes => farmacondeeltjes zijn opgelost en komen als oplossing in MDK voor => absorptie.

105
Q

[3] wat moet een waterige SUSPENSIE in de maagdarkanaal doorlopen om geabsorbeerd te kunnen worden?

A

in de waterige suspensie heb je onopgeloste deeltjes die eerst geprecipiteerd worden tot fijne deeltjes, dan pas kunnen ze gaan oplossen en zijn ze geschikt om opgenomen te worden.

waterige suspensie bevat nog onopgeloste deeltjes => PRECIPITATIE waarna je fijne verdeling van de deeltjes in MDK krijgt => OPLOSSEN van de deeltjes => farmacondeeltjes zijn opgelost en komen als oplossing in MDK voor => absorptie.

> > Dus voor het oplossen worden de deeltjes eerst fijn verdeeld in de MDK dmv precipitatie.

106
Q

[4] wat moet een vaste vorm zoals tablet in de maagdarkanaal doorlopen om geabsorbeerd te kunnen worden?

A

de vaste vorm (tablet) moet eerst desintegreren > je krijgt vaste deeltjes in MDK > de deeltjes moeten oplossen > je krijgt dan opgeloste farmacondeeljesin MDK > absorptie> alg. circulatie.

107
Q

noem 6 oorzaken voor het onvolledig beschikbaar komen van farmacon uit de toedieningsvorm => dus geeft een lage beschikbaarheid (een lage FB en BB).

A

lage Beschikbaarheid (FB, BB):

  1. slechte oplosbaarheid
  2. onvoldoende vrijkomen uit tedieningsvorm
  3. interactie van je farmacon mt een hulpstof (farmacon adsorbeert aan microkristallijne cellulose)
  4. interactie farmacon met component uit de MDK.
  5. instabiliteit van je farmacon in MDK
  6. first pass-effect; je raakt dan een deel van je gm kwijt omdat het in de lever omgezet wordt.
108
Q

geef 3 redenen waarom je een vaste toedieningsvorm neemt.

A

je neemt een vatse toedieningsvorm zoals tablet vanwege:

  1. de DOSEERGEMAK; makkelijk de dosering aan te passen
  2. goede MICROBIOLOGISCH HOUDBAARHEID
  3. weinig ONTLEDING vanwege afwezigheid water dus vaste vorm toedieningsvorm is vooral geschikt voor instabiele (hydrolyse gevoelig) geneesmiddelen.
109
Q

noem 2 nadelen van peg.

A

na lang bewaren bevat peg peroxiden. peroxiden zorgen voor de oxidatiereactie.
peg trekt water aan en dit kan voor irritatie zorgen.
vanwege de wateraantrekkend vermogen tijdens bewaren afdekken van de peg zetpillen.

110
Q

hoe groter de … des te … een suspensie. zeta-potentiaal wordt bepaald door … EN de … in oplossing.

hoe meer … je toevoegt des te meer de … wordt verlaagd. hoe hoger de … des te instabieler een suspensie. Ionen verkleinen de … EN verlagen de … .

A

hoe groter de zeta-potentiaal des te stabieler een suspensie. zeta-potentiaal wordt bepaald door oppervlaktelading EN de ionen in oplossing.

hoe meer ionen je toevoegt des te meer de zetapotentiaal wordt verlaagd. hoe hoger de ion-concentratie des te instabieler een suspensie. Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal.

111
Q

wat doen de ionen die je toevoegt aan een suspensie?

A

Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal.

112
Q

bij de … uit een tablet moet de tablet eerst … . en capsule moet eerst … . hierna kunnen de deeltjes … worden.

A

bij de afgifte uit een tablet moet de tablet eerst desintegreren. en capsule moet eerst verweken/oplossen. hierna kunnen de deeltjes bevochtigd worden.

113
Q

hoe kun je het uit de toedieningsvorm vrijkomen (FB) van je geneesmiddel verbeteren?

A

het vrijkomen van je geneesmiddel uit de toediningsvorm (FB) kun je verbeteren door:

  1. DESINTEGRATIE van je tablet of oplossen van je capsule verbeter je door hydrofiel vulmiddel te gebruiken of een desintegrans toe te voegen.
  2. OPLOSSNELHEID VERHOGEN door deeltjes verklienen of een hydrofiel oplosmiddel
  3. OPLOSBAARHEID verhogen door een zoutvorm te kiezen.
114
Q

wat gebeurt er als je een capsule hebt met alleen hydrofobe componenten?

A

alleen hydrofobe componenten dus de bevochtiging en het oplossen gat moeilijk. lage oplossbelheid en lage absorptie.

115
Q

wat gebeurt er als een capsule hebt met zowel hydrofiele als hydrogobe componenten?

A

als je een capsule hebt met zowel HYDROFIEL COMPONENT (zoals een hydrofiel vulstof) als hydrofobe componenten dan zullen de hydrofiele componenten in het vloeistof oplossen. er ontstaat zo dan een POREUZE MASSA > vloeisof kan dan door de PORIEN PENETREREN > verhoogt de bevchtiing en de oplossnelheid.

116
Q

waarom is een goede stroming van de deeltjes belangrijk?

A
  • goede stroming geeft een goede/gelijkmatige verdeling van de deeltjes over de capsules => lage gewichtspreiding.
  • te goede stromig van deeltjes kan ontmenging geven.
117
Q

waarvan is de stroming van poeders afhankelijk?

A

de stroming van poeders is afhankelijk van :

  1. deeltjesgrootte
  2. vorm deeltje
  3. oppervlak deeltje
  4. dichtheid deeltje.
  5. vochtgehalte
  6. statische lading op de deeltjes.
118
Q

hoe kun je de stroming verbeteren?

A

de stroming kun je verbeteren door;

  1. glijmiddel: SiO2 is een glijmiddel. een glijmiddel is niet nodig als je al microkristallijne cellulose gebruikt en als je de oplosmethode toepast (100% (absoluut) alcohol wordt bij de oplosmethode gebruikt)
  2. mengen met een goed stromend vulstof zoals microkristallijne cellulose.
119
Q

waarvan is ontmenging afhankelijk?

A

ontmenging is afhankelijk van:

  1. gelijke deeltjesgrootte
  2. dichtheidsverschillen tussen deeltjes
  3. vorm deeltje
  4. oppervlak deelje
  5. cohesie en adhesiekrachten
  6. statisch lading
  7. vocht
  8. te lang mengen
  9. te goede stromig van deeltjes kan ontmenging geven.
120
Q

noem 3 hulpstoffen naast je farmacon in je capsule.

A

Hulpstoffen capsule:

  1. vulstof: microkristallijne cellulose (goede stroomeigenschap, desintegrende eigenschap, lost slecht op in water), lactose (onverenigb met prim alif aminen, hydrofiel vulstof want lost goed op in water)
  2. desintegrans: meestal heeft je vulstof zoals microkristallijne cellulose al goede desintegrerende eigenschappen. desintegratie; laat de poederplug uit elkaar vallen waardoor de bevochtiging wordt verbeterd.
  3. glijmiddel: SiO2 is een glijmiddel. een glijmiddel is niet nodig als je al microkristallijne cellulose gebruikt, want dat geeft l een goede stroomeigenschap aan de deeltjes. !En je heft ook geen glijmiddel toe te voegen als je de oplosmethode toepast (100% (absoluut) alcohol wordt bij de oplosmethode gebruikt).
121
Q

noem 4 nadelen van oraal vloeibare toedieningsvormen (suspensies, dranken en emulsies).

A

2 nadelen van raal vloeibare toedieningsvormen:

  1. onnauwkeurige dosering: omdat je op volume doseert.
  2. microbiologische instabiliteit; door de aanwezigheid van water.
  3. fysische instabiliteit: uitzakken, coalescentie, coaguleren, vlokken, breken van emulsies, opschudbaarheid, oproamen.
  4. hydrolyse (door de aanwezigheid van water, hydrolyse is pH afhankelijk), oxidatiereacties.
122
Q

waarom kies je liever een suspensie ipv een oplossing?

A

je maakt liever een suspensie vanwege de slechte smaak, stabiliteit en oplosbaarhed. (instellen pH ook smaak, stabiliteit en oplosbaarheid).

  1. smaak; als je gm wel goed in water kan oplossen maar een smerige smaak heeft dan maak je vanwege de slechte smaak toch een suspensie.
  2. stabiliteit; als je stof ontledingsgevoelig is dan zal het als je het oplost snel gaan otleden. daarom liever een suspensie.
  3. oplosbaarheid; als je farmacon slecht in WATER OF EEN ANDER GESCHIKT OPLOSMIDDEL oplost dan maak je een suspensie.
123
Q

de oplosbaarheid van een stof in … en … is vergelijkbaar. … is wat hydrolfieler.

A

de oplosbaarheid van een stof in ethanol en propyleenglycol is vergelijkbaar. glycerol is wat hydrolfieler.

124
Q

als oplosmiddel je gbruikt geen … % ethanol, maar bijv … % ethanol.
.. % propyleenglycol en … % glycerol en de rest water.
propyleeglycol, glycerol en ethanol behoren tot de … . propyleenglycol en glycerol zijn … . ethanol is een … .

A

als oplosmiddel je gbruikt geen 100% ethanol, maar bijv 20% ethanol.
20% propyleenglycol en 30% glycerol en de rest water.
propyleeglycol, glycerol en ethanol behoren tot de alcoholen. propyleenglycol en glycerol zijn polyalcoholen. ethanol zijn monoalcoholen.

125
Q

sorbitol en manitol zijn …. . sorbitol is naast een … ook een … en … omdat het niet in het lichaam wordt opgenomen. als je ervan teveel nuttigt dan kun je … krijgen. omdat sorbitol niet in de darmen opgenomen wordt werkt het … .

A

sorbitol en manitol zijn zoetstofffen. sorbitol is naast een zoetstof ook een humectant en laxerend omdat het niet in het lichaam wordt opgenomen. als je ervan teveel nuttigt dan kun je diarre krijgen. omdat sorbitol niet in de darmen opgenomen wordt werkt het hyperosmotisch (trekt vocht aan).

126
Q

noem 4 conserveermiddelen die in dranken gebruikt kunnen worden.

A
4 conservermiddelen:
1.POB
2. MOB
3, sorbinezuur
4. benzoezuur
127
Q

noem een verschil op tussen MOB en POB.

A

MOB is hydrofiel en conserveert de waterfase. POB is lipofiel en kan het membraan van micro-organismen penetreren waardoor het de groei van micro-organismen remt.

128
Q

je conserveermiddel POB lost slecht op in water, hoe kun je de oplosbaarheid ervan in water vergroten?

A

de oplosbaarheid van POB in water kun je vergroten door een oplosmiddel te kiezen waarin je POB wel goed in oplost zoals alcohol. hiervan maak je en GECONCETREERDE oplossing waarna je het aan je waterige drankje toevoegt. je moet wel goed schudden want anders kristalliseert het uit.

129
Q

wat is Solutio MOB FNA?

A

Solutio MOB FNA: GECONCENTREERDE OPLOSSING MOB in alcohol.

130
Q

MOB en POB hebben gemeenschappelijke groepen in hun molecuulstructuur. welke?

A

MOB en POB hebben een estergroep en een fenolgroep. de estergroep kan hydrolyseren.

MOB werkt niet bij hoog pH want dan hydrolyseert het.

131
Q

wat is een nadeel van MOB?

A

Een nadeel van MOB is dat het bij hoog pH hydrolyseert. hierdoor werkt het niet (geen conservering van de waterfase) bij een hoog pH.

132
Q

waar moet je op letten bij het kiezen van een conserveermiddel?

A

bij het kiezen van een conserveermiddel moet je letten op:

  1. de pH; MOB en POB kunnen bij hoog pH hydrolyseren waardoor de conserverende werking verloren gaat. POB is dan geladen en hierdoor kan het de bacteriemembraan niet passeren.
  2. heb je met een vette en een waterfase te maken, dan moet je een hydrofiel conserveermiddel kiezen zodat de waterfase geconserveerd wordt. dus je kiest geen lipofiel conserveermiddel zoals POB, want de lipofiele conserveermiddel gaat dan in de vetfase zitten waardoor de waterfase niet geconserveerd wordt.
  3. ontleding: POB en MOB hydrolyseren bij hoog pH waardoor de conserverende werking verloren gaat. Sorbinezuur kan oxideert.
133
Q

wat is een nadeel van sorbinezuur?

A

een nadeel van sorbinezuur is dat het kan oxideren.

134
Q

MOB lost goed op in water maar niet al te denderend. wat kun je doen op de oplossnelheid te vergroten?

A

MOB in poedervorm of als oplossing; bij beide speelt de temperatuur een rol bij het verhogen van de oplossnelheid. bij de poedervorm => onder KOKEN oplossen. als oplossing => aan het eind IN HEET WATER oplossen.

de oplossnelheid kun je van MOB kun je vergroten door de poedervorm van MOB te nemen. bij de poedervorm heb je kleinere deeltjes die een groot specifiek oppervlak hebben. dit is gunstig voor de oplossnelheid en bevochtiging.
naast het nemen van de POEDERVORM kun je het ONDER KOKEN OPLOSSEN.
> als j MOB niet in poedervorm maar als oplssing aanwezig is dan moet je het aan het EIND IN HEET WATER OPLOSSEN.

135
Q

als je iets … of … maakt heeft het … contact met de … en proef je het minder goed.

A

als je iets dikker of visceuzer maakt heeft het minder contact met de smaakpapillen en proef je het minder goed.

136
Q

waarom voeg je complexvormers in dranken en noem een complexvormer.

A

natriumEDTA is een complexvormer. complexvormers vangen metaalionen weg die de oxidatiereacties katalyseren.
> de metaalionen kunnen ook een reactie aangaan met fosfaten uit je BUFFERS. de bufferende werking gaat zo verloren.
> kraanwater bevat metaalionen. ipv kraanwater kun je AQUA PURIFICATA nemen. want aqua purificata bevat niet de storende metaalionen.

!Citraat kan ook metaalionen wegvangen zals Ca2+.

137
Q

welke hulpstofffen heb je in een drank nodig naast je farmacon?

A

naast je farmacon heb je in je drank:
[1]. Buffers: stellen pH in en houdt het constant.
zorg ervoor dat als je een buffer gebruikt je geen kraanwater gebruikt. want kraanwater bevat metaalionen die met fosfaten uit je buffer een reactie aan kunnen gaan. hierdoor wordt de bufferende werking verstoort.

[2]. Conserveermiddelen: MOB en POB; let op dat je geen hoge pH kiest want dan hydrolyseren POB en MOB. zo gaat de conserverende werking verloren.
> let er ook op dat als je een waterfase en een vetfase hebt je geen lipofiel conserveermiddel kiest want dan zal het naar de vetfase gaan waardoor de waterfase niet geconserveerd wordt. dus kies een hydrofiel conserveermiddel.

bij het kiezen van een conserveermiddel moet je letten op:

  1. de pH; MOB en POB kunnen bij hoog pH hydrolyseren waardoor de conserverende werking verloren gaat. POB is dan geladen en hierdoor kan het de bacteriemembraan niet passeren.
  2. heb je met een vette en een waterfase te maken, dan moet je een hydrofiel conserveermiddel kiezen zodat de waterfase geconserveerd wordt. dus je kiest geen lipofiel conserveermiddel zoals POB, want de lipofiele conserveermiddel gaat dan in de vetfase zitten waardoor de waterfase niet geconserveerd wordt.
  3. ontleding: POB en MOB hydrolyseren bij hoog pH waardoor de conserverende werking verloren gaat. Sorbinezuur kan oxideert.

MOB in poedervorm of als oplossing; bij beide speelt de temperatuur een rol bij het verhogen van de oplossnelheid. bij de poedervorm => onder KOKEN oplossen. als oplossing => aan het eind IN HEET WATER oplossen.

de oplossnelheid kun je van MOB kun je vergroten door de poedervorm van MOB te nemen. bij de poedervorm heb je kleinere deeltjes die een groot specifiek oppervlak hebben. dit is gunstig voor de oplossnelheid en bevochtiging.
naast het nemen van de POEDERVORM kun je het ONDER KOKEN OPLOSSEN.
> als j MOB niet in poedervorm maar als oplssing aanwezig is dan moet je het aan het EIND IN HEET WATER OPLOSSEN.

[3]. Oplosmiddel: je kunt aqua purificata alleen of daarnaast andere oplosmiddelen combineren met aqua purificata zoals alcohol, propyleenglycol en glycerol. of je deze alcholen erbij neemt naast je aqua purificata ligt aan de oplosbaarheid van je geneesmiddel in alcohol. lost je gm goed op in ethanol dan zal het ook goed oplossen in alcohol, propyleenglycol en glycerol.
> de keuze tussen water of aqua purificata is verbonden met de metaalionen die in water aanwezig zijn. de metaalionen kunnen:
1}met fosfaten, NaOH een reactie aangan waarna een neerslag onstaat. de bufferende werking gaat zo verloren.
2}. de metaalionen kunnen oxidatiereacties katalyseren.

[4]. Complexvormer: natriumEDTA is een complexvormer. complexvormers vangen metaalionen weg die de
1} oxidatiereacties katalyseren.
> 2} de metaalionen kunnen ook een reactie aangaan met fosfaten uit je BUFFERS. de bufferende werking gaat zo verloren.
> kraanwater bevat metaalionen. ipv kraanwater kun je AQUA PURIFICATA nemen. want aqua purificata bevat niet de storende metaalionen.

!Citraat kan ook metaalionen wegvangen zals Ca2+.

sorbitol en manitol zijn zoetstofffen. sorbitol is naast een zoetstof ook een humectant en laxerend omdat het niet in het lichaam wordt opgenomen. als je ervan teveel nuttigt dan kun je diarre krijgen. omdat sorbitol niet in de darmen opgenomen wordt werkt het hyperosmotisch (trekt vocht aan).

> je gebruikt bij draken geen viscositeitverhogers. bij suspensies wel.

138
Q

welke 2 dingen kunnen metaalionen veroorzaken?

A

de keuze tussen water of aqua purificata is verbonden met de metaalionen die in water aanwezig zijn. de metaalionen kunnen:
1}met fosfaten, NaOH een reactie aangan waarna een neerslag onstaat. de bufferende werking gaat zo verloren.
2}. de metaalionen kunnen oxidatiereacties katalyseren.

139
Q

bij suspensies is de vaste stof minder gevoelig voor … .

A

bij suspensies is de vaste stof minder gevoelig voor ontledingsreacties. {keuze suspensie: vanwege de stabiliteit, oplosbaarheid en smaak}

140
Q

met wat kun je de dichtheid van het oplosmiddel (po) bij suspensies verhogen?

A

de dichtheid van het oplosmiddel (po) kun je bij suspensies verhogen door het gebruik van stropen. door de po te verhogen wordt het verschil tussen p en po kleiner gemaakt. hierdoor krijg je een kleinere uitzaksnelheid.

141
Q

met wat kun je de viscositeit van het oplosmiddel (no) verhogen bij suspensies?

A

de viscositeit van het oplosmiddel (no) kun je verhogen mbv polymeren. door de visocositeit van het oplosmiddel (no) te vergroten kun je de uitzaksnelheid verkleinen.

142
Q

wat is een nadeel van gevlokte deeltjes bij een gevlokte instabiele suspensie, en wat is een voordeel?

A

> een nadeel van een gevlokte suspensie is dat de vlokken een grote diamerter hebben dus een gote deeltjesgrootte. hierdoor is de uitzaksnelheid groot. vandaar dat de gevlokte instabiele suspensie een grote uitzaksnelheid hebben.
een voordeel van gevlokte suspensies is de goede opschudbaarheid.

> > bij onvlokte suspensies zijn de deeltjes niet gevlokt omdat de aantrekkingskracht tussen de deeltjes kleiner is. hierdoor zitten de deeltjes op bepaalde afstand van elkaar. de diamer van de ontvlokte deeltjes is klein en dus hebben ze een kleine uitzaksnelheid. de opschudbaarheid van ontvlokte suspensies is wel slecht.

143
Q

wat doen de peptiserende ionen en noem een voorbeeld van een peptiserend stof.

A

peptiserende ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zetapotentiaal waardoor de opschudbaarheid beter wordt.

je gaat van een stabiele/ontvlokte suspensie naar een instabiele/gevlokte suspensie door de ZETAPOTENTIAAL te VERKLEINEN. Zetapotentiaal is de AFSTOTENDE KRACHT tussen de geladen deeltjes als gevolg van de elektrostatisce lading op de deeltjes. dus dezetapotentiaal wordt kleiner waardoor de afstoting tussen de deeltjes ook afneemt. je verlaagt de zetapotentiaal door ionen toe te voegen. hoe hoger de ionvalentie des te minder je ervan nodig hebt om de zetapotentiaal te verlagen. daarnaast betekent meer zout, meer verlaging van de zetapotentiaal. als je op een gegeven moment zoveel zout hebt toegevoegd dan wordt de zetapotentiaal 0. er zijn dan evenveel positieve als negatieve ionen in het waterlaag aanwezig. Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal. dan krijg je een zetapotentiaal van 0. de elektrostatische afstoting tussen de deeltjes is dan verdwenen en is er dan sprake van aantrekking tussen de deeltjes. hierdoor zullen de deeltjes coaguleren. je krijgt dan een ‘gecontroleerde’ instabiele suspensie.

de mate van stabiliteit van een suspensie is afhankelijk van:

  1. de lading op de deeltjes: hoe groter de lading op de deeltjes des te meer afstoting er is en je dus een STABIELER/ontvlokte suspensie hebt.
  2. hoeveelheid zout/ionen die aanwezig zijn: hoe hoger de ion-concentratie, dus meer aantrekking, des te instabieler/gevlokt een suspensie.
  • hoeveelheid lading =>afstoting=> stabiel
  • hoeveelheid zout/ion-concentratie =>antrekking => instabiel.

> > welke peptiserde ionen je kiest (de lading ervan) is afhankelijk van de lading OP de deeltjes. maar omdat je dit niet kunt weten, de lading op de deeltes, gebruikje zowel + als - geladen peptiserende ionen.

144
Q

waarvan is de keuze van de lading van de peptiserende ionen gebasseerd?

A

> > welke peptiserde ionen je kiest (de lading ervan) is afhankelijk van de lading OP de deeltjes. maar omdat je dit niet kunt weten, de lading OP de deeltes, gebruikje zowel + als - geladen peptiserende ionen.

145
Q

gebruik je bij dranken wel viscositeitverhogers?

A

je gebruikt bij draken geen viscositeitverhogers. bij suspensies wel voor het verlagen van de uitzaksnelheid.

146
Q

noem 8 viscositeotverhogende stoffen op.

A

viscositeitverhogende stoffen:

  1. polyeren verhogen viscositeit
  2. stropen
  3. CMC: carbocymethylcellulose
  4. colloidaal aluminiummagnesium silicaat. is naast een viscositeitverhoger ook een peptiserende stof.
  5. zetmeel; is plantaardig => mco organismen dus liever niet gebruiken.
  6. carmellosenatrium (middelviskeus)
  7. hydroxyethylcellulose
  8. hypromelose (HPMC)
147
Q

noem de werking van een viscositeitverhoger op.

A

de viscositeitverhoger zoals carboxymethylcellulose (CMC) heeft een COOH groep. dus de werking van een viscositeitverhoger is net als je farmacon en conserveermiddel pH-afhankelijk. daarom dat je in buffers pH instelt met een buffer. ook de pH instellen vanwege de smaak, oplosbaarheid en stabiliteit (hydrolyse, MOB bij hoog pH, farmacon instabiel bij bepaalde pH, sorbinezur oxideert).

de werking van je viscositeitverhoger met een COOH groep berust erop dat de COOH bij hoog pH geladen is. als het geladen is dan stoten de - geladen groepen elkaar af > de POLYMEERKETENS gaan zich uitvouwen en worden langer.

** laag pH: Bij lage pH kunnen de cellulosederivate zoals methylCELLULOSE (een polymeer) HYDROLYSEREN > POLYMEERKETENS worden KORTER > VISCOSITEIT neemt af.

dus de pH heeft invloed op de viscositeit, werking conserveermiddel, smaak, oplosbaarheid van je farmacon. stabiliteit: van je farmacon, je conserveermiddel zoals MOB dat bij hoog pH hydrolyseert, hydrolyse is pH en temperatuur afhankelijk.

148
Q

waarom moet je in dranken de pH instellen?

A

pH instellin in dranken:

  1. smaak
  2. oplosbaarheid van je farmacon
  3. stabiliteit; van je farmacon, je conserveermiddel zoals MOB dat bij hoog pH hydrolyseert, hydrolyse is pH en temperatuur afhankelijk.
  4. werking viscositeitverhoger
  5. werking conserveermiddel

dus de pH heeft invloed op de viscositeit, werking conserveermiddel, smaak, oplosbaarheid van je farmacon. stabiliteit: van je farmacon, je conserveermiddel zoals MOB dat bij hoog pH hydrolyseert, hydrolyse is pH en temperatuur afhankelijk.

149
Q

bevochtiging van suspensies is belangrijk. met welke stoffen kun je de bevochtiging bevorderen? en welke twee methden bestaan er om de suspensedeeltjes te bevochtigen?

A

1> niet-droog bevochtiging: mbv een hydrofiel oplossing of een surfactant. bevochtiging van suspensies kun je verbeteren mbv surfactanten (polysorbaat en hydrofiele oplossingen zoals sorbitoloplossing, suikerstroop. en bij het droog bevochtigen gebruik je een hydrofiel poeder zoals SiO2.

2> een droge bevochtging: je gm eerst met een HYDROFIEL POEDER (zoals SiO2) mengen en pas daarna wordt het afgewrijven met een hydrofiel oplossing zoals suikerstroop.

150
Q

wat is een droge bevochtiging?

A

een droge bevochtging: je gm eerst met een HYDROFIEL POEDER (zoals SiO2) mengen en pas daarna wordt het afgewrijven met een hydrofiel oplossing zoals suikerstroop.

151
Q

wat is de niet-droge bevochtiging?

A

1> niet droog bevochtiging: mbv een hydrofiel oplossing of een surfactant. bevochtiging van suspensies kun je verbeteren mbv surfactanten (polysorbaat en hydrofiele oplossingen zoals sorbitoloplossing, suikerstroop.

152
Q

met welke stoffen kun je de bevochtiging bevorderen?

A

1> niet droog bevochtiging: mbv een hydrofiel oplossing of een surfactant. bevochtiging van suspensies kun je verbeteren mbv surfactanten (polysorbaat en hydrofiele oplossingen zoals sorbitoloplossing, suikerstroop. en bij het droog bevochtigen gebruik je een hydrofiel poeder zoals SiO2.

153
Q

mag je eens slecht opschudbaar suspensie afleveren?

A

nee een slecht opschudbaar suspensie mag je niet afleveren.

154
Q

wat is een neerslagsuspensie?

A

neerslagsuspensie: je lost je stof eerst op in een geschikt milieu (oplosmiddel, pH, temp)> daarna verander je de omstandigheden > je stof lost niet meer goed op en slaat neer > je krijgt kleine deeltjes.

=> dit is hetzelfde concept als bij de precipitatiemethode.

155
Q

noem de hulpstoffen die je in een emulsie hebt?

A
  1. oplosmiddel: water
  2. viscositeitverhoger: voorkomt vlokking, oproaming, coalescentie.
  3. emulgator
  4. conserveermiddel; kies een HYDROFIEL CONSERVEERMIDDEL (sorbinezuur of bezoezuur) want je hebt een vette fase bij emulsies. de vette fase kan het lipofiel conserveermiddel wegtrekken, waardoor de waterfase niet geconserveerd wordt.
156
Q

wat is een solubilisaat?

A

solubilisaat = een HELDERE OPLOSSING van micellen.

157
Q

wat is et verschil tussen een emulsie en een solubilisaat?

A
  • een solubilisaat is een heldere oplossing van micellen en een emulsie is de verdeling van vetfase in een waterfase of andersom.
  • een solubilisaat is itt een emulsie fysisch stabieler want bij emulsies heb je oproaming, coalescente.
  • bij emulsies heb je 2 fasen. bij solubilisaten heb je een oplossing dus is 1 fase.
  • bij solubilisaten zijn de deeltjes zo klein dat er licht doorheen gaat.
  • je kunt in solubilisaten stoffen in verwerken die goed in vet oplossen.
158
Q

noemm de hulpstoffen die je bij solubilisaten gebruikt.

A
  • een solubilisaat is een heldere oplossing van micellen dus oppervlakte actieve stoffen zoals polysorbaat.
  • conserveermiddel : sorbinezuur
  • waterfase/vehiculum
159
Q

een suspensie is niet homogeen omdat het een … is.

A

een suspensie is niet homogeen omdat he een disperse systeem is.

160
Q

wat kun je doen als je farmacon onvoldoende oplost? (4)

A

als je farmacon onvoldoende oplost dan kun je :

  1. pH aanpassen
  2. een oplosmiddel kiezen waarin je farmacon goed in oplost
  3. een organische oplosmiddel toevoegen
  4. zoutvorm kiezen om de oplosbaarheid te verbeteren
161
Q

waarom is he ongunstif in een drank als je farmacon bij hoog pH oplost (pH>8)?

A

farmacon dat alleen bij een hoog pH (>8) oplost is ongunstig omdat een drank met een hoog pH:

  1. slecht smaakt
  2. slecht verdragen in MDK
  3. hydrolyse van MOB, conserverende weking gaat verloren
162
Q

wat is een coselvent?

A

cosolvent is een oplossing bestaand uit een organisch oplosmiddel en water.

163
Q

wanneer is he ongewenst om je stof in water op te lossen?

A

het is ongewenst om je stof in water op te lossen als:

  1. je stof slecht in water oplost
  2. vanwege de stabiliteit
  3. vanwege de smaak
164
Q

wanner zijn buffers, conserveermiddelen en ant-oxidanten niet nodig?

A

buffers, conserveermiddelen en ant-oxidanten zijn niet nodig als er geen water in je formulering aanwezig is.

165
Q

leg het verschil uit tussen kraanwater en aqua purificata.

A
  • kraanwater bevat metaalionen
  • kraanwater smaakt beter door de aanwezigheid van metaalionen
  • aqua purificata bevat geen metaalionen
  • microbiologische kwaliteit van kraanwater is beter. kraanwater bevat minder kolonievormende eenheden.
  • naddel kraanwater: lage viscositeit, groot oppervlaktespanning, conserverng vereist.
166
Q

noem een voordeel en een nadeel van de lipofiele oplosmiddel acetem.

A

acetem heeft een onprettige smaak.

- voordeel: er is geen limit in de dagelijks in te nemen hoeveelheid.

167
Q

glycerol 85%, propyleenglycol, ethanol werken oplosbaarheidbevorderend en werken vanaf een bepaalde concentratie conserverend. geef vanaf welke concentratie ze conserverend werken.

A
  • glycerol 85% werkt conserverend vanaf 30%.
  • propyleenglycol: 10-15%
  • ethanol: 15-20%
168
Q

welke functies heeft glycerol 85% naast conserverend en oplosmiddel.

A

naast oplosmiddel en conserverende werking heeft glycerol 85% ook als functie:

  1. zoetstof
  2. viscositeitverhoger.
169
Q

[1] MOB hydrolyseert: MOB is een conserveermiddel en het heeft een … . hydrolyse van de ester is … afhankelijk. MOB hydrolyseert bij … pH waardoor de … werking verloren gaat. MOB is stabiel bij een pH tussen 3 en 6. In dranken waar een pH gebruikt moet worden kan MOB vervangen worden met POB.

[2] MOB kn uitkristalliseren: door de aanwezigheid van zouten in dranken kan de concentratie MOB ONDER de OPLOSBAARHEID komen, waardoor MOB uitkristalliseert.

[3] MOB niet combineren met POLYSORBAAT of een vetfase. in combinatie met polysorbaat kan het micellen vormen waardoor MOB onwerkzaam wordt.

[4] MOB zit liever in de vetfase waardoor de waterfase onvoldoende geconserveerd wordt. sorbinezuur heeft itt MOB een gunstige verdelig over de vet- en waterfase. dus het kan in emulsies of solubilisaten verwerkt worden.

[5] Nadeel van POB en MOB is dat ze paraberen zijn waardoor ze prikkeling op de tong kunnen geven.

A

[1] MOB hydrolyseert: MOB is een conserveermiddel en het heeft een estergroep. hydrolyse van de ester is pH afhankelijk. MOB hydrolyseert bij hoge pH waardoor de conserverende werking verloren gaat. MOB is stabiel bij een pH tussen 3 en 6. In dranken waar een pH gebruikt moet worden kan MOB vervangen worden met POB.

[2] MOB kn uitkristalliseren: door de aanwezigheid van zouten in dranken kan de concentratie MOB ONDER de OPLOSBAARHEID komen, waardoor MOB uitkristalliseert.

[3] MOB niet combineren met POLYSORBAAT of een vetfase. in combinatie met polysorbaat kan het micellen vormen waardoor MOB onwerkzaam wordt.

[4] MOB zit liever in de vetfase waardoor de waterfase onvoldoende geconserveerd wordt. sorbinezuur heeft itt MOB een gunstige verdelig over de vet- en waterfase. dus het kan in emulsies of solubilisaten verwerkt worden.

[5] Nadeel van POB en MOB is dat ze paraberen zijn waardoor ze prikkeling op de tong kunnen geven.

170
Q

vanaf welke pH is sorbinezuur werkzaam en wat is een nadeel van sorbinezuur? en wordt het gebrukt als consereermiddel als je twe fasen hebt zoals een vetfase en waterfase?

A
  • sorbinezuur werkt alleen bij pH < 5,5.
  • een nadeel van sorbinezuur is dat het kan oxideren.
  • sorbinezuur heeft itt MOB een gunstige verdelig over de vet- en waterfase. dus het kan in emulsies of solubilisaten verwerkt worden.
171
Q

bij welk pH werk benzoezuur conseverend?

A

benzoezuur heeft een COOH groep dat een pKa van 4-5 heeft. het is werkzaam als het ongeladen is en dat is in het pH gebied sorbinezuur en benzoezuur verlagen ook de pH omdat het zuren zijn.

172
Q

Bij overgevoeligheid voor MOB wat gebruik je dan?

A
  • bij overgevoeligheid voor MOB gebruik je sorbinezuur.
  • sorbinezuur oxideert
  • sorbinezuur heeft itt MOB een gunstige verdelig over de vet- en waterfase. dus het kan in emulsies of solubilisaten verwerkt worden.
173
Q

vergelijk propyleenglycol met sorbinezuur en MOB.

A

propyleenglycol is :

  1. minder effectief dan sorbinezuur en MOB
  2. smaakt onaangenaam
  3. toxisch bij chronisch gebruik door kinds.
174
Q

in stropen is saccharose en MOB aanwezig. hoeveel % saccharose en MOB bevaten stropen?

A

in stropen zit:
- 63% saccharose
- 0,1-0,15% MOB
bij de bereiding met stropen moet je de hoeveelheid MOB aanvullen met het volumedeel dat niet uit stropen bestaat.

175
Q

Alcohol in dranken conserveert vanaf …%. als er voldoende … aanwezig is kan het toevoegen van een ander … achterwegen blijven.

A

Alcohol in dranken conserveert vanaf 15-20%. als er voldoende alcohol aanwezig is kan het toevoegen van een ander conserveermiddel achterwegen blijven.

176
Q

hoe kun je de onaangename smaak in dranken verhelpen?

A

de onaangename smaak in dranken kun je verhelpen door:

  1. verdoven van smaakpapillen door drank gekoeld in te nemen of aan drank mentol toe te voegen.
  2. viscositeit van de waterfase te verhogen; smaakpapillen worden zo minder geprikkeld.
  3. farmacon veranderen (fysisch-chemische veranderingen)
  4. een slecht oplosbaar verbinding van je farmacon gebruiken en het vervolgens als een suspensie toedienen
  5. complexvorming met bepaalde ionen.
  6. terugdringen dissociatiegraad
177
Q

pH en ontleding:
mate van ontleding zoals … is pH afhakelijk. snelheid van hydrolyse is pH afhankelijk. dus je moet erop letten dat je pH kiest waarbij de ontleding … is.

A

pH en ontleding:
mate van ontleding zoals hydrolyse is pH afhakelijk. snelheid van hydrolyse is pH afhankelijk. dus je moet erop letten dat je pH kiest waarbij de ontleding minimaal is.

178
Q

hoe wordt oxidatie bevorderd?

A

oxidatie wordt bevorderd door 1.licht, 2.warmte, 3.zuurstof en 4.metaalionen.

?? oxidatie niet pH afhankelijk?? =» vaak maar niet altijd remt verlaging van de pH de oxidatie.

> metaalionen uit bijv kraanwater kunnen oxidatiereacties katalyseren. daarom voeg je aan je drankje complexvormers toe die de metaalionen vangen.

179
Q

hoe kun je oxidatie voorkomen?

A

oxidatie voorkomen door:

  1. O2 vermijden door WATER te KOKEN
  2. flessen geheel vullen
  3. antioxidanten
  4. complexvormers die de metaalionen wegvangen die de oxdatiereactie katalyseren.
180
Q

hoe kan een suspensie instabiel worden?

A

een suspensie kan instabiel worden door:
1. uitzakken (fysiche instabiliteit)
2. neerslag of uitkristallisatie: oplosbaarheid van stoffen is temp. afhankelijk. (en hoe goed ze in een bepaald oplosmiddel kunnen oplossen (de oplosbaarheid)).
> als je een suspensie in de koelkast bewaart dan kan het uikristalliseren. BIJ HET AFKOELEN IN DE KOELKAST KUNNEN DE STOFFEN DIE OPGELOST ZIJN in een concentratie die net ONDER hun oplosbaarheid ligt UITKRISTALLISEREN.
> UITKRISTALLISATIE LEIDT OT ONDERDOSERING EN IN LATERE STADIUM OVERDOSERING.
dus suspensies bij kamertemperatuur bewaren en niet in de koelkast.

181
Q

mag je eensuspensie in de koelkast bewaren?

A

neerslag of uitkristallisatie: oplosbaarheid van stoffen is temp. afhankelijk. (en hoe goed ze in een bepaald oplosmiddel kunnen oplossen (de oplosbaarheid)).
> als je een suspensie in de koelkast bewaart dan kan het uikristalliseren. BIJ HET AFKOELEN IN DE KOELKAST KUNNEN DE STOFFEN DIE OPGELOST ZIJN in een concentratie die net ONDER hun oplosbaarheid ligt UITKRISTALLISEREN.
> UITKRISTALLISATIE LEIDT OT ONDERDOSERING EN IN LATERE STADIUM OVERDOSERING.
dus suspensies bij kamertemperatuur bewaren en niet in de koelkast.

182
Q

wat voor matregelen neem je as conservering van een DRANK niet mogelijk is?

A

als conservering van een drank niet mogeijk is dan:

  1. niet lang bewaren
  2. in de koelkast; let op we hebben het over een drank en niet suspensies. wanrt suspensies plaats je niet in de koelkast vanwege uitkristallisatie bij het afkoelen.
183
Q

waarom zou je sommige formuleringen zoals suspensies niet in de koelkast willen bewaren?

A

niet in de koelkast bewaren vanwege:

  1. uitkristallisatie bij het afkoelen
  2. conserveermiddel WERKT MINDER GOED bij lage temp.
184
Q

wanner zal kristalgroei eerder optreden?

A

kristalgroei zal optreden als:

  1. teveel SPREIDING IN DEELTJESGROOTTE
  2. TE KLEINE DEELTJES
  3. BEWAREN IN KOELKAST
  4. GOED OPLOSBAAR VORM V GM IN SUSPENSIE VERWERKEN
185
Q

hoe verbetr je bij suspensies de opschudbaarheid en de bevochtiging van de deeltjes?

A

de opschudbaarheid in suspensies verbeter je mbv peptiserende stoffen en je verbetert de bevochtiging van de deeltjes mbv oppervlakteactieve stoffen.

186
Q

noem 8 viscositeitverhogende stoffen.

A

viscositeitverhogende stoffen:

  1. polyeren verhogen viscositeit
  2. stropen
  3. CMC: carbocymethylcellulose
  4. colloidaal aluminiummagnesium silicaat. is naast een viscositeitverhoger ook een peptiserende stof.
  5. zetmeel; is plantaardig => mco organismen dus liever niet gebruiken.
  6. carmellosenatrium (middelviskeus)
  7. hydroxyethylcellulose
  8. hypromelose (HPMC)
187
Q

werking van de viscositeitverhogers is pH afhankelijk. leg uit wat er bij laag pH gebeurt.

A

Bij lage pH kunnen de cellulosederivate zoals methylCELLULOSE (een polymeer) HYDROLYSEREN > POLYMEERKETENS worden KORTER > VISCOSITEIT neemt af.

188
Q

noem de 2 functies van aluminiummagnesiusilicaat.

A

aluminiummagnesiumsilicaat is een VISCOSITEITVERHOGER en een peptiserend stof. aluminiummagnesiumsilicaat lost colloidaal op> geef kantionen af (magnesium) die het sediment gefloculeerd houden.

189
Q

noem een ander peptiserd stof naast aluminiummagnesiumsilicaat.

A

naast aluminiummagnesiumsilicaat heb je ctraationen als peptiserende stof.

Citraationen worden in de vorm van citroenzuur of natriumcitraat aan suspensies toegevoegd.
een ander functie van citraationen naast peptiserende werking is als een onderdeel van een buffer.

190
Q

wat doen citroenzuur of natriumcitraat in een suspensie?

A

Citraationen worden in de vorm van citroenzuur of natriumcitraat aan suspensies toegevoegd.
een ander functie van citraationen naast peptiserende werking is als een onderdeel van een buffe

191
Q

wat gebeur er als je in een suspensie teveel ionen toevoegt?

A

als je aan suspensies teveel ionen toevoegt dan wordt de vlokking zodanig beinvloedt dat de OPSCHUDBAARHEID verslechtert. ehet beinvloedt ook het UITZAKGEDRAG van de suspensie.

> als je een bepaald hoeveelheid ionen hebt toegevoegd dan beeik je een optimum waar de zetapotentiaal 0 is. je hebt dan evenveel + als - geladen deeltjes en krijg je een gecontroleerde vlokking waardoor de opschudbaarheid beter wordt. maar als je daarna meer ionen gaat toevoegen dan zul je meer van de ene ion hebben waardoor de afstotingskrachten tussen de deeltjes gaan overheersen en je dan een ontvlkte suspensie krijgt met een slechte opschudbaarheid.

192
Q

noem 2 manieren waarop je de bevochtiging kunt verbeteren.

A

de bevochtiging kun je verbeter door:

[1]. droog of niet-droog te bevochtigen:
1> niet-droog bevochtiging: mbv een hydrofiel oplossing of een surfactant. bevochtiging van suspensies kun je verbeteren mbv surfactanten (polysorbaat en hydrofiele oplossingen zoals sorbitoloplossing, suikerstroop. en bij het droog bevochtigen gebruik je een hydrofiel poeder zoals SiO2.

2> een droge bevochtging: je gm eerst met een HYDROFIEL POEDER (zoals SiO2) mengen en pas daarna wordt het afgewrijven met een hydrofiel oplossing zoals suikerstroop.

[2] bevochtiing verbeteren met een oppervlakactieve stof (polysorbaat) zodat de grensvlakspanning tussen YSL en YLG wordt verbeterd.

193
Q

noem functies van suikerstroop.

A

suikerstroop: smaak, verbetert bevochtiging.
1/maskeert de onaangename smaak
2/verbetert de bevochtiging want het is een hydrofiel oplossing.
1> niet-droog bevochtiging: mbv een hydrofiel oplossing of een surfactant. bevochtiging van suspensies kun je verbeteren mbv surfactanten (polysorbaat en hydrofiele oplossingen zoals sorbitoloplossing, suikerstroop. en bij het droog bevochtigen gebruik je een hydrofiel poeder zoals SiO2.

2> een droge bevochtging: je gm eerst met een HYDROFIEL POEDER (zoals SiO2) mengen en pas daarna wordt het afgewrijven met een hydrofiel oplossing zoals suikerstroop.

194
Q

wat is een nadeel van polysorbaat?

A

polysorbaat is een oppervlakteactieve stof, een o/w emulgator.

nadelen polysorbaat:
1- polysorbaat heeft een slechte smaak
2- MOB niet combineren met POLYSORBAAT of een vetfase. in combinatie met polysorbaat kan het micellen vormen waardoor MOB onwerkzaam wordt. MOB heeft een ongunstige verdeling over de water en vetfase. het kan in de vetfase gaan zitten waardoor je waterfase niet wordt geconserveerd. neem daarom sorbinezuur want het heeft een gunstigere verdeling over de vet en waterfase.

195
Q

suspensies kennen veel fysische ontledingen zoals uitzakken en slechte bevochtiging van de deeltjes. waarom is bij suspensies weinig CHEMISCHE ONTLEDING zoals hydrolyse?

A

bij suspensies is er weinig CHEMISCHE ONTLEDING zoals hydrolyse doordat de fractie opgeloste stof klein is.

196
Q

Je moet bij suspensies en zetpillen alomeraten uiteenhalen omdat agglomeraten een grotere diameter hebben, dus je hebt grote deeltjes. waarvoor is dit ongunstig?

A

Je moet bij suspensies en zetpillen alomeraten uiteenhalen omdat agglomeraten een grotere diameter hebben, dus je hebt grote deeltjes.dit is ongunstig voor de stabiliteit van een suspensie; uitzaksnelheid van deeltjes.

197
Q

waarom moet de viscositeitverhoger eerst bevochtigd worden?

A

de viscositetverhoger moet eerst worden bevochtigd VOORDAT HET OPZWELT. als het opwelt voordat het bevochtigd is dan kunnen er klonten ontstaan.

198
Q

hoe un je de oplosproces versnellen?

A

het oplosproces versnel je door:

  1. roeren; zo verklein je de stagnante laag
  2. deeltjes verkleinen
  3. verwarmen; het is niet juist om een vloeistof te verwarmen om stoffen op te lossen die bij kamertemperatuur onoplosbaar zijn. deze stoffen kunnen dan na het afkoelen tot kamertemperatuur weer kristalliseren.
199
Q

je hebt bij suspensies kleine deeltjes nodig.hoe bereik je dit?

A

de precipitatiemethode toepassen om suspensie te krijgen met kleine deeltjes. je lost je farmacon eerst op in een geschikt oplosmiddel dan ga je milieu wijzigen door pH of oplosmiddel te veranderen. je stof slaat dan neer waardoor je kleine deeltjes krijgt. Tijdens het uitkristalliseren is het belangrijk dat je krachtig roert zodat een fijne neerslag ontstaat.

200
Q

noem de eisen die bij een suspensie en oplossingen gesteld worden.

A

eisen suspensie: goede opschudbaarheid, bevochtiging en lage uitzaksnelheid.

eisen oplossing: helder oplossing, vrij van deeltjes.

201
Q

hoe verbeter je de fysische stabiliteit van een emulsie?

A

de sysische stabiliteit van een emulsie verbetr je door:

  1. een emulgator die de gresnvlakspanning verlaagt. viscositeitverhoger (hypromellose, methylcellulose, methylhydroxycellulose) kan ook de grensvlakspanning verlagen.
  2. verhogen van de viscositeit van de buitenste fase (de waterfase bij een O/W emulsie)
  3. verkleinen van de druppelgrootte van de gemulgeerde stof.
202
Q

waarom is het toevoegen van een emulgator bij orale emulsies weinig gebruikelijk?

A

het toevoegen van een emulgator bij orale emulsies is weinig gebruikelijk omdat:

  1. ze de BB slecht kunnen beinvloeden
  2. slecht smaken
  3. de MDK kunnen irriteren.
203
Q

heb je bij emulsies een conserveermiddel nodig? welke conserveermiddel is niet geschikt voor het onservere van een emulsie.

A

ja een conserveermiddel is bij emulsies nodig omdat je een waterfase hebt. naast de waterfase heb je ook een vetfase.dit heeft invloed op de keuzen van je conserveermiddel want je moet een conservermiddel kiezen die geen ongunstige verdeling tussen de water en vetfase heeft. MOB heeft een ongunstige verdeling over de water en de vetfase. nem dus geen MOB in emulsies of solubilisaten. neem sorbinezuur in emulsies en solubilisaten.want sorbinezuur heeft een gunstigere verdeling over de water en de vetfase.

204
Q

wat is een suspensie en wat is een emulsie?

A

bijsuspensies heb je suspenderen en bij emulsies heb je dispergeren.

  • suspensie: vaste deeltjes GESUPENDEERD/verdeeld in een vloeistof.
  • emulsie: vloeisrofdruppels GEDISPERGEERD/verdeeld in een andere niet mengbare vloeistof.
205
Q

wat zijn solubilisaten en welke geneesmiddelen worden erin verwerkt? en hoe krijg je een solubilisaat?

A

vloeibare, vetoplosbare farmaca worden gesolubiliserd mbv grensvlakactieve stoffen. hierbij ontstaan micellen. voor het vormen van solubilisaten zijn hoge concentraties grensvlakactieve stoffen nodig, omdat de concentratie grensvlakactieve stoffen boven de kritische micelconcentratie moet komen.

206
Q

moet je solubilsaten conserveren?

A

ja solubilisaten moet je conserveren want het bestaat voornamelijk uit water.

207
Q

waarom dosseer je solubilisaten in kleine hoeveelheden?

A

solubilisaten bestaan voornamelijk uit water en grensvlakactiev stoffen grensvlakactieve stoffen smaken heel slecht + beschadigen de slijmvlies van het MDK. daarom dosseer je solubilisaten in kleine hoeveelheden.

208
Q

waarom kun je mij solubilisaten geen MOB en polysorbaat gebruiken?

A

MOB kun je niet bij solubilisaten en emulsies gebruiken vanwege de ongunstge verdeling over de water en vetfase. MOB gaat namelijk in de vetfase zitten waardoor de waterfase niet geconserveerd wordt.

  • polysorbaat is ook niet geschikt in solubilisaten omdat het aan de micellen gaat aDsorberen.
  • sorbinezuur is geschikt om in emulsies f suspensies te verwerken vanwege de gustige verdeling over de water en vetfase. maar dit wil niet zeggen dat het helemaal niet i in de vetfase oplost! het lost wel op in de vetfase maar het wordt gebruikt als de kaliumsorbaat. kaliumsorbaat wordt i water opgelost en mbv citroenzuur wordt het omgezet in sorbinezuur. een deel van de sorbinezuur zal adsorberen an polysorbaat, een deel gaat in de vetfase oplossen en de vrije deel zal de waterfase conserveren.
209
Q

leg de link uit tussen sorbinezuur en polysorbaat.

A

> sorbinezuur kan aDsorberen aan polysorbaat. maar het is ook net als MOB oplosbaar in water. maar daarvoor heb je een trucje:
je lost kaliumsorbaat op in water > daarna wordt het mbv citroenzuur omgezet in sorbinezuur > een deel van de sorbinezuur lost op in de vetfase (1), een deel aDsorbeert aan polysorbaat (2) en de rest dat vrij is van de sorbinezuur zal de waterfase conserveren (3)

210
Q

wat zijn de eindcontroles voor een solubilisaat?

A

eincontroes solubilisaat:

  1. is het helder tot zwak opalescent? en geen melkkleur?
  2. bevat het geen deeltjes.
211
Q

hoe komt het dat solubilisaten een melkkleur krijen?

A

solubulisaten krijgen een melkkleur diirdat de VERHOUDING GRENSVLAKACTIEVE STOF en de HOEVEELHEID VET is verstoord. ipv MICELLEN krijg je dan AGGREGATEN. de AGGREGATEN ZIJN DAN GROTER DAN DE MICELLEN waardoor het solubilisaat NIET MEER HELDER is. daarom gaat het op melk lijken.

212
Q

waarom zetpillen?

A

zetpillen vanwege:

  1. slechte smaak farmacon
  2. slikproblemen
  3. misselijkheid
  4. braken
  5. verlaagd bewustzijn
  6. voorkomt overdosering
  7. zetpillen gebruiken vanwege beschadigd slokdarm
213
Q

wat zijn de nadelen van zetpillen (4)

A

voordelen zetpillen:

  1. patient acceptatie (cultureel)
  2. voortijdige defecatie
  3. wisselende BB; er zijn 3 venen die het bloed afvoeren. een van die venen gaat naar de lever. afhankelijk waar de zetpil zich bevindt en de afgifte plaatsvindt, gaat de ene keer wel meer naar de lever en de andere keer niets. bij meerdere keren gebruik van zetpillen bij dezelfde patient kan de BB per keer ontzettend varieren.
  4. variabele afgifte
214
Q

noem de 3 eien aan een zetpilbasis.

A

3 eisen zetpilbasis:

  1. geen effect (lokaal of systemisch)
  2. geen interactie met farmacon
  3. smelt + afgifte bij lichaamstemperatuur
215
Q

macrogol is een ander woord voor?

A

macrogol=peg een hydrofiel zetplbasis

216
Q

witepsol is een triglyseride, de drie vetzuren van de triglyceride hebben een … dat … kan zijn. maar de drie groepen hoeven niet … te zijn. Je kunt ook … vetzuren (een niet veresterde COOH) hebben. dit is terug te zien in de … . Dubbele bindingen worden aangegeven met de … .

A

witepsol is een triglyseride, de drie vetzuren van de triglyceride hebben een COOH groep dat veresterd kan zijn. maar de drie groepen hoeven niet versterd te zijn. Je kunt ook vrije vetzuren (een niet veresterde COOH) hebben. dit is terug te zien in de zuurgetal. Dubbele bindingen worden aangegeven met de jodidegetal.

217
Q

na het smelten moet de vette basis … . daarnaarna wordt farmacon …. . faracon zal dan … en daarna wordt het … .

bij de … zetpilbasis kan de basis meteen oplossen en hoef het niet eerst te … en daarna te deintegreren. Bij het oplossen van de … basis wordt farmacon al afgegeven.

A

na het smelten moet de vette basis desintegregreren. daarnaarna wordt farmacon afgegeven. faracon zal dan oplossen en daarna wordt het opgenomen.

bij de hydrofiele zetpilbasis kan de basis meteen oplossen en hoef het niet eerst te smelten en daarna te deintegreren. Bij het oplossen van de hydrofiele basis wordt farmacon al afgegeven.

218
Q

waarvan is de diffusie van de opgeloste deeltjes (moleculen) van afhankelijk?

A

de diffusie van de opgeloste deeltjes is afhankelijk van de Temperatuur (T), viscositet (n) en de deeltjesgrootte (r). als de viscositeit van de zetpilbasis vrij hoog is dan vindt de diffusie traag plaats en heb je dus een lage diffusiecoefficient (D).
> grote opgeloste deeltjes hebben een kleine D.

D=KT/6pin*r

K=constante
n=viscositeit
r=straal OPGELOSTE deeljtes
D= diffusiecoefficient

let op! bij diffusie heb je het over moleculen en dus OPGELOSTE DEELJTES.

219
Q

waar is de deeljtesgroote van belang bij de goed wateroplosbare farmacon in de vette basis (suspensiezetpil) of de slecht wateroplosbare farmaca in de vette basis (oploszetpil) ?

A

> bij de oploszetpil heb je over opgeloste deeltjes (moleculen) en de diffusie ervan naar het grensvlak. kleie opgeloste deeltjes hebben een grote diffusiecoefficient (D).
bij suspensiezetpillen heb je het niet over opgeloste deeltjes (moleculen) maar deeltjes die in de vette basis zijn gesuspendeerd. de deeltjes migreren naar het grensvlak. de mate van deeltjesgrootte is vanbelang want grote deeltjes migreren langzamer.
bij suspensiezetpillen moet je rekening houden met de deeltjesgrootte vanwege de oplossnelheid. van de slecht wateroplosbare farmacon. neem kleine deeltjes want die irriteren mminder en hebben vanwege de grote specifiek oppervlak een goede bevochtiging en een grote oplossnelheid.
voordat de deeltjes bij een suspensiezetpil in oplossing kunnen gaan moeten de deeltjes eerst vetvrij gemaakt worden en moeten ze bevochtigd worden. dan kunnen ze in oplossing gaan.

> vetvrij maken/drainage: grote deeltjes=klein specifiek opp. bij grote deeltjes heb je minder energie nodig om ze vetvrij te maken.
bevochtigen=kleine deeltjes=groot specfiek opp.

bij grote deeltjes gaat het vetvrij maken snel vanwege de kleine specifiek oppervlak maar het bevochtigen gaat wat minder snel. dus de bevochtiging is de snelheidbeperkende/bepalende stap.
> grote deeltjes kunnen irriteren.
> grote deeltjes hebben een groot uitzaksnelheid tijdens het stollen.

220
Q

wat moet bij een suspensiezetpil eerst gebeuren voordat de deeltjes in oplossing kunnen gaan?

A

voordat de deeltjes bij een suspensiezetpil in oplossing kunnen gaan moeten de deeltjes eerst vetvrij gemaakt worden en moeten ze bevochtigd worden. dan kunnen ze in oplossing gaan.

> vetvrij maken/drainage: grote deeltjes=klein specifiek opp. bij grote deeltjes heb je minder energie nodig om ze vetvrij te maken.
bevochtigen=kleine deeltjes=groot specfiek opp.

bij grote deeltjes gaat het vetvrij maken snel vanwege de kleine specifiek oppervlak maar het bevochtigen gaat wat minder snel. dus de bevochtiging is de snelheidbeperkende/bepalende stap.

221
Q

wat is de nadeel van grote deeltjes bij zetpillen?

A
  • grote deeltjes kunnen irriteren.

- grote deeltjes hebben een groot uitzaksnelheid tijdens het stollen.

222
Q

het sedimenteren van de deeltjes naar het grensvlak maakt niet uit, want de dikte van de zetpil wordt na het smelten dunner.

A

het sedimenteren van de deeltjes naar het grensvlak maakt niet uit, want de dikte van de zetpil wordt na het smelten dunner.

223
Q

noem andere hydrofiele zetpilbasisen naast peg.

A

naast peg heb je als hydrofiele zetpilbasisen nog gelatine (dierlijk oorsprong dus microbiologisch niet ideaal) en glycerine.

224
Q

noem de nadelen van PEG.

A

nadelen peg:

  1. de hoeveelheid retumvocht (3ml) dat aanwezig is is weinig om voor de peg snel in op te kunnen lossen. dus als je een goed wateroplosbaar gm in peg hebt dan is het oplossen van de peg de sneheidsbeperkende stap.
  2. peg trekt water aan (hygroscopisch) en kan dus irriteren.&raquo_space; voor inbrengen met water bevochtigen kan de irritatie verminderen en bij het beware van de peg zetpille , de zetillen afplakken.
  3. na lang bewaren van peg vormen zich peroxiden. die zijn erg oxidatief. daarom moet je antioxidanten toevoegen aan je peg zetpillen.
225
Q

waarom moet je bij suspensiezetpillen rekening houden met de deeltjesgrootte ?

A

bij suspensiezetpillen moet je rekening houden met de deeltjesgrootte vanwege de oplossnelheid. van de slecht wateroplosbare farmacon. neem kleine deeltjes want die irriteren mminder en hebben vanwege de grote specifiek oppervlak een goede bevochtiging en een grote oplossnelheid.

226
Q

als je farmacon oxidatiegevoelg is dan verwerk je hem niet in … .

A

als je farmacon oxidatiegevoelg is dan verwerk je hem niet in peg.

na lang bewaren van peg vormen zich peroxiden. die zijn erg oxidatief. daarom moet je antioxidanten toevoegen aan je peg zetpillen.

227
Q

bij chronisch gebruik geen PEG ivm … .

A

bij chronisch gebruik geen PEG ivm irritatie.
- na lang bewaren van peg vormen zich peroxiden. die zijn erg oxidatief. daarom moet je antioxidanten toevoegen aan je peg zetpillen.

228
Q

Bij suspensiezetpillen heb je kans dat de deeltjes … . de suspensiedeeltjes gaan dan naar elkaar toe> vormen … > zakken … het stollen uit > worden … verdeeld in het vet.

A

Bij suspensiezetpillen heb je kans dat de deeltjes agglomereren. de suspensiedeeltjes gaan dan naar elkaar toe> vormen aggregaten > zakken voor het stollen uit > worden slecht verdeeld in het vet.

229
Q

hoe haal je agllomeraten uiteen bij suspensiezetpillen?

A

je haalt agglomeraten uiteen mbv SiO2.

230
Q

wat doe je als je heel weinig farmacon (laaggedoseerd) in je zetpil moet verwerken?

A

als je weinig farmacon hebt dan moet je stof eerst met lactose (vulstof) mengen. dit doe je om de verdeling van je farmacon in het zetpilbasis te verbeteren. bij laaggedoseerde farmacondeeltjes is de kans op agglomeraatvorming groot. Dus het mengen van je laaggedoseerde deeltjes met lactose verbetert niet alleen de verdeling van je farmacon in het zetpilbasis maar het voorkomt daarnaast ook agglomeraatvorming tijdens het afwrijven.

231
Q

noemeen smeltpuntverlagende hulpstof, en waarom zou je van een zetpil de smeltpunt willen verlagen?

A

met mygliol 812 kun je de smeltpunt verlagen. hierdoor smelt je zetpil bij een laag temperatuur. dit is patientvriedelijk want bij sommige zieke patienten kan de lichaastemperatuur laag zijn, dan is het handig dat je zetil bij een laag lichaamstemperatuur kan smelten.

232
Q

wat doet zinkoxide met je zetpilbasis?

A

zinkoxide maakt je zetpilbasisi bros en stug.

233
Q

hoe bereken je de hoeveelheid zetpilbasis per zetpil?

A
M= F –(fxs).
F= hoeveelheid zetpilbasis PER zetpil (met fatmacon)
f= benodigde hoeveelheid vet PER zetpil
S= hoeveelheid farmacon PER zetpil
234
Q

hoeveel mag je gem. gewicht maximaal afwijken van je theoretisch gewicht?

A

je gem. gewicht mag maximaal 3% afwijken van je theoretisch gewicht.
> theoretisch gewicht= gewicht alle grondstoffen/totaal aantal zetpillen

235
Q

hoe bereken je de theoretisch gewicht?

A

theoretisch gewicht= gewicht alle grondstoffen/totaal aantal zetpillen

236
Q

wat kun je het beste doen bij geneesmiddelen met een smal therapeutische breedte?

A

bij geneesmiddelen met een smal therapeutische breedte kun je coaten => geeft gereguleerde afgifte.
> bij geneesmiddelen met een smal therapeutische breedte moet de absorptie gelijkmatig verlopen zodat de bloedspiegel minder pieken en dalen vertoont. dit bereik je met een coating die voor GEREGULEERDE afgifte zorgt.

237
Q

Capsules moeten eerst … en tabletten moeten eerst …. hoe snel dit gebeurt heeft invloed op de mate van … van farmacon uit deze toedieningsvormen.

A

Capsules moeten eerst oplossen en tabletten moeten eerst desintegreren. hoe snel dit gebeurt heeft invloed op de mate van afgifte van farmacon uit deze toedieningsvormen.

238
Q

waarvan is de snelheid van uiteenvallen van een tablet afhanelijk?

A

de snelheid van uiteenvallen van een tablet is afhankelijk van:

  1. hoeveelheid farmacon (de belading)
  2. soort farmacon
  3. de hulpstoffen: hydrofiel vulstfof , hydrofiel desintegrans.
239
Q

waarom gebruik je hydrofiele hulpstoffen in capsules en tabletten?

A

je gebruikt hydrofiele hulpstoffen omdat de poreusiteit van poederbed daardoor toeneemt > goed voor de betere penetratie van darmsappen > betere bevochtiging van de deeltjes.

240
Q

wat is de eis van oplossen van de capsulewand?

A

je farmacon kan pas uit toedieningsvorm vrijkome als de capsulewand ten minste voor een deel is opgelost. eis oplossen van capsulewand is binnen 30 minuten.

241
Q

ls er … farmacon of … hulpstoffen aanwezig zijn moet je … toevoegen om de … te verbeteren. desintegranten … op of … op.

A

Als er hydrofobe farmacon of hydrofobe hulpstoffen aanwezig zijn moet je desintegrans toevoegen om de bevochtiging te verbeteren. desintegratiemideele zwellen op of lossen op.

242
Q

Als je farmacon als POEDERVORM (zonder capsule) toegediend wordt dan hoeft het niet uit de toedieningsvorm vrij te komen. Alleen de OPLOSSNELHEID van je FARMACON is dan belangrijk.

A

Als je farmacon als POEDERVORM (zonder capsule) toegediend wordt dan hoeft het niet uit de toedieningsvorm vrij te komen. Alleen de oplossnelheid van je farmacon is dan belangrijk.

243
Q

waarvoor zorgen desintegratiemiddelen?

A

Desintegratiemiddelen zorgen voor het snel uiteenvallen van tablet of poederplug.

244
Q

wat is de eis van het uiteenvalen van een niet gecoate tablet ?

A

niet gecoate tabletten moeten binnen 15 minuten uiteenvallen.

245
Q

welke 5 dingen beinvloeden de stroming van deeltjes?

A

sroming wordt beinvloed door:

  1. deeltesgrootte (kleine deeljes stromen slecht)
  2. vorm deeltjes (regelmatige vorm = betere sroming_
  3. oppervlak deeltjes (minder ruw oppervlak=betere stroming)
  4. vochtgehalte (lage vochtgehalte=betere stroming)
  5. aanwezigheid van statische lading (wegnemen statische lading = verbeteren stroming)

(de dichtheid geen invoed op de stromingseigenschap deeltje)

246
Q

hoe kun je de stroomeigenschap verbeteren mbv een hulpstof, welke hulpstof neem je dan?

A

je kunt de stroomeigenschap verbetere door he gebruiken van een vulstof met goede stroomeigenschap. dit is bijvoorbeeld microkristallijne celllose en lactose (hydrofiel vulstof en onverenigbaar met prim alif aminen). als een vulstof niet helpt om de stroomeigenschap te verbeteren dan neem je een glijmidddel zoals SiO2.
> dus je neemt niet zomaar een glijmiddel:

geen glijmiddel als:

  1. je vulstof al stroomeigenschap verbeterende eigenschappen heeft.
  2. als je de oplosmethode hebt

het toevoegen van een glijmiddel heeft geen zin als:

  1. bij gemiconiseerde deeltjes; de cohesiekrachten (aantrekkingskrachten) tussen de deeltjes overheersen dan teveel. en na het toevoegen van een glijmiddel blijven ze nog overheersen.
  2. bij onregelmatig gevormde deeltjes.
  3. glijmiddelen kun je niet aan alle poedermengsels toevoegen.

let op! een te goede stroming kan ontmenging geven.

247
Q

het toevoegen van een glijmiddel heeft geen zin als? (2)

A

het toevoegen van een glijmiddel heeft geen zin als:

  1. bij gemiconiseerde deeltjes; de cohesiekrachten (aantrekkingskrachten) tussen de deeltjes overheersen dan teveel. en na het toevoegen van een glijmiddel blijven ze nog overheersen.
  2. bij onregelmatig gevormde deeltjes.
  3. glijmiddelen kun je niet aan alle poedermengsels toevoegen.
248
Q

noem 2 glijmiddelen.

A

SiO2 en Mgstearaat zijn glijmiddelen.

249
Q

noem 5 nadelen van een glijmiddel.

A

nadelen glijmiddel:
1. VERDRINGEN ; glijmiddelen kunnen farmaca die via orderd mixing op de dragerdeeltjes zitten ervan verdringen. de vrijgekomen kleinde deeltjes kunnen de STROMING BEINVLOEDEN waardoor de poedermengsel kan ONTMENGEN. {kleine deeltjes kunnen tussen de grotere deeltjes komen; de grote deeltjes bovenop en de kleinere deeltjes ondering. dit geeft ontmenging.}

  1. na toevoegen van een glijmiddel knnen de STROOMEIGENSCHAP TE GOED worden. kleine deeltjes kunnen tussen de grotere deeltjes komen; de grote deeltjes bovenop en de kleinere deeltjes ondering. dit geeft ONTMENGING.
  2. SIO2 kan aan je gm ADSORBEREN => afname FB.
  3. Mgstearaat kan een HUDROFOOB LAAGJE OM DEELTJE vormen waardoor de OPLOSSNELHEID VERMINDERT.
  4. Mgstearaat REAGEERT MET ZUREN.
  5. glijmiddelen kunnen de ONTLEDING van ANDERE STOFFEN veroorzaken.
250
Q

geef de twee manieren waardoor glijmiddelen ontmenging kunnen geven.

A
  1. VERDRINGEN ; glijmiddelen kunnen farmaca die via orderd mixing op de dragerdeeltjes zitten ervan verdringen. de vrijgekomen kleinde deeltjes kunnen de STROMING BEINVLOEDEN waardoor de poedermengsel kan ONTMENGEN. {kleine deeltjes kunnen tussen de grotere deeltjes komen; de grote deeltjes bovenop en de kleinere deeltjes ondering. dit geeft ontmenging.}
  2. na toevoegen van een glijmiddel knnen de STROOMEIGENSCHAP TE GOED worden. kleine deeltjes kunnen tussen de grotere deeltjes komen; de grote deeltjes bovenop en de kleinere deeltjes ondering. dit geeft ONTMENGING.
251
Q

wat is desintegratie?

A

> bij capsules: uiteenvallen van POEDERPLUG NA OPLOSSEN van de CAPSULEWAND.
tablet: uiteenvallen van TABLET.