[7] P.1-20 Flashcards
waarom moet je een onderste vrijgiftegrenzen (OV) en bovenste vrijgiftegrenzen (BV) vaststellen?
je moet OV en BV vaststellen omdat:
- door een ANALYSEFOUT bestaat de kans dat je TEN ONRECHTE een bereiding VRIJGEEFT als de gemeten gehalte DICHTBIJ de gehaltegrenzen van 90-110% ligt.
- door een MEETFOUT kun je ONDER die 90% komen waardoor je je product AFKEURT.
geef de formules van de OV en BV.
Standaarddeviatie(σ) bekend:
OV= 90 + 1,65(RSD/√n)
BV= 110 - 1,65(RSD/√n)
hoe bereken je Gehalte% ?
Gehalte%= (gemeten gehalte/gedecl gehalte) * 100%
wat doe je als:
Situatie 1: gehalte buiten 95‐105%,binnen de vrijgiftegrenzen.
gehalte buiten 95‐105%, BINNEN DE VRIJGIFTEGRENZEN => vrijgenen & onderzoeken wat de oorzaak is van de afwijkende gehalte.
wat doe je als:
Situatie 2: gehalte buiten 95‐105%,buiten de vrijgiftegrenzen.
gehalte buiten 95‐105%,buiten de vrijgiftegrenzen => niet vrijgeven + uitzoeken wat de oorzaak is van de afwijkende gehalte.
het gemiddeld gewicht mag niet meer dan …% afwijken van het theoretisch gewicht.
het gemiddeld gewicht mag niet meer dan 3% afwijken van het theoretisch gewicht.
wanneer is het gevaarlijk als je veel spreiding hebt in gehalte?
je wilt bj LAAGGEDOSEERD farmaca geen grote spreiding want dit is gevaarlijk.
noem 3 oorzaken van een grote gehaltespreiding.
oorzaken grote gehaltespreiding:
- slechte menging; feen homogene menging. je krijgt geen homogene verdeling van je farmacon over de poeder en capsules.
- ontmenging
- ongelijkmatig vullen capsules; vanwege de slechte menging krijg je geen homogene menging, dus geen gelijkmatige verdeling van je farmacon over de poeder en capsules.
geef de formule van AV. en hoe bereken je de gemiddelde en s?
AV = |M-gem.| + k * s.
> Av moet kleiner zijn dan 15 &&& gemiddelde (%) moet tussen 90% en 110% liggen !!
hoe bereken je s(%) en gem(%)?
- je berekent eerst gehalte van al je capsules.
- dan doe je voor al je capsules het gehalte/gedecl 8 100% gehalte.
- dan bereken je van de verkregen waarden het gemiddelde (%) en de s (=sd) (%)
hoe groot mag de RSD zijn bij 300 mg?
bij KLEINE HOEVEELHEID is de RDS HOGER (MINDER STRENG). dus bij 300 mg hoort RSD <3}
hoe bereken je de afwijking theroretisch gewicht?
afwijking theroretisch gewicht=
(GEM GEWICHT - theoret gewicht) : (theoret gewicht) * 100%
> theoretisch gewicht= (farmacon+hulpstoffen):totaal aantal capsules
gewichtspreidig (RSD%)
RSD%= (sd / GEM GEWICHT INHOUD) * 100%
> gem gewicht inhoud= (gem gewicht 10 volle caps) : (gem gewicht 10 lege caps)
welke eisen worden gesteld aan homogeen (onverdeeld) bereidingen zoals dranken, cremes?
gehalte eis onverdeeld preparaten zoals cremes, dranken;
95-105% van declaratie & vrijgiftegrenzen.
> pas als het aan beide voldoet dan pas vrijgeven!
welke eisen worden gesteld aan niet-homogeen (verdeeld) bereidingen zoals tabletten, zetpillen, capsules?
gehalte eis verdeelde preparaten zoals tabletten, zetpillen, capsules;
90-110% van declaratie + AV minder dan of gelijk aan 15.
> pas als het aan beide voldoet dan pas vrijgeven!
amorf en kristallijn verschillen in de mate van … en …. .
amorf en kristallijn verschillen in de mate van oplossnelheid en adsorptie van water aan de stoffen.
> ook amorf smelttraject en kristallijn heeft een smeltpunt.
deeltjesgrootte => de oplossnelheid, … en stroomeigenschap.
deeltjesgrootte => de oplossnelheid, agglomeraatvorming en stroomeigenschap.
wat is isomorfie en polymorfie?
isomorfie :twee verschillende stoffen dezelfde kristalstructuur.
polymorfie: eenzelfde stof met verschillende kristalstructuren.
noem 3 manieren waarop je de oplossnelheid kunt verhogen.
- temp verhogen => hoge D en hoge oplossnelheid
- surfactant; verbetert de bevochtiging en zo ook de oplosbaarheid en oplossnelheid
- deeljesverkleinen; bevochtiging en oplossnelheid.
- eerst je farmacon oplossen in een geschikt oplosmiddel waarin het goed oplost.
wat is de pKa van een aromatische carbonzuur?
aromatisch(benzeenring) carbonzuur (COOH): 4
wat is de pKa van een alifatisch carbonzuur?
alifatisch carbonzuur (COOH): 4-5
wat is de pKa van een fenol?
fenol: 10
wat is de pKa van een alifatische thiol?
alifatisch thiol (SH): 10
wat is de pKa van een aromatische thiol?
aromatisch thiol (SH): 6-7
heeft de aromatische of de alifatische vorm een hoge pKa?
de alifatische heeft een hoge pKa.
wat is de pKa van een amide?
amide: 12-14
wat is de pKa van een sulfonamide?
sulfonamide: 6-8
wat is de pKa van een imide?
imide: 7-9
wat is de pKa van een ammoniak?
ammoniak: 9,3
wat is de pKa van een pyridine?
pyridine: 5
wat is de pKa van een aniline?
aniline: 5
inductief en resonantie effect hebben allebei invloed op de pKa. wat is het verschil tussen inductief en resonantie effect?
resonantie effect is het effect ook op lange afstand mogelijk. inductief effect vindt alleen op korte afstand plaats.
wat is inductief effect?
inductief effect is elektronen zuigend effect. een bepaald molecuul is zeer elektronegatief en zit dicht bij een zure groep. het zuigt van die zure groep elektronen weg waardoor de pKa wordt verlaagd. grootte van de inductief effect verschilt per molecuul. in periodiek systeem: meest naar rechts = kleiner molecuul heeft een hogere elektronegativiteit en dus de grootste inductief effect.
vertel wat over stuwend effect.
een methylgroep (CH3) kan elektronen stuwen waardoor de pKa wordt verhoogd. er is echter een uitzondering. bij tertiaire amine (wordt omgeven door 3 methylgroepen) daat de pKa niet omhoog. bij secundair amine kan een proton (H) bij de N van de secundaire amine komen, maar bij een teriaire amine kan geen proton komen bij de N vanwege de sterische hinder.
omdat bij de tertiaire amine geen N kan komen vanwege de sterische hinder is de pKa van de tertiaire amine lager dan die van de secundaire amine die wel een H kan ontvangen.
je hebt een buffer als je tegelijkertijd HA en … in je oplossing hebt.
je hebt een buffer als je tegelijkertijd HA en A- in je oplossing hebt
waarvan is de buffercapaciteit afhankelijk?
de buffercapaciteit is afhankelijk van: 1. de bufferconcentratie. 2. pKa en pH: bij pH=pKa is de buffercapaciteit maximaal, dan is namelijk [HA]=[A-]. zie formule pH=pKa + log [A-]/[HA]
wat is de buffercapaciteit?
de buffercapaciteit is de hoeveelheid sterk zuur of base je nodig hebt om aan een buffer van 1L toe te voegen om de pH van de bufferoplossing met 1-eenheid te vernaderen.
> oftewel buffercapaciteit= mol/l OH- of H+ nodig om pH van de bufferoplossing met 1 pH-eenheid te veranderen
waarvan is de houdbaarheidtermijn afhankelijk? noem 5 dingen.
houdbaarheidstermijn is afhankelijk van:
- herkomst stof : plantaardig?
- watergehalte
- gebruik van conserveermiddel
- gebruiksduur.
- gebruik; is het voor oraal, rectaal, oculair, parenteraal.
je hebt voor DLC een potje met mobiele fase en je sluit het potje af met deksel. waarom sluit je het af met een deksel?
bij DLC sluit je het potje af met een deksel om de RUIMTE IN HET POTJE met de DAMP van de mobiele fase te VERZADIGEN. tijdens de analyse zal dan GEEN VLOEISTOF VERDAMPEN, waardoor de SAMENSTELLING VAN JE MOBIELE FASE niet wijzigt.
wat zegt de resolutie bij DLC?
de resolutie (Rs) bij DLC zegt wat over de mate van scheiding van de vlekken. hoe ver liggen de vlekken uit elkaar.
wat zegt de Rf bij DLC?
Rf bij DLC zegt iets over hoe ver/hoog je stofje op de plaat komt. als het hoog op de plaat komt dan heeft het meer affiniteit voor de apolaire mobiele fase en minder voor de polaire stationaire fase.
meer retentie bij DLC: lage Rf
meer rententie bij HPLC: hoge tr.
meer retentie bij DLC: …. Rf
meer rententie bij HPLC: …. tr
meer retentie bij DLC: lage Rf
meer rententie bij HPLC: hoge tr.
schrijf de formules van de scheidingsfactor en de selectiviteitsfactor op.
- scheidingsfactor (Y)=tr,b/tr,a Y>1
- selectiviteitsfactor (alfa)= (tr,b - to)/(tr,a-to) alfa>1
hoe groter de alfa, des te groter de resolutie (mate van scheiding pieken) => des te meer de pieken uit elkaar liggen.
smalle pieken hebben grote .., kleine .., hoge … .
smalle pieken hebben grote N, kleine H, hoge resolutie.
H en N zeggen wat over de … van een kolom. H=L/N.
H en N zeggen wat over de [kwaliteit] van een kolom. H=L/N.
hoe kun je de retentietijd verlagen bij reversed phase HPLC?
bij reversed phase HPLC kun je de retentietijd verlagen door de hydrofoob effect te verminderen. hydrofoob effect is groot als je meer water dan methanol in de waterfase hebt. door de verminderde hydrofoob effect worden de stoffen minder naar de stationaire fase geduwt. je neemt dan dus minder water in je mobiele fase en meer methanol. hierdoor maak je de mobiele fase minder polair.
hoe kun je peak tailing voorkomen?
peak tailing voorkomen door:
[1] mobiele fase basisch maken door de pH te verhogen.
nadelen van hoog pH in HPLC:
1. basen zijn bij laag pH geladen en kunnen dan sneller eruit elueren waardoor ze een korte retentietijd krijgen en misschien wel met de dode tijd eruit elueren. door de pH te verhogen worden de basen ongeladen en ondervinden ze meer retentie. alleen is de hoge pH niet goed voor de kolom, boven pH 8 lost silica op.
2. bij hoge pH (>10) zijn de silanolgroepen geladen. maar de basen zijn bij die hoge pH ongeladen.
> ipv hoge pH kun je beter perchloorzuur in mobiele fase nemen want het verlaagt de pH.
[2] om peaktailing te voorkomen doe je perchloorzuur (pH=2) in je mobiele fase:
- perchloorzuur verlaagt pH (=2); BASEN zijn dan GELADEN en de SILANOLGROEPEN (pKa 3,8-4) zijn ONGELADEN want silanolgroep heeft een pKa van 3,8-4. pH van 2 ligt 2 pH eenheden lager dan de pKa 3,8-4.
- de - geladen perchloraation vorm een ioncomplex met + geladen basen. hierdoor krijg je een NEUTRALE COMPLEX waardoor de base meer affiniteit met de stationaire fase heeft. hierdoor krijgt je BASE MEER RETENTIE.
- perchloorzuur verlaagt de pH en maakt de SILANOLGROEP ONGELADEN.
- MASKEREN van de silanolgroepen.
- perchloorzuur voorkomt PEAK TAILING.
> peaktailing ontstaat doordat + geladen basische groepen een interactie aangaan met de - geladen vrije silanolgroepen die in de stationaire fase aanwezig zijn.
peaktailing kun je voorkomen door de pH van de mobiele fase aan te passen mbv perchloorzuur (pH=2). door de lage pH die door de perchloorzuur veroorzaakt wordt. silanolgroep heeft een pKa van 3,8-4. dus je moet een pH kiezen dat lager is dan 4 om de silanolgroepen ongeladen te houden. bij pH van 2 zijn de basische groepen geladen en de silanolgroepen ongeladen.
je kunt ook de mobiele fase basischer maken en dan kies je een pH boven de 10, dan zijn de basische componenten ongeladen waardoor de ongeladen basische groepen met de vrije silanolgroepen geen interactie aangaan. maar zo’n hoge pH is niet gewenst vanwege de stabiliteit van je HPLC kolom (hydrolytic attack of the Si-O-Si bond). je kolom is stabiel bij een pH range van 2-7,5.
[3] om peak tailing te voorkomen neem je een modern select B kolom. daarin zijn de vrije silanolgroepen zoveel mogelijk geinactiveerd.
[4] maskeren van de silanol groepen.
dus je voorkomt peaktailing door:
- mobiele fase basischer maken door de pH te verhogen. maar dit is nadelig voor de stabiliteit van je kolom.
- perchlorzuur in mobiele fase: basen geladen en de silanolgroep ongeladen.
- neem een modern select B kolom waarin de silanolgroepen geinactiveerd zijn.
- maskeer de silanolgroepen.
een basisch geneesmiddel + HPLC dan denk je gelijk aan …
een basisch geneesmiddel + HPLC dan denk je gelijk aan perchloorzuur.
waarom worden standaarden gebruikt?
standaarden worden gebruikt om de RELATIE tussen de gemeten concentratie de GEMETEN SIGNAAL (ABSORPTIE) vast te stellen.
Y-AS: absorptie
x-as: concentratie.
je moet bij het voorbewerken erop letten dat je geen verlies in je hoeveelheid … hebt.
je moet bij het voorbewerken erop letten dat je geen verlies in je hoeveelheid farmacon hebt.
proces gehaltebepaling:
- …
- standaarden maken. (… standaarden = … monsters)
- monsters en standaarden analyseren.
- bereken …
- bereken … monsters
- bereken AV
- AV
proces gehaltebepaling:
- monstervoorbewerking
- standaarden maken. (einconcentratie standaarden =eindconcentratie monsters)
- monsters en standaarden analyseren.
- bereken afwijking standaarden
- bereken concentratie/gehalte monsters
- bereken AV
- AV
disperse systemen kun je onderverdelen in moleculair, colloidaal en grove dispersies. leg ze alle drie uit.
dispersies:
- grove dispersie: emulsie en suspensie
suspensie: fijne verdeling van een stof in een vloeistof.
emulsie: fijne verdeling van een vloeistof in een ander vloeistof. - colloidale dispersies: polymeer- of eiwitmoleculen.
- moleculaire dispersies: dispersie waarbij de deeltjes de grootte hebben van moleculen.
wat is het probleem bij emulsies?
probleem bij emulsies is de grote gresvlak tussen de olie en waterfase. de grote grensvlak is energetisch ongunstig en heeft gevolgen voor de stabiliteit van een emulsie (opraomen, coalescetie, flocculatie). door het optreden van floculatie (oliedruppels vlokken samen tot grote aggregaten => klein oppervlak wat energetisch gunstig is. W=A*Y ; A klein, Y (oppervlaktespanning) wordt verkleind, W (J) neemt af => minder energie nodig= energetisch gunstig) wordt de energetisch ongunstige groot grensvlak verkleind. flocculatie is niet zo erg totdat die aggregaten samen gaan vloeien tot grote oliedruppels. dit proces heet coalescentie; het samenvloeien van aggregaten, die bij flocculatie ontstaan waren, tot grote oliedruppels. Coalescentie is wel erg want dit is onomkeerbaar. Coalescentie kan zelfs leiden tot volledige fasescheiding => de emulsie breekt.
wat gebeurt er eerst flocculatie of coalescentie?
je hebt eerst flocculatie en als de aggregaten die bij de flocculatie ontstaan waren samen gaan VLOEIEN dan krijg je coalescentie.
zijn flocculatie, oproamen en coalescentie reversibel?
- floculatie is reversibel.
- maar coalescentie is niet reversibel. coalescentie kan leiden tot fasenscheiding => emulsie breekt.
- oproamen (het naar boven drijven van de oliedruppels) is reversibel, door te schudden.
wat is oproaming bij emulsies?
oproamen is dat de oliedruppels naar boven gaan drijven.
met welke formule kan de oproamsnelheid weergeven worden en waar hangt de oproamsnelheid van af?
- de opraomsnelheid kan net als de uitzaksnelheid bij suspensies weergeven worden mbv de wet van stokes.
- de opraomsnelheid is negatief dus de oliedruppeltjes drijven naar boven. bij een suspensie is de v positief want de dichtheid van de deeltjes (p) zijn grotere dan de dichtheid van het oplosmiddel (po).
- het opraomen gebeurt omdat de dichtheid van de oliedruppels (p) KLEINER is dan de dichtheid van de continue fase (:de waterfase; po). daarom drijven de oliedruppeltjes naar boven.
- de oproamsnelheid hangt af van:
1. straal deeltjes:grote deeltjes hebben een grote straal> de opramsnelheid is groot.
2. p-po: grote dichtheidsverschil tussen oplosmiddel en oliedruppels geeft een grote oproamsnelheid.
3. no: lage viscositeit van de continue fase (waterfase) geeft een grote oproamsnelheid.
waarom vloeien oliedruppels samen?
het samenvloeien is het gevolg van de aawezigheid van de grote grensvlak tussen de twee onmengbare fasen. de aanwezigheid van de grensvlak is ongunstig, door de heersende grote grensvlakspanning.
wat is de eenheid van de oppervlakte/grensvlakspanning?
de eenheid van oppervlakte/grensvlakspanning (Y) = N/m.
W=A*Y { J= m2 * N/m ==> J=Nm}
de grootte van de grensvlak/oppervlaktespanning (Y) heeft te maken met de …. tussen de … . Als de moleculen onderling stere interactie hebben, dan zullen ze contact met de … vermijden.
Als de … tussen de moleculen heel groot is dan heb je een … grensvlak/oppervlaktespanning. een grote grensvlak/oppervlaktespanning is … gezien ongunstig. een systeem streeft naar een … energetisch toestand. vandaar dat de oliedruppels … om de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen. klein grensvlak/oppervlaktespanning is … gunstig.
de groottde grootte van de grensvlak/oppervlaktespanning (Y) heeft te maken met de interactiekrachten tussen de moleculen. Als de moleculen onderling stere interactie hebben, dan zullen ze contact met de grensvlakken vermijden.
Als de interactiekrachten tussen de moleculen heel groot is dan heb je een kleine grensvlak/oppervlaktespanning. een grote grensvlak/oppervlaktespanning is energetisch gezien ongunstig. een systeem streeft naar een laag energetisch toestand vandaar dat de oliedruppels samenvloeien om de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen. klein grensvlak/oppervlaktespanning is energetisch gunstig. e van de grensvlak/oppervlaktespanning (Y) heeft te maken met de interactiekrachten tussen de moleculen. Als de interactiekrachten tussen de moleculen heel groot is dan heb je een grote grensvlak/oppervlaktespanning. een grote grensvlak/oppervlaktespanning is energetisch gezien ongunstig. een systeem streeft naar een laag energetisch toestand vandaar dat de oliedruppels samenvloeien om de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen. klein grensvlak/oppervlaktespanning is energetisch gunstig.
waarvan is coalescentie het gevolg?
coalescentie is het gevolg van de aanwezigheid van grote grensvlakspanning tussen de 2 onmengbare vloeistoffen.
je kunt het optreden van coalescentie voorkomen door de stappen die ertoe leiden te voorkomen. de stappen die ertoe leiden zijn: het samenvloeien van de oliedruppels tot aggregaten (flocculatie) en daarna weer het samenvloeien van de aggregaten tot grote oliedruppels. samenvloeien van de oliedruppels vindt plaats vanwege de heersende grote grensvlakspanning. dus je moet de grensvlakspanning verlagen om het samenvloeien van de oleidruppels te verminderen. zo voorkom je dusflocculatie en coalescentie.
> als de grensvlakspanning minder wordt dan zal de neiging tot vlokken minder worden.
je verlaagt de grensvlakspanning mbv oppervlakteactieve stoffen. in het geval van een emulsie: emulgator/stabilisator..
> je hebt eerst flocculatie. flocculatie is het samenvloeien van de oliedruppels tot grote aggregaten. en als de aggregaten die bij de flocculatie ontstaan waren samen gaan VLOEIEN dan krijg je coalescentie.
hoe kun je zonder een oppervlakteactieve stof de oppervlaktespanning bij een emulsie verlagen?
Naast het gebruik van een oppervlakteactieve stof kun je dmv roeren of schudden de oppervlaktespanning van een emulsie verlagen.
je hebt een water, olie en emulgator mengsel; door te roeren of schudden breng je ENERGIE in het systeem > oppervlak wordt vergroot > oppervlaktespanning wordt verlaagd> stabilisatie vd gemeulgeerde deetjes door de emulgator.
Na toevoegen van een emulgator/surfactant aan een O/W emulsie kan een O/W of een W/O emulsie ontstaan. waar hangt dit van af?
of een W/O of een O/W emulsie ontstaat hangt af van:
1. de VOLGORDE toevoegen van de water en olie.
2. VERHOUDING waarin je olie en water met elkaar
mengt
3. de TYPE EMULGATOR
hoe wordt de oppervlakte/grensvlakspanning verlaagd na toevoegen van een oppervlakteactieve stof/emulgator aan de emulsie?
na toevoegen van de oppervlakteactieve stof/emulgator aan de emulsie gaat de oppervlakteactieve stof AAN HET GRENSVLAK (OLIE-WATER EN WATER-LUCHT) ZITTEN> de grensvlakspanning wordt verlaagd en dit zorgt voor de stabilisatie van de geemulgeerde deeltjes door de emulgator.
noem 3 dingen die te maken hebben met de instabiliteit van suspensies?
instabilteit van suspensies:
- uitzakken
- slechte bevochtiging
- vlokken/coaguleren
uitzakken van suspensies kun je met de wet van stockes weergeven. itt … geldt bij suspensies dat de dichtheid van de vaste deeltjes (p) … is dan de dichtheid van het oplosmiddel (po). dit geeft een … sedimentatiesnelheid.
uitzakken van suspensies kun je met de wet van stockes weergeven. itt emulsies geldt bij suspensies dat de dichtheid van de vaste deeltjes (p) groter is dan de dichtheid van het oplosmiddel (po). dit geeft een positieve sedimentatiesnelheid.
hoe kun je de sedimentatisnelheid bij suspensies verlagen?
het uitzakken van de deeltjes behoort net als de slechte bevochtiging van de deeltjes en het vlokken van de deeltjes tot de 3 instabiliteiten van een suspesie.
de uitzaksnelheid verlaag je door:
- r: straal deeltes verkleinen door kleine deeltjes te nemen geeft een kleine sedimentatiesnelheid.
- p-po: de dichtheidsverschil tussen dichtheid deeltje (po) en dichtheid oplosmiddel (po) verkleinen. je kunt alleen de dichtheid oplosmiddel (po) aanpassen. het verschil tussen p en po kun je verkleinen door de po te vergroten. zoals we net zeiden vindt het uitzakken juist plaats omdat p groter is dan po. om het verschil tussen p en po te verkleinen moet je dus po groter maken. dichtheid kun je verhogen door toevoegen van stropen.
- no: viscositeit oplosmiddel vergroten geeft een kleinere sedimentatiesnelheid. de no kun je verkleinen door toevoegen van viscositeitverhogende stoffen zoals polymeren.
hoe kun je bij suspensies zien dat er sprake is van een slechte bevochtiging?
bij een slechte bevochtiging van de deeltjes kun je zien dat de deeltjes BOVEN OP HET WATER DRIJVEN EN/OF AGGREGEREN (VLOKKEN) ALS DEELTJES ELKAAR AANTREKKEN. als de slecht bevochtigde deeltjes daarentegen wel in de waterfase blijven en dus niet boven op het water gaan drijven dan gaan de deeltjes aggregeren (vlokken) tot grotere deeltjes die vervolgens uitzakken.
waarvan is bij suspensiesde bevochtiging slecht.
de bevochtiging van de deeltjes is bij suspensies slecht. hierdoor zullen de deeltjes BOVEN OP HET WATER DRIJVEN EN/OF AGGREGEREN (VLOKKEN) ALS DEELTJES ELKAAR AANTREKKEN. als de slecht bevochtigde deeltjes daarentegen wel in de waterfase blijven en dus niet boven op het water gaan drijven dan gaan de deeltjes aggregeren (vlokken) tot grotere deeltjes die vervolgens uitzakken.
er zijn 3 verschillende grensvlakspanningen die bij de bevochtiging een rol spelen in de wet van Young. schrijf de formule op.
YSG=YSL+YLG*cos O
wat gebeurt er met de grensvlakspanning/oppervlakktespanning als de bevochtiging wordt verbeterd mbv surfactant.
na toevoegen van een surfactant zal de surfactant ABSORBEREN AAN DE GRENSVLAKKEN YLG en YSL. hierdoor worden deze OPPERVLAKTESPANNINGEN VERLAAGD. contacthoek wordt dan kleiner. voor GOEDE BEVOCHTIGING moet de CONTACTHOEK VERKLEIND worden (<90 graden).
Je krijgt VOLLEDIGE BEVOCHTIGING als de contacthoek O, o bedraagt. dus je krijgt dan cos o = 1.
bij … bevochtiging is sprake van volledige spreiding van vloeistof. Je krijgt … als de contacthoek O, … bedraagt. dus je krijgt dan cos … =… .
bij volledige bevochtiging is sprake van volledige spreiding van vloeistof. Je krijgt VOLLEDIGE BEVOCHTIGING als de contacthoek O, o bedraagt. dus je krijgt dan cos o = 1.
leg de werking uit van de adsorptie van surfactanten met een neutrale kopgroep of geladen kopgroep aan oppervlak van een gesuspendeerd deeltje.
adsorptie ban surfactant met een neutrale kopgroep of geladen kopgroep aan oppervlak van een gesuspendeerd deeltje:
- neutrale kopgroep: verbetert de bevochtiging + zorgt ervoor dat de deeltjes tot een bepaald afstand NIET TEGEN ELKAAR KOMEN => STERISCHE STABILITEIT. dit voorkomt het COAGULATIE van de deeltjes.
- geladen kopgoep: verbetert de bevochtiging + de geladen kopgroep adsorbeert aan oppervlak van de deeltjes en zorgt ervoor dat de deeltjes elkaar gaan afstoten vanwege de ELEKTROSTATISCHE AFSTOTING. dit voorkomt VLOKKING & COAGULATIE van de deeltjes.
{vlokking is namelijk een van de 3 instabiliteiten van suspensies. de andere 2 zijn het uitzakken van de slechte deeltjes en de slechte bevochtiging van de deeltjes}
noem de 2 interactiekracten tussen de deeltjes bij suspensies.
de interactiekrachten tussen de deeltjes in een suspensie:
- Van der Waals; aantrekkingskrachten.
- Elektrostatische krachten; afstotingskrachten. dit wordt verkregen door toevoegen van surfactanten met een geladen kopgroep => zorgt voor bevochtiging + zorgt voor afstoting van de deeltjes. dit voorkomt vlokking van de deeltjes.
noem de 3 instabiliteite van suspensies en leg kort uit hoe ze verholpen kunnen worden.
de 3 instabiliteiten van een suspensie:
uitzakken van deeltjes, slechte bevochtiging van de deeltjes en de vlokking van de deeltjes.
[1]. vlokking van de deeltjes: verhelpen door middel van de de geladen en neutrale kopgroep van surfactanten die aan het oppervlak van de deeltjes adsorberen.
- neutrale kopgroep: verbetert de bevochtiging + zorgt ervoor dat de deeltjes tot een bepaald afstand NIET TEGEN ELKAAR KOMEN => STERISCHE STABILITEIT. dit voorkomt het COAGULATIE van de deeltjes.
- geladen kopgoep: verbetert de bevochtiging + de geladen kopgroep adsorbeert aan oppervlak van de deeltjes en zorgt ervoor dat de deeltjes elkaar gaan afstoten vanwege de ELEKTROSTATISCHE AFSTOTING. dit voorkomt VLOKKING & COAGULATIE van de deeltjes.
[2] uitzakken van de deeltjes:
de uitzaksnelheid verlaag je door:
1. r: straal deeltjes verkleinen door kleine deeltjes te nemen geeft een kleine sedimentatiesnelheid.
2. p-po: de dichtheidsverschil tussen dichtheid deeltje (po) en dichtheid oplosmiddel (po) verkleinen. je kunt alleen de dichtheid oplosmiddel (po) aanpassen. het verschil tussen p en po kun je verkleinen door de po te vergroten. zoals we net zeiden vindt het uitzakken juist plaats omdat p groter is dan po. om het verschil tussen p en po te verkleinen moet je dus po groter maken. dichtheid kun je verhogen door toevoegen van stropen.
3. no: viscositeit oplosmiddel vergroten geeft een kleinere sedimentatiesnelheid. de no kun je verkleinen door toevoegen van viscositeitverhogende stoffen zoals polymeren.
[3] slechte bevochtiging van de deeltjes:
de bevochtiging van de deeltjes is bij suspensies slecht. hierdoor zullen de deeltjes BOVEN OP HET WATER DRIJVEN. als de slecht bevochtigde deeltjes daarentegen wel in de waterfase blijven en dus niet boven op het water gaan drijven dan gaan de deeltjes aggregeren (vlokken) tot grotere deeltjes die vervolgens uitzakken.
na toevoegen van een surfactant zal de surfactant ABSORBEREN AAN DE GRENSVLAKKEN YLG en YSL. hierdoor worden deze OPPERVLAKTESPANNINGEN VERLAAGD. contacthoek wordt dan kleiner. voor GOEDE BEVOCHTIGING moet de CONTACTHOEK VERKLEIND worden (<90 graden).
Je krijgt VOLLEDIGE BEVOCHTIGING als de contacthoek O, o bedraagt. dus je krijgt dan cos o = 1.
vlokken is een van de 3 instabiliteit van een suspensie, naast de slechte bevochtiging van de deeltjes en het uitzakken van de deeltje. wat houdt vlokking bij suspensies in?
de bevochtiging van de deeltjes is bij suspensies slecht. hierdoor zullen de deeltjes BOVEN OP HET WATER DRIJVEN. als de slecht bevochtigde deeltjes daarentegen wel in de waterfase blijven en dus niet boven op het water gaan drijven dan gaan de deeltjes aggregeren (vlokken) tot grotere deeltjes die vervolgens uitzakken.
disperse systemen bestaan uit deeltjes (…) die verdeeld zijn in een continue fase (oplosmiddel).
disperse systemen bestaan uit deeltjes (gedispergeerde fase) die verdeeld zijn in een continue fase (oplosmiddel).
leg de DLVO theorie uit.
de DLVO theorie gaat om de interactiekrachten tussen 2 deeltjes.
Y-as: ENERGIE TUSSEN DE 2 DEELTJES. += afstoting.
- = aantrekking.
X-as: AFSTAND tussen de 2 deeltjes.
* beneden de Y-as lijn heb je - dus je hebt daar aantrekking.
* boven de y-as heb je + dus daar is sprake van afstoting.
** de secundaire minimum = vlokking (reversibel)= bevindt zich rond de 0 waarde maar bevindt zich wel nog onder de y-as lijn dus sprake vaan aantrekking. maar de deeltjes raken elkaar niet aan.
** de primaire minimum= coagulatie (irreversibel)= bevindt zich ver beneden de x-as lijn in get gebied aantrekking. er is dus daar echt sprake van serieuze aantrekkingskrachten tussen de deeltjes.
> wat je dus ziet is des te meer je van de x-as oftwel de ‘’ 0 -lijn’’ verwijderd bent, des te meer aantrekking (onder de x-as) of afstoting (boven de x-as) je hebt tussen de deeltjes.
des te meer je van de x-as oftwel de ‘’ 0 -lijn’’ verwijderd bent des te serieuzer de afstoting en aantrekking wordt. het wordt dan irreversibel.
> afhankeijk van de AFSTAND tussen de 2 deeltjes heb je een hoge of een lage ENERGIE.
- AFSTOTING (deeltjes met allebei negatieve lading of allebei positieve lading) = HOGE ENERGIE
- aantrekking (positief en nefatief geladen deeltjes)= lage energie.
> deeltjes die dezelfde lading hebben (deeltjes met allebei negatieve lading of allebei positieve lading) komen dicht bij elkaar waardoor je een STERKE AFSTOTING hebt tussen de deeltjes > ENERGIE NEEMT TOE.
> systeem streeft naar een zo laag mogelijk energie. dus je hebt lage energie ald de deeltjes elkaar aantrekken.
> systeem streeft naar een zo laag mogelijk energie.voordat een laag energie bereikt kan worden moet er eerst een energiebarriere gepasseerd worden. als je over die energiebarriere komt dan zakt de energie in (je komt over energiebarriere=energie daalt = STERKE aantrekking tussen de deeltjes = primaire minimum met lage energie = coagualatie van de suspensiedeeltjes (coagulatie=irreversibel). systeem streeft naar een lage energetische toestand).
> naast de primaire minimum (coagulatie) heb je de secundaire minimum.
de secundaire minimum=vlokking; de deeltjes zitten op een BEPAALDE AFSTAND VAN ELKAAR en RAKEN ELKAAR NIET AAN!
> DE ENERGIEBARRIERE MOET HOOG GENOEG ZIJN: bij lage energiebarriere is de kans op coagulatie (irreversibel) groot.
** bij een zeer lage energiebarriere (beneden de x-as lijn) dan kan er aggregatie (reversibel) plaatsvinden.
[1] ** Coalescentie is onomkeerbaar/irreversibel omdat: je voordat je de primaire minimum (coalescentie=irreversibel) bereikt je over een energiebarriere heen moet. dit kost energie. het kost ook veel energie om de gecoaguleerde deeljtes van elkaar los te krijgen, omdat de energiebarriere overwonnen moet worden.
[2] *** vlokking is reversibel/omkeerbaar omdat: omdat het om een relatief klein minimum gaat tov de primaire minimum (coagulatie=irreversibel). het kost weinig energie om de gevlokt deeltjes los van elkaar te krijgen.
[3] > Stabiele (ontvlokt) suspensie: dus afstoting overheerdt . in de DLVO curve bevind je je dan dichtbij de top, rechts vn de top. je bevind je dan ver boven de x-as dus in het gebied van de afstoting. er vindt bij de stabiele suspenie afstoting plaats dus geen sprake van vlokking, vandaar de naam stabiele (ontvokte) suspensie.
Bij stabiele (ontvlokte) suspensie overheerst de afstoting. bij stabiele (ontvlokte) suspensie is de energiebarriere groot en de secundaire (vlokkings)minimum is gering.
beschrijf dermale, orale en iv toepassingen van emulsies.
toepassing van emulsies in:
- dermaal: lotions, cremes, zalven
- orale emulsies om de BB te verbeteren (emulsies verbeteren de oplosbaarheid), voor smaakmaskering.
- IV: emulsies in IV’s voor injecteerbare formulering van ONOPLOSBAAR GM.
bij emulsies heb je een groot … tussen de twee onmengbare water- en oliefase.
bij emulsies heb je een groot contactoppervlak tussen de twee onmengbare water- en oliefase.
bij emulsies gaan de deltjes samenvloeien door de grote contactoppervlak tussen de twee onmengbare fasen.geef de grensvlakken waarin de grensvlak/oppervlaktespanningen heersen.
bij emulsies gaan de deltjes samenvloeien door de grote contactoppervlak tussen de twee onmengbare fasen. de grensvlak/oppervlaktespanning heerst tussen de twee onmengbare fasen bestaand uit:
- vloeistof-vloeistof grensvlakken
- vast-vast grensvlakken
- vloeistof-vast grensvlakken (YSL)
- vloeistof-gas (lucht) grensvlakken (YLG)
de oppervlaktespanning is een maat voor de … die tussen de moleculen heersen. als er meer … tussen de moleculen heersen dan zal de oppervlaktespanning lager zijn. … druppels vloeien samen tot 1 … druppel om zo de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen.
de oppervlaktespanning is een maat voor de interactiekrachten die tussen de moleculen heersen.als er meer interactiekracten tussen de moleculen heersen dan zal de oppervlaktespanning lager zijn. kleine druppels vloeien samen tot 1 grote druppel om zo de grensvlak/oppervlaktespanning te verkleinen.
hoe kun je de stabiliteit van emulsies verbeteren?
je kunt de stabiliteit van emulsies verbeteren door de grensvlakspanning olie/water te verlagen door het gebruik van een emulgator/stabilisator.
in een … is en sterk polair gedeelte en een sterk apolair gedeelte aanwezig. Veelal een … kop en een … staart.
in een surfactant is en sterk polair gedeelte en een sterk apolair gedeelte aanwezig. Veelal een polaire kop en een apolaire staart.
hoe verlaagt de emulgator de grensvlakspanning?
een emulgator hoopt zich op/aDsorbeert aan het water-lucht grensvlak. door het ophopen aan het WATER-LUCHT & WATER-OLIE grensvlak wordt de oppervlaktespanning veraagd.
soort oppervlak en bevochtiging:
waterdruppel op een apolair en polair opervlak en de mate van bevochtiging;
1. voor een APOLAIR oppervlak is de bevochtiging … . de contacthoek is … . de contacthoek is dan … dan 90 graden. omdat YSG … YSL
{vet glas, teflon}
- voor een POLAIR oppervlak is de bevochtiging … . de contacthoek is dan … . de contacthoek is dan … dan 90 graden. omdat YSG … YSL
{schoon glas}
soort oppervlak en bevochtiging:
waterdruppel op een apolair en polair opervlak en de mate van bevochtiging;
1. voor een APOLAIR oppervlak is de bevochtiging slecht. de contacthoek is groot. de contacthoek is dan groter dan 90 graden. omdat YSG > YSL
{schoon glas}
Neutrale of geladen kopgroep van surfactant adsorbeert aan een deeltje bij suspensies. wat voorkomen de geladen of neutrale kopgroepen, coagulatie of vlokking?
neutrale kopgroep: coagulatie
geladen kopgroep VLOKKING & COAGULATIE
waarom is coagulatie irreversibel?
Coalescentie is onomkeerbaar/irreversibel omdat HET ENERGIE KOST OM OVER DE ENERGIEBARRIERE HEEN TE GAAN + HET ENERGIE KOST OM DE GECOAGULEERDE DEELTJES LOS VAN ELKAAR TE KRIJGEN.
voordat je de primaire minimum (coalescentie=irreversibel) bereikt, MOET JE OVER EEN ENERGIEBARRIERE HEEN MOET GAAN (van links naar rechts gezien). DIT KOST ENERGIE.
het KOST ook VEEL ENERGIE om de GECOAGULEERDE DEELTJES LOS VAN ELKAAR TE KRIJGEN, omdat de energiebarriere overwonnen moet worden.
waarom is vlokking reversibel?
*** vlokking is reversibel/omkeerbaar omdat HET OM EEN RELATIEF KLEIN MINIMUM GAAT + KOST WEINIG ENERGIE OM DE GEVLOKTE DEELTJES UIT ELKAAR TE KRIJGEN.
vlokking is reversibel omdat het om een RELATIEF KLEIN MINIMUM gaat tov de primaire minimum (coagulatie=irreversibel).
En het KOST WEINIG ENERGIE OM DE GEVLOKTE DEELTJES LOS VAN ELKAAR TE KRIJGEN.
[1] **caogulatie is irreversibel. in de DLVO curve bevindt coagulatie zich in de …. . de primaire minimum bevindt zich … , beneden de …-as. dus in in het gebied waar de … tussen de deeltjes groot is. daarnaast kun je via de … -as opmaken dat de afstand tussen de deeltjes klein is want in de curve bevindt de … minimum van de irreversibele coagulatie … waar de afstand tussen de deeltjes … is.
> bij coagulatie bevinden de deeltjes … elkaar en is er sprake van … tussen de deeltjes. coagulatie is … vanwege de … energiebarriere die overwinnen moet worden dit … + het kost ook … om de de … deeltjes van elkaar lost te krijgen.
[1] **caogulatie is irreversibel. in de DLVO curve bevindt coagulatie zich in de primaire minimum. de primaire minimum bevindt zich linksonder, beneden de x-as. dus in in het gebied waar de aantrekking tussen de deeltjes groot is. daarnaast kun je via de x -as opmaken dat de afstand tussen de deeltjes klein is want in de curve bevindt de primaire minimum van de irreversibele coagulatie linksonder waar de afstand tussen de deeltjes klein is.
> bij coagulatie bevinden de deeltjes dicht bij elkaar en is er sprake van aantrekking tussen de deeltjes. coagulatie is irreversibel vanwege de grote energiebarriere die overwinnen moet worden dit kost energie + het kost ook energie om de de gecoaguleerde deeltjes van elkaar lost te krijgen.
[2] ***vlokking is … . in de DLVO curve bevindt vlokking zich in de … minimum. de secundaire minimum bevindt zich …, … de x-as. dus in het gebied waar er … tussen de deeltjes is. maar het bevindt zich niet ver van de … -as. het zit wel dicht bij de ‘0-lijn’ waar er geen … of … is. daarnaast kun je via de ..-as opmaken dat de … tussen de deeltjes groot is want in de curve bevindt de … minimum van de reversibele vlokking ver … waar de … tussen de deeltjes … is.
> bij vlokking bevinden de deeltjes … van elkaar en is er sprake van niet zo veel … tussen de deeltjes als dat bij … het geval is. vlokking is … vanwege de kleine … die overwinnen moet worden + het kost ook … energie om de de gevlokte deeltjes van elkaar lost te krijgen.
[2] **vlokking is reversibel. in de DLVO curve bevindt vlokking zich in de secundaire minimum. de secundaire minimum bevindt zich recht, beneden de x-as. dus in het gebied waar er aantrekking tussen de deeltjes is. maar het bevindt zich niet ver van de x-as. het zit wel dicht bij de ‘0-lijn’ waar er geen aantrekking of afstoting is. daarnaast kun je via de x -as opmaken dat de afstand tussen de deeltjes groot is want in de curve bevindt de secundaire minimum van de reversibele vlokking ver rechts waar de afstand tussen de deeltjes groot is.
> bij vlokking bevinden de deeltjes ver van elkaar en is er sprake van niet zo veel aantrekking tussen de deeltjes als dat bij coagulatie het geval is. vlokking is reversibel vanwege de kleine energiebarriere die overwinnen moet worden + het kost ook weinig energie om de de gevlokte deeltjes van elkaar lost te krijgen.
[3] ***Stabiele (ontvlokt) suspensie: dus afstoting overheerst. in de DLVO curve bevind je je dan … de top, … vn de top. je bevind je dan ver … de x-as dus in het gebied van de …. er vindt bij de stabiele suspenie … plaats dus geen sprake van … , vandaar de naam stabiele (…) suspensie.
Bij stabiele (…) suspensie overheerst de … . bij stabiele (ontvlokte) suspensie is de energiebarriere … en de secundaire (vlokkings)minimum is …. .
[3] **Stabiele (ontvlokt) suspensie: dus afstoting overheerst . in de DLVO curve bevind je je dan dichtbij de top, rechts vn de top. je bevind je dan ver boven de x-as dus in het gebied van de afstoting. er vindt bij de stabiele suspenie afstoting plaats dus geen sprake van vlokking, vandaar de naam stabiele (ontvokte) suspensie.
Bij stabiele (ontvlokte) suspensie overheerst de afstoting. bij stabiele (ontvlokte) suspensie is de energiebarriere groot en de secundaire (vlokkings)minimum is gering.
{de grootte van de secundire minimum zegt wat over de mate van vlokking;
- stabiel (ontvlokt): geringe sec. minimum
- ‘gecontroleerd’ vlokking of gevlokte suspensie: groot secundair minimum.
> > volgorde van gering secundair minimum naar coagulatie. let op naarmate de secundair minimum toeneem dan neemt de hoogte van de curve (de enrgiebarriere) ook af!: 1.stabiel (ontvlokte) suspensie => 2. ‘gecontroleerde’ vlokking / gevlokte suspensie => 3. kans op coagulatie => 4. aggregatie (reversibel).
> Naarmate de secundair minumum toeneemt dan neemt de kans op coagulatie toe. ???}
noem de 7 kenmerken van een Stabiele (ontvlokt) suspensie.
kenmerken van een Stabiele (ontvlokt) suspensie:
[1]. overheerst de afstoting
[2]. ENERGIEBARRIE IS GROOT om COAGULATIE TE VERHINDEREN
[3]. secundaire (vlokkings)minimum is gering; de grootte van de secundire minimum zegt wat over de mate van vlokking.
> > volgorde van gering secundair minimum naar coagulatie. let op naarmate de secundair minimum toeneem dan neemt de hoogte van de curve (de enrgiebarriere) ook af!: 1.stabiel (ontvlokte) suspensie => 2. ‘gecontroleerde’ vlokking / gevlokte suspensie => 3. kans op coagulatie => 4. aggregatie (reversibel).
[4] langzame bezinking
[5] TROEBEL bovenstaand vloeistof
[6] kleine sedimentatievolume
[7] moeilijk opschudbaar
waarom moet de energiebarriere voldoende groot zijn?
de energiebarriere moet voldoende groot zijn om COAGULATIE TE VERHINDEREN
Noem de kenmerken van een gevlokte suspensie.
kenmerken van een gevlokte suspensie:
- een duidelijk secundair minimum
- voldoende groot energiebarriere om nog coagulatie te voorkomen
- snelle bezinking
- helder bovenstaand vloeistof
- groot sedimentatie volume
- gemakkelijk opschudbaar bezinksel
wanneer heb je een gevlokte (instabiele) of ontvlokte (stabiele) suspensie? hoe kun je dat aan de lading en zout/ion-concentratie zien? en waarvan is de mate van stabiliteit van afhankelijk?
de mate van stabiliteit van een suspensie is afhankelijk van:
- de lading op de deeltjes: hoe groter de lading op de deeltjes des te meer afstoting er is en je dus een STABIELER/ontvlokte suspensie hebt.
- hoeveelheid zout/ionen die aanwezig zijn: hoe hoger de ion-concentratie, dus meer aantrekking, des te instabieler/gevlokt een suspensie.
- hoeveelheid lading =>afstoting=> stabiel
- hoeveelheid zout/ion-concentratie =>antrekking => instabiel
hoe kun je van een stabiele/ontvlokte suspensie naar een instabiele/gevlokte suspensie gaan, voor het verbeteren van de opschudbaarheid?
je gaat van een stabiele/ontvlokte suspensie naar een instabiele/gevlokte suspensie door de ZETAPOTENTIAAL te VERKLEINEN. Zetapotentiaal is de AFSTOTENDE KRACHT tussen de geladen deeltjes als gevolg van de elektrostatisce lading op de deeltjes. dus dezetapotentiaal wordt kleiner waardoor de afstoting tussen de deeltjes ook afneemt. je verlaagt de zetapotentiaal door ionen toe te voegen. hoe hoger de ionvalentie des te minder je ervan nodig hebt om de zetapotentiaal te verlagen. daarnaast betekent meer zout, meer verlaging van de zetapotentiaal. als je op een gegeven moment zoveel zout hebt toegevoegd dan wordt de zetapotentiaal 0. er zijn dan evenveel positieve als negatieve ionen in het waterlaag aanwezig. Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal. dan krijg je een zetapotentiaal van 0. de elektrostatische afstoting tussen de deeltjes is dan verdwenen en is er dan sprake van aantrekking tussen de deeltjes. hierdoor zullen de deeltjes coaguleren. je krijgt dan een ‘gecontroleerde’ instabiele suspensie.
maakt het uit wat voor zout en hoeveel zout je toevoegt om de zetapotentiaal te verlagen?
Ja, het maakt uit wat voor zout je toevoegt en hoeveel je ervan toevoegt.
> de ionvalentie: hoe hoger de ionvalentie des te minder je van het zout nodig hebt om de zetapotentiaal te verlagen. dus tweewaardige ionen zijn effectiever in het verlagen van het zetapotentiaal dan de eenwaardige ionen.
> Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal.
> des te meer je van het zout toevoegt des te sneller de zetapotentiaal verlaagd wordt. en des te eerder je een zetapotentiaal van 0 bereikt.
hoe groter de zetapotentiaal des te … een suspensie. want de zetapotentiaal is de … tussen de geladen deeltjes als gevolg van de … op de deeltjes. De zetapotentiaal en dus de stabiliteit van de suspensie wordt bepaald door de … op de deeltjes en de hoeveelheid … in de oplossing. hoe hoger de … des te meer afstoting je hebt, dus des te … een suspensie is. en des te meer … je in oplossing hebt des te meer … je hebt en dus des te …. een suspensie is.
hoe groter de zetapotentiaal des te stabieler/ontvlokt een suspensie. want de zetapotentiaal is de AFSTOTENDE KRACHT tussen de geladen deeltjes als gevolg van de ELEKTROSTATISCHE LADING op de deeltjes. De zetapotentiaal en dus de stabiliteit van de suspensie wordt bepaald door de lading op de deeltjes en de hoeveelheid ionen in de oplossing. hoe hoger de lading des te meer afstoting je hebt, dus des te stabieler/ontvlokt een suspensie is. en des te meer ionen je in oplossing hebt des te meer aantrekking je hebt en dus des te instabieler/gevlokt een suspensie is.
wat is de vlokwaarde?
de vlokwaarde is de hoeveelheid zout je moet toevogen om een stabiele/ontvlokte suspensie tot een instabiele/gevlokte suspensie te brengen.
> vlokwaarde= 1/(ionvalentie)^6
hoe hoger de ionvalentie des te kleiner de vlokwaarde en des te minder je van een zot nodig hebt om een suspensie van ontvlokt/stabiel tot instabiele suspensie/gecontroleerde vlokking te brengen.
> Ionen verkleinen de electrische dubbellaag EN verlagen de zeta-potentiaal.
in tegenstellig tot tweewaardige ionen heb je bij driewaardige ione een … ionvalentie. dus je hebt een … vlokwaarde. een kleine … betekent dat je van een zout … nodig hebt om een … suspensie in een … gecontroleerde suspensie te brengen.
in tegenstellig tot tweewaardige ionen heb je bij driewaardige ione een grotere ionvalentie. dus je hebt een kleinere vlokwaarde. een kleine vlokwaarde betekent dat je van een zout minder nodig hebt om een ontvlokte/stabiele suspensie in een gevlokte/instabiele gecontoleerde suspensie te brengen.