[6] P.49-60 Flashcards

1
Q

is een gevlokte suspensie meer of minder visceus onderin?

A

een gevlokte suspensie is MINDER VISCEUS onderin, hierdoor heb je MINDER WEERSTAND en kan het OPSCHUD worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe kun je de zetapotentiaal meten?

A

zetapotentiaal kun je meten mbv ELEKTROFORESE. op de deeltjes zit dan lading (+ of -). je meet dan de SNELHEID waarmee de deeltjes naar de + of - pool gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

CONC TOEGEVOEGD ZOUT EN DE ZETAPOTENTIAAL: meer zout toevoegen betekent …. verlaging van de zetapotentiaal. op een gegeven moment heb je zoveel zout toegevoegd dat de zetapotentiaal … is geworden. je hebt dan … + als - geladen deeltjes. er zijn … + als - geladen deeltjes dus er is sprake van … ; geflocculeerd. je bereikt dan een optimum als je zetapotentiaal 0 is geworden. je hebt dan een goed opschudbaar, geflocculeerde suspensie.

A

CONC TOEGEVOEGD ZOUT EN DE ZETAPOTENTIAAL: meer zout toevoegen betekent meer verlaging van de zetapotentiaal. op een gegeven moment heb je zoveel zout toegevoegd dat de zetapotentiaal 0 is geworden. je hebt dan evenveel + als - geladen deeltjes. er zijn evenveel + als - geladen deeltjes dus er is sprake van aantrekking; geflocculeerd. je bereikt dan een optimum als je zetapotentiaal 0 is geworden. je hebt dan een goed opschudbaar, geflocculeerde suspensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

als je een goed opschudbaar, geflocculeerd suspensie hebt wat gebeurt er dan met de zetapotentiaal?

A

CONC TOEGEVOEGD ZOUT EN DE ZETAPOTENTIAAL: meer zout toevoegen betekent meer verlaging van de zetapotentiaal. op een gegeven moment heb je zoveel zout toegevoegd dat de zetapotentiaal 0 is geworden. je hebt dan evenveel + als - geladen deeltjes. er zijn evenveel + als - geladen deeltjes dus er is sprake van aantrekking; geflocculeerd. je bereikt dan een optimum als je zetapotentiaal 0 is geworden. je hebt dan een goed opschudbaar, geflocculeerde suspensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wa gebeurt er als je nar het bereiken van een zetapotentiaal dat 0 is je meer zout gaat toevoegen?

A

als je na het bereiken van een zetapotentiaal van 0 meer ionen gaat toevoegen dan zal er meer van de + of - lading aanwezig zijn. dan heb je niet meer evenveel + of - geladen deeltjes maar dan heb je meer overmaat aan - of + lading, afhankelijk van wat de lading is van de toegevoegde zout. omdat je niet meer evenveel + en - lading hebt heb je niet meer aantrekking. omdat je niet meer evenveel + of - geladen deeltjes heb dan is de opschudbaarheid niet meer zo goed omdat je geen geflocculeerde suspensie hebt. omdat je meer van de + of de - lading hebt is er geen aantrekking maar juist afstoting. je hebt geen geflocculeerd, goed opschudbare suspensie meer. juist een slecht opschudbare suspensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarom wil je een goed opschudbare suspensie?

A

je wilt een goed opschudbare suspensie voor een goede doseerbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarvoor is in dranken en suspensies de pH belangrijk?

A

de pH is belagrijk voor:

  1. smaak
  2. oplosbaarheid; bij suspensies de ongeladen, slecht oplosbare vorm nemen.
  3. stabiliteit (hydrolyse)
  4. werking conserveermiddel
  5. werking viscositeitverhoger
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

schrijf de formule van de pH op dat bij buffers hoort. en welke reactievergelijkingen horen erbij?

A

pH=pKa+log (A- / HA)

reactie 1: HA A- + H+
reactie 2: A- + H20 HA + OH-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat gebeurt er als je aan een buffer een sterk zuur toevoegt?

A

reactie 1: HA A- + H+
reactie 2: A- + H20 HA + OH-

als aan een buffer een sterk zuur (H+) toevoegt dan reageert de H+ met de OH- uit reactie 2 waarna H20 wordt gevormd. de toegevoegde H+ wordt dus zo geneutraliseerd waardoor de pH niet verandert.
De verdwenen OH- wordt weer aangevuld omdat het om een evenwicht gaat. het evenwicht verschuift naar rechts, richting de OH-.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat gebeurt er als je een sterke base toevoegt?

A

reactie 1: HA A- + H+
reactie 2: A- + H20 HA + OH-

als aan een buffer een sterk base (OH-) wordt toevoegt dan reageert de OH- met de H+ uit reactie 1 waarna H20 wordt gevormd. de toegevoegde OH- wordt dus zo geneutraliseerd waardoor de pH niet verandert.
De verdwenen H+ wordt weer aangevuld omdat het om een evenwicht gaat. het evenwicht verschuift naar rechts, richting de H+.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is het verschil tussen correlatietoets en correlatiecoefficient?

A

correlatiecoefficient = r

correlatieTOETS=> T=r/….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe bereken je de ABSOLUTE PRECISIE (σ) van de CONCENTRATIE?

A

absolute precisie (σ) van de concentratie= RSD vd concentratie * Uiteindelijke concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

op formuleblad waarvoor staan a en b?

A

a en b zijn omgekeerd…
a= intercept.
b=richtingscoeff.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de SE(a)?

A

Standaardfout van intercept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de SE(b)?

A

standaardfout v richtingscoef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de SE(X)?

A

onzekerheid van x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is SE(Y)?

A

onzekerheid van y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

standaardfout van de … (s) heeft a en b in

formule.

A

standaardfout van de regressive (s) heeft a en b in

formule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

zonder perchlooraation bij basen zouden de basen + geladen zijn en hierdoor met de …
meegaan en weinig affiniteit voor de … hebben; … retentietijd dus … eruit elueren.

A

zonder perchlooaation bij basen zouden de basen + geladen zijn en hierdoor met de mobiele fase
meegaan en weinig affiniteit voor de stationaire fase hebben; kortere retentietijd dus snellere eruit
elueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat kun je doen om de slechte smaak van een gm tegen te gaan?

A

slechte smaak tegengaan door:

  1. smaakpapillen verdoven
  2. viscositeit verhogen
  3. slecht oplosbaar maken van farmacon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waarvan hangt een snelle absorptie van af?

A

snelle absorptie zetpil hangt af van:
1. oplosbaarheid+afgifte: hoge oplosbaarheid betekent dat je farmacon in je capsule of zetpil goed kan oplossen.
> maar bij peg; bij goed wateroploare geneesmiddelen in peg is het oplossen van peg de snelheidbeperkende stap.
> witepsol: voor hoge afgifte verwerk je in witepsol een slecht wateroplosbaar geneesmiddel zodat het snel afgegeven wordt. als je een slecht wateroplosbaar gm in een vette zetpil verwerkt dan zal de afgifte langzaam verlopen.

  1. goed oplossen in rectumvocht: als je farmacon goed in rectumvocht oplost dan krijg je een hoog concentratiegradient over rectumwand (ΔC/ΔX).
  2. absorptie: molecuul moet ONGELADEN zijn & een ZEKERE LIPOFILITEIT hebben om het rectummembraan te kunnen passeren. bij negatief geladen log P zal geen sprake zijn van een passieve diffusie door het rectummembraan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

leg het verband uit tussen het aantal deeltjes (n), deeltjesgrootte en de p (fractie farmacon; laag of hoog gedosseerd) in relatie tot de grootte van een zetpil of capsule.

A

MEER DEELTJES (grote n) bij KLEINE DEELTJES en LAAGGEDOSSEERDE FARMACA/KLEINE FRACTIE FARMACON (kleine p) betekent een GROTE ZETPIL of een grotere capsule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

noem 3 functies van perchloorzuur.

A

perchloorzuur:

  1. verlaagt pH (=2); BASE zijn dan ONGELADEN en de SILANOLGROEPEN ONGELADEN want silanolgroep heeft een pKa van 3,8-4. pH van 2 ligt 2 pH eenheden lager dan de pKa.
  2. de - geladen perchloraation vorm een ioncomplex met + geladen basen. hierdoor krijg je een NEUTRALE COMPLEX waardoor de base meer affiniteit met de stationaire fase heeft. hierdoor krijgt je BASE MEER RETENTIE.
  3. perchloorzuur verlaagt de pH en maakt de SILANOLGROEP ONGELADEN.
  4. perchloorzuur MASKEERT de silanolgroepen.
  5. perchloorzuur voorkomt PEAK TAILING.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waarvan hangt de piekhoofte af?

A

de piekHOOGTE (concentratie afhankelijk) hangt af van de:

Chromatografie:

  1. piekverbreeding (N=schotelgetal)
  2. geinjecteerde concentratie

UV:

  1. E11
  2. ingestelde golflente
25
Q

hoe ontstaat peak tailing in HPLC en hoe kun je peaktailing voorkomen?

A

> peaktailing ontstaat doordat basische groepen een interactie aangaan met de vrije silanolgroepen die in de stationaire fase aanwezig zijn.
peaktailing kun je voorkomen door de pH van de mobiele fase aan te passen mbv perchloorzuur (pH=2). door de lage pH die door de perchloorzuur veroorzaakt wordt. silanolgroep heeft een pKa van 3,8-4. dus je moet een pH kiezen dat lager is dan 4 om de silanolgroepen ongeladen te houden.
je kunt ook de mobiele fase basischer maken en dan kies je een pH boven de 10, dan zijn de basische componenten ongeladen waardoor de ongeladen basische groepen met de vrije silanolgroepen geen interactie aangaan. maar zo’n hoge pH is niet gewenst vanwege de stabiliteit van je HPLC kolom (hydrolytic attack of the Si-O-Si bond). je kolom is stabiel bij een pH range van 2-7,5.

26
Q

PEG werkt … dus geeft een hoge ΔC en dus een hoge absorptiesnelheid. Voor
een maximale absorptiesnelheid heb je een maximale ΔC en maximale P (oplosbaarheid farmacon in
water(=hoog) : oplosbaarheid farmacon in PEG (=laag)) nodig.

A

PEG werkt oplosbaarheidbevorderend dus geeft een hoge ΔC en dus een hoge absorptiesnelheid. Voor
een maximale absorptiesnelheid heb je een maximale ΔC en maximale P (oplosbaarheid farmacon in
water(=hoog) : oplosbaarheid farmacon in PEG (=laag)) nodig.

27
Q

voor een Goede … heb je goede … , goede …en hoge P nodig.

PEG werkt … dus geeft een hoge … en dus een hoge absorptiesnelheid.

Voor een maximale absorptiesnelheid heb je een … ΔC en … P (oplosbaarheid farmacon in
water(=…) : oplosbaarheid farmacon in PEG (=…)) nodig.

Maar door de verhoogde … in PEG dus een … P en farmacon zal niet PEG willen verlaten want het voelt zich daarin … . De … uit zetpil
wotdt hierdoor beperkt. dit heeft invloed op de … . Je krijgt dus wel een hoge … maar geen hoge … .

A

voor een Goede absorptie heb je goede afgifte, goede oplosbaarheid en hoge P nodig.

PEG werkt oplosbaarheidbevorderend dus geeft een hoge ΔC en dus een hoge absorptiesnelheid.

Voor een maximale absorptiesnelheid heb je een maximale ΔC en maximale P (oplosbaarheid farmacon in
water(=hoog) : oplosbaarheid farmacon in PEG (=laag)) nodig.

Maar door de verhoogde oplosbaarheid in PEG dus een lage P en farmacon zal niet PEG willen verlaten want het voelt zich daarin goed. De afgifte uit zetpil
wotdt hierdoor beperkt. dit heeft invloed op de absorptiesnelheid. Je krijgt dus wel een hoge ΔC maar geen hoge P.

28
Q

de oplosbaarheidbevorderende werking van PEG heeft het effect op ΔC of de P?

A

> PEG werkt OPLOSBAARHEIDbevorderend dus geeft een hoge ΔC.
door de verhoogde oplosbaarheid in PEG van je farmacon heb je dus een lage P(oplosbaarheid farmacon in water(=laag) : oplosbaarheid farmacon in PEG (=hoog)). terwijl je voor maximale absorptie voor een maximale ΔC en een maximale P (oplosbaarheid farmacon in
water(=hoog) : oplosbaarheid farmacon in PEG (=laag)) wilt. . Je farmacon zal de PEG niet willen verlaten, want het voelt zich daarin te goed. De afgifte uit zetpil
wotdt hierdoor beperkt. dit heeft invloed op de absorptiesnelheid. Je krijgt dus wel een hoge ΔC maar geen hoge P.

29
Q

hoe kun je een hoge ΔC krijgen?

A

een hoge ΔC krijg je door:

  1. hoge oplosbaarheid in zetpil/capsule; PEG werkt oplosbaarheidbevorderend.
  2. hoge oplossnelheid
  3. verkleinen van de stagnante laag (h) waardoor de oplossnelheid toeneemt. de stagnante laag verklein je door: te roeren, micelvorming, wegvoeren van de opgeloste deeltjes uit bulkoplossing.
30
Q

hoe kun je de oplosbaarheid verbeteren?

A

1 zoutvorm

  1. derivatiseren
  2. solubiliseren
  3. (micro)emulsie
  4. solid dispersion
  5. solubiliseren
  6. deeltjesverkleinen
  7. prodrug
31
Q

waarom heb je nooit 100% extractieopbengst?

A

nooit 100% extractieopbrengst want er blijft altijd wel wat op de wanden achter.

32
Q

he kun je de extractieopbrenst vergroten?

A

de extractieopbrengst kun je verhogen door:

  1. meerdere malen extraheren
  2. volume waterfase vergroten
  3. pH waterfase veranderen zodat je farmacon geladen raakt en meer naar de waterfase gaat
33
Q

waarin lost witepsol goed en slecht in op. en wanneer is witepsol instabiel? en absorpbeert witepsol UV licht?

A
  • witepsol lost slecht op in ethanol en goed in chloroform.
  • witepsol hydrolyseert bij hoog pH dus o.a. let op bij de mobiele fase van HPLC.
  • witepsol is een triglyceride en het absorbeert UV bij <300 nm.
34
Q

noem de stappen op die je bij analyse met UV moet doorlopen. begin met keuze van je golflengte waarin je gaat meten tot het meten van de gehalte.

A
  1. meet bij x nm
  2. gebruik je oplosmiddel als blanco
  3. neem van je standaarden en mosters spectra op en beoordeel de spectra
  4. bereken de % afwijking tussen je standaarden (<3%)
  5. bereken gehalte aan farmacon.
35
Q

hoe bereken je de storing van witepsol bij 250 nm bij een analyse met UV?

A

% storing = (E11 farmacon / E11 farmacon bij 250 nm) * 100%

> als E11 van witepsol bij 250 nm onbekend is dan moet je het zelf uitrekenen mbv E=E11cl. let op: [c]=g/100mL.

36
Q

wat is de stortdichtheid van poeder?

A

de stordichtheid wordt uigedrukt in kg/m3 => net als de dichtheid (p=m/v).
> de stortdichtheid is inclusief lucht.
> hoeveelheid lucht dat in poeder aanwezig is kun je bereken:
Hoeveelheid lucht (kg/m3)=dichtheid (kg/m3) - stortdichtheid (kg/m3; inclusief lucht)

37
Q

geef de formule van buffers:

A

pH=pKa + log (A-/HA)

38
Q

wat is de bufferconcentratie (c)?

A

bufferconcentratie (c) = [HA-] + [A-]

39
Q

hoe bereken je de pKa, geef de formule.

A

pKa= -log Ka.

40
Q

hoe bereken je de pH, geef de formule.

A

pH= -log [H+]

41
Q

wanneer heb je een hoge buffercapacitiet?

A

je hebt een hoge buffercapaciteit als je een hoge bufferconcentratie hebt & bij pH=pKa.

42
Q

wat is de buffercapaciteit?

A

buffercapaciteit= hoeveel je van een sterke base of een sterk zuur toe moet voegen AAN 1L BUFFER om de pH van een buffermengsel met 1 pH-eenheid te VERANDEREN.

43
Q

bij polymorfisme heb je van een stof verschillende … . Je kiest een kristalvorm met de … en … (voorkomen van oververzadiging en kristalgroei bij suspensies). Die zijn het MEEST STABIEL IN … ivm … .

A

bij polymorfisme heb je van een stof verschillende KRISTALMODIFICATIES. Je kiest een kristalvorm met de HOOGSTE SMELTPUNT en LAAGSTE OPLOSBAARHEID (voorkomen van oververzadiging en kristalgroei bij suspensies). Die zijn het MEEST STABIEL IN SUSPENSIES ivm KRISTALGROEI.

44
Q

Met wat mag je buffers niet combineren?

A

je mag buffers die sulfaten, fosfaten en/of alkali (NaOH) niet combineren met meerwaardige ionen die in kraanwater zitten.

De meerwaardige ionen kunnen:
1] complex vormen met de sulfaten, fosfaten en/of alkai waardoor een neerslag ontstaat.
zoals NaOH;
2OH-+Mg2+ => Mg(OH)2 (neerslag)

2] de meervoudige metaalionen kunnen oxidatiereacties katalyseren.

45
Q

welke dingen kun je doen om de metaalionen te vermijden? die de oxidatiereacties kunnen katalyseren en een neerslag vormen met ionen afkomstig van sulfaten, fosfaten en/of alkai.

A

de dingen die je kunt doen om de metaalionen te vermijden die de oxidatiereacties kunnen katalyseren en een neerslag vormen met ionen afkomstig van sulfaten, fosfaten en/of alkai zijn:

  1. je voegt an de drank complexvormers toe die de metaaltionen vangen.
  2. je voegt ipv water, aqua purificata toe.
  3. metaalionen kunnen oxidatiereacties katalyseren. je wilt antioxidanten toevoegen.
46
Q

noem 3 nadelen van een hoge pH in HPLC.

A

nadelen van hoog pH in HPLC:

  1. basen zijn bij laag pH geladen en kunnen dan sneller eruit elueren waardoor ze een korte retentietijd krijgen en misschien wel met de dode tijd eruit elueren. door de pH te verhogen worden de basen ongeladen en ondervinden ze meer retentie. alleen is de hoge pH niet goed voor de kolom, boven pH 8 lost silica op.
  2. bij hoge pH (>10) zijn de silanolgroepen geladen. maar de basen zijn bij die hoge pH ongeladen.

> ipv hoge pH kun je beter perchloorzuur in mobiele fase nemen want het verlaagt de pH.

> om peaktailing te voorkomen doe je perchloorzuur (pH=2) in je mobiele fase:

  1. perchloorzuur verlaagt pH (=2); BASEN zijn dan GELADEN en de SILANOLGROEPEN (pKa 3,8-4) zijn ONGELADEN want silanolgroep heeft een pKa van 3,8-4. pH van 2 ligt 2 pH eenheden lager dan de pKa 3,8-4.
  2. de - geladen perchloraation vorm een ioncomplex met + geladen basen. hierdoor krijg je een NEUTRALE COMPLEX waardoor de base meer affiniteit met de stationaire fase heeft. hierdoor krijgt je BASE MEER RETENTIE.
  3. perchloorzuur verlaagt de pH en maakt de SILANOLGROEP ONGELADEN.
  4. MASKEREN van de silanolgroepen.
  5. perchloorzuur voorkomt PEAK TAILING.

> peaktailing ontstaat doordat + geladen basische groepen een interactie aangaan met de - geladen vrije silanolgroepen die in de stationaire fase aanwezig zijn.
peaktailing kun je voorkomen door de pH van de mobiele fase aan te passen mbv perchloorzuur (pH=2). door de lage pH die door de perchloorzuur veroorzaakt wordt. silanolgroep heeft een pKa van 3,8-4. dus je moet een pH kiezen dat lager is dan 4 om de silanolgroepen ongeladen te houden. bij pH van 2 zijn de basische groepen geladen en de silanolgroepen ongeladen.
je kunt ook de mobiele fase basischer maken en dan kies je een pH boven de 10, dan zijn de basische componenten ongeladen waardoor de ongeladen basische groepen met de vrije silanolgroepen geen interactie aangaan. maar zo’n hoge pH is niet gewenst vanwege de stabiliteit van je HPLC kolom (hydrolytic attack of the Si-O-Si bond). je kolom is stabiel bij een pH range van 2-7,5.

47
Q

noem 3 antioxidanten.

A

antioxidanten:

  1. vitamine c
  2. ascorbinezuur
  3. sulfieten: natriummetabisulfiet
48
Q

waaruit bestaat de kolom van normal phase HPLC?

A

de normal HPLC kolom bestaat uit silica.

49
Q

waaruit bestaat de kolom van normal phase HPLC?

A

de reversed HPLC kolom bestaat uit C18.

50
Q

hoe kun je aan de eigenschappen van een stof zien of het een goede of slechte bevochtiging heeft?

A

aan de log P kun je zien of de bevochtiging van een stof goed of slecht is. hoge log P betekent dat je een slechte bevochtiging kunt verwachten.

51
Q

is een imidegroep zuur of basisch?

A

imide bestaat uit een N en aan weerszijden heb je =O. de =O groepen aan weerszijden zuigen elektronen weg. door deze elketronenzuigende groepen neemt de pKa af en de imide is dus een zuur.

52
Q

vergelijk de afgifte bij een kleine zetpil met die van een grote zetpil?

A
  • een grote zetpil heeft een grotere volume (c=n/v). hierdoor heb je een lage concentratie.
  • het oplosen van een grote zetpil verloopt langzamer dan bij een kleine zetpil. de concentratiegradient is lager bij een kleine zetpil.
  • door de lage concentratiegradient zal de afgifte uit de grote zetpil langzamer zijn.
53
Q

leg de afgite van een goed wateroplosbaar gm in peg uit.

A

peg is oplosbaarheidbevordered. als je farmacon goed in peg is oplost dan zul je nog moeten wachten op het oplossen van peg want dit duurt langer vanwege de 3ml rectumvocht.

54
Q

Pentacozine lost slecht op in water en het wordt in een vette zetpil verwerkt. leg de afgifte uit.

A

petacozine lost in de vette zetpilbasis op (oploszetpil) > de opgeloste deeltjes (moleculen) diffunderen naar het grensvlak > aan het grensvlak gaan de opgeloste deeltjes over in het rectumvocht > de snelheid waarmee de opgedeeltjes in het rectumvocht overgaan wordt bepaald door de partitiecoefficient (P) > bij pentacozine is de P gunstiger voor het vet dus het zal in LAGE HOEVEELHEDEN overgaan in het rectumvocht > de opgeloste deeltjes elders in de zetpilmassa moeten ook diffunderen naar het grensvlak. door de lage hoevelheden die in het rectumvocht overgaan zal de diffusie van de opgeloste deeltjes die afkomstig zijn uit andere gebieden van de zetpilmassa niet snel gaan. dit vanwege de lage concentratiegradient veroorzaakt door de langzame overgang in het rectumvocht.
> door de 1.HOGE P > 2.de langzame overgang in rectumvocht > 3.de lage concentratiegradient > 4.de langzame diffusie van de opgeloste deeljtes afkomstig uit andere gebieden van de zetpilbasis, zal de afgifte langzaam verlopen.
> dus de afgifte wordt bepaald door de P (bepaalt of je gm langzaam of snel in rectumvocht overgaat), de concentratiegradient in zetpil (bepaalt de mate van diffusie van je gm naar grensvlak).

55
Q

waarvan is de afgifte van een gm uit een zetpil van afhankelijk?

A

de afgifte wordt bepaald door de P (bepaalt of je gm langzaam of snel in rectumvocht overgaat), de concentratiegradient in zetpil (bepaalt de mate van diffusie van je gm naar grensvlak).

> > petacozine lost in de vette zetpilbasis op (oploszetpil) > de opgeloste deeltjes (moleculen) diffunderen naar het grensvlak > aan het grensvlak gaan de opgeloste deeltjes over in het rectumvocht > de snelheid waarmee de opgedeeltjes in het rectumvocht overgaan wordt bepaald door de partitiecoefficient (P) > bij pentacozine is de P gunstiger voor het vet dus het zal in LAGE HOEVEELHEDEN overgaan in het rectumvocht > de opgeloste deeltjes elders in de zetpilmassa moeten ook diffunderen naar het grensvlak. door de lage hoevelheden die in het rectumvocht overgaan zal de diffusie van de opgeloste deeltjes die afkomstig zijn uit andere gebieden van de zetpilmassa niet snel gaan. dit vanwege de lage concentratiegradient veroorzaakt door de langzame overgang in het rectumvocht.
door de 1.HOGE P > 2.de langzame overgang in rectumvocht > 3.de lage concentratiegradient > 4.de langzame diffusie van de opgeloste deeljtes afkomstig uit andere gebieden van de zetpilbasis, zal de afgifte langzaam verlopen.

56
Q

Voor het bepalen van de verdringingsfactor van pentazocine in Witepsol wordt 14,95 gram
pentazocine zorgvuldig gemengd met gesmolten Witepsol H15. Het mengsel wordt
aangevuld met Witepsol H15 tot 35,2 gram en gemengd tot homogeen. Wat is hier het totaal ?

A

Voor het bepalen van de verdringingsfactor van pentazocine in Witepsol wordt 14,95 gram
pentazocine zorgvuldig gemengd met gesmolten Witepsol H15. Het mengsel wordt
AANGEVULD MET WITEPSOL H15 TOT 35,2 gram en gemengd tot homogeen. => dus 35,2g is het
totaal.

57
Q

bij een grote zetpil is de concentratie in de zetpil lager. hoe ziet de afgifte er dan uit?

A

bij een grote zetpil is de concentratie in de zetpil lager. dis hierdoor zal:
1. heb je met een lagere conc.gradient te maken.
en zal hierdoor de de afgifte langzamer verlopen

58
Q

hoe bereken je de Agem bij een mengmonster (bij MV)?

A

Agem is de gemiddelde concentratie per tablet.

Agem= (concentratie mengmonster * 100 mL * 100 (verdunning)) : 10 tabletten