7. Immuunsysteem en immunologie Flashcards

1
Q

Welke 4 pathogenen wil het lichaam buiten houden?

A
  1. Bacterie
  2. Schimmel
  3. Virus
  4. Parasiet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de 5 ontstekingskenmerken

A
  • Calor (warmte
  • Rubor (roodheid)
  • Tumor (zwelling)
  • Dolor (pijn)
  • Functio laesa (functieverlies)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn fysiologische barrières bij de aspecifieke afweer?

A
  • de huid

- de slijmvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem organen die pathogenen uit het lichaam werken (aspecifieke afweer)

A

urinewegen, trilhaarepitheel in de luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij een infectie spreken we niet van een ontsteking. Wanneer spreken we pas van een ontsteking?

A

Wanneer er een micro-organisme aanwezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke cellen bestaat de aspecifieke afweer?

A

Uit macrofagen en monocyten:

dat zijn cellen die in bloed zitten en in de weefsels. Produceren stoffen die de immuunrespons op gang brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat het aspecifieke immuunsysteem/aangeboren? (3)
(niet tegen specifieke antigenen, reageert altijd meteen)

A
  • Fysiologische barrières
  • Cellulair: Marcofagen, granulocyten, NK-cellen
  • Humoraal: complementsysteem, cytokinen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat het specifieke immuunsysteem/verworven (2)

tegen specifieke antigenen

A
  1. lymfocyten
    (=cellulair)
  2. antilichamen
    (=humoraal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is, naast het opgang zetten van de immuunrespons, de functie van macrofagen?

A

Macrofagen zorgen ook voor fagocytose. Dit is het insluiten van een pathogeen en onschadelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doen Natural Killer cellen?

A

Natural Killer cellen bevatten een enzym die een gaatje kan maken in het membraan van het pathogeen (ook virussen en tumoren) en zo sterft die af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van Neutrofiele granulocyten?

A

Neutrofiele granulocyten bevinden zich in het bloed. Kunnen pathogenen herkennen, insluiten en dan onschadelijk maken (uitscheiding pus - bacteriën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar spelen basofiele granulocyten (<1%) een belangrijke rol bij, hoe lang leven ze en waarmee werken ze samen?

A

Basofiele granulocyten leven maar twee dagen en spelen een belangrijke rol bij allergieën waar ze dan samenwerken met Mestcellen: Histamine komt hierbij vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar spelen eosinofiele granulocyten (<2%) een belangrijke rol bij?

A

Eosinofiele granulocyten spelen een belangrijke rol bij parasitaire infectie (vanaf het maagdarmkanaal) en bij allergieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van histamine?

A

Vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke granulocyten zijn het meest aanwezig?

A

Neutrofiele granulocyten: 45-75%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe werken basofiele granulocyten? (3)

A
  1. Antigeen bindt zich aan een pathogeen door antilichaam IgE
  2. IgE kan gebonden worden aan basofiele granulocyten
  3. Daarna laten de granulocyten granuleus vrij waar histamine in zit en zo komt er een immuunrespons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat produceren eosinofiele granulocyten?

A

Toxische eiwitten en enzymen die cellen kunnen doden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het complementsysteem?

A

Een kettingreactie van de aspecifieke afweer

19
Q

Op welke 2 manieren kan het complementsysteem worden geactiveerd?

A
  1. Klassieke activatie: binding van stoffen (vooral IgM en IgE)op het oppervlak zorgen voor de activatie van het complimentsysteem
  2. Alternatieve activatie: het compliment systeem wordt geactiveerd voordat het aspecifieke afweersysteem word geactiveerd (IgA speelt een belangrijke rol). Hierdoor wordt het membrane attack complex geactiveerd en wordt het membraam van het pathogeen kapot gemaakt
20
Q

Wat zijn cytokines? (2)

A
  • Cytokines zijn eiwitten die worden geproduceerd door leukocyten, macrofagen en lymfocyten
  • Cytokines zijn signaalstoffen in het bloed en daarom valt het onder de humorale afweer (afweer In het bloed)
21
Q

Welke cellen maken antilichamen?

A

B-cellen

22
Q

Waar worden T-cellen aangemaakt?

A

T-cellen worden aangemaakt in het beenmerg en rijpen in de thymus

23
Q

2 dingen die je moet weten over T-cellen

A
  • T-cellen hebben receptoren die antigenen kunnen herkennen, hierdoor kunnen T-cellen de B-cellen helpen bij de activatie en zo kunnen de B-cellen antistoffen vormen
  • T-cellen kunnen ook veranderen in geheugencellen
24
Q

Welke 2 cellen vallen onder lymfocyten?

A

B en T-cellen

25
Q

Herkennen antigeen-MHC-complexen op geïnfecteerde cellen:

Welk antigeen wordt herkent door de CD4+ T-cel?

A

MHC II (op macrofaag)

26
Q

Herkennen antigeen-MHC-complexen op geïnfecteerde cellen:

Welk antigeen wordt herkent door de CD8+ T-cel?

A

MHC I (op lichaamscel)

27
Q
  1. CD4+ T-cellen worden actief, delen, en worden(+ wat doen ze):
A
  • T-helper-1 cellen: helpen CD8+ T-cellen (cytokines)

- T-helper-2 cellen: helpen B-cellen

28
Q
  1. CD8+ T-cellen doden geïnfecteerde cel, waardoor wordt dit gedaan?
A

Door lysis

29
Q

Waar ontstaan de B-cellen?

A

In het beenmerg

30
Q

Hoe gaat de B-respons in zijn werking (aspecifiek)

A
  • Herkennen van antigeen mbv antilichaam op oppervlak
  • Hulp nodig van T-helper2 cel
    > activatie van B-cellen
    Snelle deling en B-cellen worden plasmacellen
    > Productie van antilichamen
    Na 7d IgM, dan IgG + IgA
    (2e keer sneller door geheugen T-cellen)
    (sommige worden geheugen B-cellen)
31
Q

Wat zijn de 3 functies van antilichamen?

A
  1. Neutralisatie: stoffen binden aan pathogeen, toxines worden minder werkzaam
  2. Opsonisatie: aanpassing van het oppervlak van een pathogeen of ander lichaamsvreemd partikel zodat het opgenomen kan worden door fagocyten (IgG): ook makkelijker maken aspecifieke immuunrespons
  3. Complement activatie: antilichamen binden aan oppervlak pathogeen > gaatjes > cel Lysis
32
Q

Wat is een auto-immuunziekte?

A

Bij een auto-immuunziekte werkt het afweersysteem niet goed. Wanneer het afweersysteem zich vergist en zich tegen het eigen lichaam keert, is er sprake van auto-immuniteit: Eigen cellen als lichaamsvreemd

33
Q

Wat is de functie van IgM? (2)

A

Meteen

  • vroege immuunrespons
  • activeert complementsysteem
34
Q

Wat is de functie van IgG? (3)

A

Geheugen/chronisch

  • meest voorkomend
  • memory respons
  • bevordert fagocytose
35
Q

Wat is de functie van IgA (3)

A
  • in secreten/slijmvliezen
  • moedermelk
  • neutraliseert toxinen, virussen, bacterien
    (A - antigif)
36
Q

Wat is de functie van IgE (3)

A
  • normaal weinig
  • parasitaire infecties
  • allergie
37
Q

Immunisatie
• Natuurlijk actief =
• Natuurlijk passief =

A

Antilichamen worden gevormd
– zelf doormaken van ziekte
Antilichamen zijn al aanwezig)
– borstvoeding

38
Q

Immunisatie
• Kunstmatig actief =
• Kunstmatig passief =

A
Antigenen worden kunstmatig ingebracht
– vaccin
Antilichamen ingebracht
– anti-serum
– behandeling na (mogelijk) tetanusinfectie
39
Q

Welk immunoglobuline heeft te maken met allergische reactie type 1

A

IgE

40
Q

Wanneer heb je te maken met een een allergie Type IV?

A

Bij contact: latex

41
Q

Hoe gaat allergische reactie type 1 in zijn werking? (3)

A
  • IgE bindt mestcellen
  • allergeen bindt
  • degranulatie, histamine
42
Q

Wat is het effect op het lichaam bij allergie type 1? (2)

A

Vasoldilatatie, zwelling slijmvliezen

Bij:
Hooikoorts, astma,
voedselallergie, eczeem,
anafylaxie, medicijnen

43
Q

Noem 3 allergische reacties in de Tandheelkunde + type:

A
  • Toegepaste materialen
  • Hulpmiddelen (type IV)
    latex
  • Medicamenten (meestal type I of IV)
    anesthetica, antibiotica