13. Bewegingsapparaat Flashcards

1
Q

Wat is de functie van botten? (5)

A
  1. Vorm/ steun lichaam
  2. Bescherming organen (hersenen, ruggenmerg, longen)
  3. Aanhechtingsplaats spieren
  4. Bewegingsmogelijkheden
  5. Vorming bloedcellen (beenmerg)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat de buitenkant van het bot uit?

A

Corticaal bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat de binnenkant van bot uit?

A

Spongieus bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke onderdelen bestaat bot? (6)

A
  • Diafyse: schacht
  • Epifyse: uiteinde bot (groeischijven)
  • Periost: ibeenvlies. Is de gevoelige en bloedvatrijke buitenbleding van het botweefsel.
  • Endost: het inwendige beenvlies.
  • Kraakbeen: bekleding gewrichten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke beendersoorten bestaan er? (3)

A
  • Pijpbeenderen (lange botten, been arm)
  • Platte beenderen (Schedel, schouderblad)
  • Onregelmatig (korte) beenderen (Wervels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke cellen zijn botvormend?

A

Osteoblasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke cellen zijn botafbrekend?

A

Osteoclasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn osteocyten en wat is de rol?

A

Inactieve osteoblasten (hebben wel een dirigerende rol in de bot vorming en afbraak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is botresorptie?

A

Botafbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is ossificatie?

A

Botvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit vind directe bot vorming plaats?

A

Vanuit periost (Via desmale verbening (schedel, mandibula, clavicula))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waaruit vind indirecte bot vorming plaats?

A

Vanuit het kraakbeen (Via enchondrale verbening (pijpbeenderen))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is beenmerg?

A

Een sponsachtig weefsel wat bestaat uit veel voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke soorten beenmerg zijn er? (2)

A
  1. Rood; bloedcellen
  2. Geel; vetcellen

Beide bloedvaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat reguleert RANKL?

A

Botafbraak en aanmaak door hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe gaat directe botgroei in zijn werk? (2)

A
  1. Vanuit het periost wordt bot gevormd (=diktegroei)

2. Schedel, mandibula, sleutelbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe gaat indirecte botgroei in zijn werk? (2)

A
  1. Vanuit groeischijven wordt bot gevormd (=lengtegroei)

2. Bij pijpbeenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurt er al alle groeischijven verbeend zijn?

Stopt dit eerder bij mannen of vrouwen

A
De groei stopt
Bij vrouwen (18)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waartussen is er een balans bij botvorming

A

Er is een balans tussen afbraak (osteoclasten) en opbouw (osteoblasten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe werkt de bloedvoorziening van botten? (2)

A
  1. Bloed kan niet door het compacte bot heen diffunderen dus daar zijn bloedvaten voor
  2. Het hele buizensysteem van bloedvaten van het bot heet het systeem van Havers/ kanaal van Havers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe is de wervelkolom opgebouwd? (5)

A
  • Cervicaal (hals) 7 (lordose)
  • Thoracaal (borst) 12 (kyfose)
  • Lumbaal (lende/buik) 5 (lordose)
  • Sacraal 5 (kyfose)
  • Coccygeaal (stuitbeen) 4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe wordt het genoemd als er een kromming in de rug zit die van de achterzijde te zien is

A

Scoliose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke stoffen zijn van invloed op de botopbouw? (4)

A
  1. Groeihormoon IGF
  2. Geslachtshormoon
  3. Zonlicht
  4. Bot belastende activiteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat doet groeihormoon IGF

A

Stimuleert botgroei > lengte neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat doen geslachtshormonen met botgroei?

A

Zetten de groeischijven aan tot lengtegroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat doet zonlicht met botgroei?

A

Vitamine D productie > er wordt meer calcium en fosfaat uit voedingsstoffen gehaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat/welke (stoffen) hebben invloed op botafraak? (4)

A
  1. Parathyroïd hormoon (PTH)
  2. Cortisol
  3. Menopauze
  4. Leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat doet het Parathyroïd hormoon PTH?

A

Bijschildklieren: houdt hoeveelheid calcium in bloed op peil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat gebeurt er al er te weinig calcium in het bloed zit?

A

Calcium kan uit het bot resorberen, dit zorgt voor botafbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat doet cortisol?

A

Heeft een remmende werking op groei > remt osteoblasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat gebeurt er in de menopauze?

A

Oestrogeen neemt af > osteoclasten worden gestimuleerd

Verloopt sneller: osteoclasten > osteoblasten = netto afbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is kraakbeen precies?

A

Geen bot, maar is flexibel en gevuld met vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waar kom je kraakbeen tegen?

A

Het zit op gewrichtsoppervlakken, meniscus en tussenwervelschijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bevat kraakbeen bloedvaten of zenuwen?

A

Nee (kan daarom niet meer aangroeien als het defect is)

35
Q

Hoe wordt kraanbeen gevoed?

A

Door afwisselend belasten en ontlasten

36
Q

Welke 2 (+2) beenverbindingen zijn er en wat valt hieronder?

A
  1. Beweeglijk:
    - Kraakbeen: geringe beweging: ribben, wervelkolom
    - Gewrichten
  2. Onbeweeglijk: suturen schedel
37
Q

Een gewricht biedt stabiliteit. Waardoor wordt dit ondersteund? (3)

A
  1. Gewrichtsoppervlak
  2. Ligamenten
  3. Spiertonus
38
Q

Waaruit bestaat een gewricht, in het kort?

A

Bestaat uit twee of meerdere botdelen die tegen elkaar bewegen. Vaak zijn de uiteinden van botstokken bekleed met kraakbeen (beschermen, glijden). Kraakbeen zorgt er ook voor dat de delen op elkaar gehouden worden net zo als de ligamenten

39
Q

Wat is de spiertonus?

A

Natuurlijke spierspanning; altijd aanwezig, ook in rust

40
Q

Uit welke 5 onderdelen is het gewricht opgebouwd?

A
  • Kraakbeen
  • Gewrichtskapsel: hierdoor worden de twee botten aan elkaar gehouden. Is collageen met synoviaal vlies.
  • Synoviaal ruimte: zorgt ervoor dat het bot zo beweeglijk is.
  • Synoviaal vocht (synovia): is gewrichtsvocht dat in het gewricht zit, zorgt voor gemakkelijke glijding tussen de botten.
  • Ligamenten, menisci en discus
41
Q

Wat gebeurt er al synoviaal vocht ontstoken raakt?

Vocht buiten gewricht

A

Er is sprake van een bursa (slijmbeursontsteking).

42
Q

Wat is de functie van synovia (vocht)?

A

Wrijving verminderen tussen bot en weke delen

43
Q

Welke 5 soorten gewrichten zijn er?

A
  • Kogelgewricht: schouder
  • Rolgewricht: onderarm
  • Scharniergewricht: elleboog
  • Zadelgewricht: duim
  • Straf gewricht: weinig beweging (onderste wervels)
44
Q

In de wervel zijn twee krommingen aanwezig. Noem beide:

A
  • De krommingen naar de rug toe noemen we kyphosis: thoracaal, sacraal.
  • De krommingen naar de buik toe noemen we lordosis; cervicaal, lumbaal.

Nodig voor schokdemping

45
Q

Wat zijn de functies van spieren? (5)

A
  • Beweging
  • Houding handhaving
  • Bescherming
  • Gewrichten stabiliseren
  • Warmteproductie
46
Q

Hoe is een spier opgebouwd?

A

Spier > spierbundel > spierenvezel > myofibril > acetine- en myosinefilamenten

47
Q

Hoe noemen we een groepje eiwitten in een spier (kunnen in elkaar schuiven)?

A

Sacromeer

48
Q

Wat gebeurt er als spieren samentrekken? (2)

A
  • Als spieren samentrekken trekken de actin filamenten de myosinfilamenten naar zich toe (kruisverbanden) en verdwijnt de H-zone
  • Tussen de actin filamenten zit een Z-line
    (De A-band en I-band hoef je niet te kennen)
49
Q

Zijn de filamenten langer of korter?
Bij aanspannen:
Bij ontspannen:

A
  • Korter

- Langer

50
Q

Wat is er aan de hand als de H-zone groot is?

A

De spier is ontspannen

51
Q

Welke spieren zijn er + welk zenuwstelsel? (3)

A
  1. Skeletspieren: dwarsgestreept - onder invloed van animale zenuwstelsel
  2. Hartspier: dwarsgestreept - onder invloed van spontane contractie en autonome zenuwstelsel
  3. Glad spierweefsel: niet gestreept - onder invloed van autonome zenuwstelsel (maagdarmkanaal)
52
Q

Welke 2 spierbewegingen zijn er en wat valt hieronder?

A
  1. Agonisten (synergisten): spieren die samen werken (flexoren = buigspieren), bovenbeen
  2. Antagonisten: tegenwerkers (extensoren = strekspieren). De een aanspannen, de ander ontspannen
53
Q

Welke 5 aandoeningen kent het bewegingsapparaat

A
  • Reumatoïde artritis
  • Infectieuze artritis
  • Reactieve artritis
  • Artrose
  • Osteoporos

Artritis = gewrichtsontsteking

54
Q

Wat is reumatoïde artritis?

A

Chronische ontsteking synoviaal membraan (bindweefsellaagje)

55
Q

Wat is de oorzaak van reumatoïde artritis?

A

Auto-immuunziekte (afweer keert zich tegen het lichaam)

56
Q

Wat is kenmerken aan reumatoïde artritis? (2)

A
  1. Symmetrische zwelling kleine hand- en voetgewrichten

2. Geleidelijk alle gewrichten

57
Q

Wat zijn symptomen van reumatoïde artritis? (6)

A

· Gewrichtspijn, moeheid, vermagering
· Ochtendstijfheid
· Exacerbaties en remissies (goede periodes en slechte periodes)
· Gewrichtsmisvormingen, bewegingsbeperking en invaliditeit
· Neurologische complicaties (pols, wervelkolom)
· Verhoogde kans bacteriële artritis

58
Q

Wat is Reumanoduli?

A

Subcutane knobbels van bindweefsels die ontstaan als reactie op een ontsteking

59
Q

Hoe kan je reumatoïde artritis diagnostiseren (7) ( in elk geval 4 criteria)?

A

· Ochtendstijfheid
· Artritis van 3 of meer gewrichten (hoeft dus niet per se de handen)
· Artritis van de handgewrichten
· Symmetrische artritis
· Subcutane knobbels (noduli)
· Antilichamen tegen IgG in bloed (Reumafactor)
· Erosies bij röntgen onderzoek

60
Q

Hoe kan je reumatoïde artritis behandelen? (5)

A

· NSAID’s: Anti inflammatoir
· DMARD’s (disease modifying antirheumatic drugs): Veel bijwerkingen
· Biologicals
· Corticosteroiden: Prednison
· Chirurgie: Artrodese (vastzetten gewricht) en synovectomie (verwijderen ontstoken slijmvlies)

61
Q

Wat zijn de bijwerkingen voor de mond bij reumatoïde artritis?

A

· Betrokkenheid kaakgewricht
· MucosiIs en ulcera ten gronde van medicatie: Methotrexaat
· Moeite met liggen in de stoel
· CorIcosteroiden: stress-protocol

Bemoeilijkt tandenpoetsen!

62
Q

Wat is een Infectieuze artritis?

A

Micro-organisme in gewricht zorgt voor ontsteking

Bacterieel of viraal

63
Q

Wat zijn symptomen van een bacteriële arteritis? (2)

A
  1. Meestal 1 gewricht: Roodheid (rubor), pijn (dolor), zwelling (tumor), warm (calor) en beperkte beweging (functie laesa)
  2. Koorts, malaise
64
Q

Hoe kan je een bacteriële arteritis diagnostiseren?

A

Diagnose: Kweek gewrichtsvloeistof

65
Q

Hoe kan je bacteriële arteritis behandelen?

A

Therapie: antibiotica (hoge doses), drainage

66
Q

Wat is het verschil tussen een virale artritis en een bacteriële arteritis?

A

Een virale artritis zit in meerdere gewrichten

Een bacteriële artritis zit maar in 1 gewricht

67
Q

Hoe ontstaat bacteriële arteritis? (2)

A

• Septisch artritis: hematogeen, via bloed bij het gewricht gekomen.
• Door een verwonding kan er ook een bacterie het gewricht binnengedrongen zijn
Staphylococcus aureus oorzaak

68
Q
Virale artritis (meer)
Welke virussen kunnen allemaal zorgen voor een synoviale membraan infectie? (5)
A
· Rubellavirus
· Mazelenvirus
· Hepatitis B virus
· Parvovirus
· HIV

(kortdurend <6 weken)

69
Q

Wat heeft een virale artritis voor bijwerkingen in de mond? (4)

A

· Pijn bij bewegen
· Occlusie en articulatie gestoord
· Gewicht rood en gezwollen
· Lymfeklieren zwellingen

70
Q

Waarom kan je geen kweek nemen van reactieve artritis?

A

Niet te kweken aangezien er geen bacteriën zijn (dood/immuuncomplexen)

71
Q

Wat is de oorzaak van een reactieve artritis?

A

Veroorzaakt door infectie elders in het lichaam. Niet door bacterie overdracht maar door afweerstoffen.

Geen blijvend letsel

72
Q

Wat is een kenmerk van reactieve artritis?

A

Meerdere gewrichten: asymmetrisch patroon

73
Q

wat zijn de bijwerkingen in de mond voor reactieve artritis? (4)

A

· Pijn in kaakgewricht
· Orale laesies
· Lidocaïne (verdoving) (dus je kan wondjes veroorzaken om op je wang te bijten)
· Chloorhexidine

74
Q
Hoe kan (osteo-)artrose ontstaan? (7)
Dit is de meest voorkomende afwijking
A
- Progressief verlies van kraakbeen kan komen door:
· Ontsteking
· Toegenomen metabole activiteit van bot
· Genetische aanleg
· Anatomische afwijkingen
· Geslacht
· Leeftijd
· Overbelasting
75
Q

Bij (osteo-)artrose raakt het kraakbeen beschadigd, hierdoor reageert bot met een verhoogd bot aanmaak.

wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan? (4)

A

· Afname gewrichtsspleet
· Randwoekeringen (osteofyten) (harde uitsteeksels)
· Botdichtheid omhoog
· Zwelling (hydrops)

76
Q

Hoe kan je (osteo-)artrose diagnostiseren?

A

· Kliniek
· Lokalisatie afwijken
· Röntgen

77
Q

Wat zijn de symtomen van (osteo-)artrose diagnostiseren? (4)

A
  • Pijn, zwelling en bewegingsbeperking
  • Vaak in heupen, knieën en gewrichten van voeten en handen
  • Noduli van Heberden: verdikkingen van de eindkootjes van je vingers
  • Startpijn
78
Q

Hoe kan je (osteo-)artrose behandelen? (5)

A
· Voorlichting
· Overbelasting voorkomen
· Paracetamol en NSAID's
· Cortico's in het gewricht
· Prothesen
79
Q

Welke bijwerkingen heeft (osteo-)artrose in de mond? (5)

A
· Tandenpoetsen lastig
· Kaakgewrichten
· Liggen in stoel pijnlijk/lastig
· Stolling
· NSAID's, ascal (uitkijken behandeling)
80
Q

Hoe kan je osteoporose voorkomen? (3)

A

· Op jonge leeftijd goed opbouwen (veel calcium inname)
· Beweging
· Oestrogenen (postmenopauzaal (overgang))

81
Q

Wat is er bij osteoporose aan de hand

A

Er is een vermindering van de botmassa waardoor er een verhoogde kans is op een breuk. De balans van aanmaak en afbraak is verstoord, waarbij er meer afbraak is (= hogere osteoclastenactiviteit).

82
Q

Waar moet je in de mond op letten als iemand osteoporose heeft? (2)

A
  • Alveolair kaakbot: vooral edentate patiënten -> aanpassen prothese
  • Voorzichtig met manipulaties van hoofd en nek
83
Q

Wat zijn de symptomen van osteoporose? (4)

A

· Pijn onderrug bij activiteiten (staan, bukken, tillen)
· Lichaamsgewicht neemt af
· Kyfose versterkt
· Risico fracturen stijgt (heupfractuur)

84
Q

Hoe kan osteoporose worden behandeld? (4)

A
  1. Genoeg calcium
  2. Genoeg vitamine D
  3. Bisfosfonaten; remmen de botafbraak, nadeel is dat hierdoor de genezing ook minder is.
  4. Bij een fractuur wordt er gegipst