6. Goederenrecht en Insolventie Flashcards
Benoem de vereisten voor overdracht
Het goed moet (1) overdraagbaar zijn, (2) krachtens een geldige titel (3) door een beschikkingsbevoegde (4) zijn geleverd. Voorwaarde (1) staat in art. 3:83 BW en de rest in art. 3:84(1) BW.
- overdraagbaarheid 3:83 lid 1 (uitsluiting via 3:83 lid 2)
- geldige titel (let hierbij op vernietiging of nietigheid van een overeenkomst)
- beschikkingsbevoegd 3:86 ( dief is niet bb, bij faillissement is curator bb)
- levering
- 3:90 jo 3:114/115 (roerende zaken )
- 3:89 lid 1 (registergoed)
- 3:94 (vordering op naam / cessie)
- 3:97 (toekomstige goederen)
Benoem de wijze van bezitsverschaffing roerende zaken
levering in de zin van artikel 3:90 door:
- feitelijke bezitsverschaffing (3:114);
- door een leveringsakte zonder bezitsverschaffing (6:95); of
- door bezitsverschaffing met tweezijdige verklaring (3:115) igv
a. levering c.p. : de zaak blijft in handen van vervreemder, hij houdt het nu voor verkrijger
b. levering brevi manu: de verkrijger was eerst houder voor de vervreemder, en houdt het nu voor zichzelf.
c. levering longa manu: de derde hield de zaak voor de vervreemder, nu voor ontvanger.
Benoem 2 vormen van verjaring
- verkrijgende / acquisitieve verjaring 3:99
vereist is a) onafgebroken bezit, b) bezit, en c) terwijl de bezitter te goeder trouw is. - bevrijdende / extinctieve verjaring 3:105 jo 3:306
(oa als gevolg van een rechtsvordering)
Wanneer heeft overdracht van registergoederen plaatsgevonden. Wat zijn de mogelijke gebreken en wat zijn de mogelijke gevolgen daarvan?
Het registergoed moet (1) overdraagbaar zijn, (2) krachtens een geldige titel (3) zijn geleverd, (4) door een beschikkingsbevoegde.
Levering van registergoederen, art. 3:89(1) BW;
(a) goederen ten aanzien waarvan beschikkingshandelingen (levering of vestiging van beperkte rechten) inschrijving in het daartoe bestemde register vereisten (art. 3:10 BW);
(b) door middel van een notariële akte ingeschreven in de relevante register;
• inschrijving in de register = constitutief vereiste;
• de vervreemder moet beschikkingsbevoegd zijn op het moment da de registratie plaatsvindt;
NB. een beding dat overdraagbaarheid van een registergoed uitsluit zal alleen verbintenisrechtelijke gevolgen hebben.
Wanneer heeft overdracht van roerende zaken niet-registergoederen plaatsgevonden. Wat zijn de mogelijke gebreken en wat zijn de mogelijke gevolgen daarvan?
de roerende zaak moet (1) overdraagbaar zijn, (2) krachtens een geldige titel (3) zijn geleverd, (4) door een beschikkingsbevoegde.
Levering van een roerende zaak:
Roerende zaken die geen registergoederen zijn en in macht van de vervreemder: art. 3:90 BW;
(a) Door de bezitsverschaffing, bijv. door de zaak te overhandigen of af te leveren; of
(b) Bezitsverschaffing niet mogelijk: door middel van een leveringsakte ex art. 3:95 BW.
Wanneer beitsverschaffing wel mogelijk is dan:
(i) Feitelijk art. 3:114 BW of (ii) door een tweezijdige verklaring art. 3.115 BW inhoudende een levering:
(A) sub a: constitutum possessorium - de zaak blijft in de handen van de vervreemder, hij houdt de zaak voor de verkrijger;
• alleen eigenaar en bezitter kunnen zich maken tot houder voor een ander;
• levering CP werkt niet tegen een derde met een ouder recht op de zaak (eigenaar, beperkt gerechtigde) - art. 3:90 lid 2 BW;
(B) sub b: traditio brevi manu - de verkrijger was eerder de houder voor de vervreemder en de zaak is en blijft in de handen van de verkrijger;
(C) sub c: traditio longa manu - derde hield de zaak voor de vervreemder en houdt na de overdracht voor de ontvanger;
NB. een beding dat overdraagbaarheid van een roerende zaak uitsluit zal alleen verbintenisrechtelijke gevolgen hebben.
Wanneer heeft overdracht van vorderingsrechten plaatsgevonden. Wat zijn de mogelijke gebreken en wat zijn de mogelijke gevolgen daarvan?
OPEN - AANVULLEN
de overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar worden uitgesloten (art. 3:83(2) BW). Dit beding heeft goederenrechtelijke werking. Hierbij moet wel uitdrukkelijk zijn vermeld dat de partijen aan dit beding een goederenrechtelijke werking toekennen
Wanneer is er sprake van verkrijging van een goed door verkrijgende verjaring dan wel ten gevolge van bevrijdende (extinctieve) verjaring?
De acquisitieve / verkrijgende verjaring (art. 3:99 BW):
Voor de toepassing van dit artikel moet sprake zijn van (i) onafgebroken (ii) bezit, terwijl de bezitter (iii) te goede trouw is.
De extinctieve / bevrijdende verjaring (art. 3:105 jo 3:306 BW):
(i) Verkrijging als gevolg van de verjaring van een rechtsvordering.
Toepassing Artikel 3:105 BW: Hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, verkrijgt dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw.
(iii) Toepassing Artikel 3:306 BW: Indien de wet niet anders bepaalt, verjaart een rechtsvordering door verloop van twintig jaren.
(iv) De gedachte hierachter van Meijers was dat het recht zich op den duur bij de feiten dient aan te sluiten, vooral wanneer dit recht de nodige rechtsvorderingen om wijziging te brengen in de feitelijke rechtsverhoudingen aan de rechthebbende onthoudt.
verschil tussen verkrijgende en bevrijdende verjaring geldt voor de bevrijdende verjaring dat:
- er is geen goede trouw vereist, ook artikel 3:102 BW is hierbij niet van toepassing.
- Artikel 3:105 BW heeft terugwerkende kracht.
- Artikel 3:105 BW werkt van rechtswege en moet ambtshalve worden toegepast.
- De vordering tot beëindiging bezit kan worden gestuit/verlengd. Zie artikel 3:306, 3:316-3:318 en 3:321 BW. Bij stuiting gaat een nieuwe termijn lopen van 5 jaar (3:319 lid 1 BW), maar verjaring kan niet eerder intreden dan na 20 jaar.
- Als de bezitter tegenover de werkelijk rechthebbende diens recht erkent, vindt stuiting van de verjaring plaats op basis van artikel 3:318 BW. De bezitter wordt dan houder
Een verjaring begint te lopen met de aanvang van de dag na het begin van het bezit. Artikel 3:101 BW:
leg uit: het leerstuk van bezit.
Zie p 176 Samenvatting Brauw.
Bezit = het houden (uitoefenen van feitelijke macht) van een goed voor zichzelf (art. 3:107 BW). Middellijk bezit = als je bezit door middel van een ander die het goed voor je houdt. Anders is sprake van onmiddellijk bezit.
Of iemand houdt voor zichzelf wordt bepaald aan de hand van de verkeersopvattingen (art. 3:108 BW): bezitsdaden, tonen van respect voor hoger eigendomsrecht. De wettelijke regels gaan voor art. 3:108 BW. Zie vooral art. 3:109 BW: houder vermoed bezitter te zijn, en art. 3:119 BW: bezitter wordt vermoed eigenaar te zijn.
Mogelijke problemen bij het vaststellen van bezit:
- Toegeven dat de eigenaar / anderen de zaak ook gebruikten;
- Ondubbelzinnig bezit; Met betrekking tot het vereiste van ondubbelzinnig bezit geldt dat “het gedrag van de (pretense) bezitter zodanig moet zijn dat de eigenaar daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn.”
Een houder kan nooit door verjaring eigenaar worden van het goed waar hij houder van is.
Beschrijf: welk welk beperkt recht kies je om een bepaald rechtsgevolg te krijgen?
Beperkte zekerheidsrechten:
gewenst is recht van parate executie –> hypotheek of pandrecht.
Beperkte gebruiksrechten:
1- Erfdienstbaarheid: art. 5:70 BW= Geeft aan de rechthebbende een bepaalde (beperkte) gebruiksbevoegdheid ten aanzien van een onroerende zaak die aan een
ander toebehoort. Afhankelijk recht - verbonden aan het eigendomsrecht van het heersende
erf, als het heersende erf wordt verkocht, de nieuwe eigenaar dan ook
meteen het recht van erfdienstbaarheid verkrijgt;
- Erfpacht: art. 5:85 BW = Het recht om een onroerende zaak van een ander - de erfpachter - te
houden en gebruiken –> De erfpachter heeft in beginsel hetzelfde genot van de grond als de eigenaar . Ruimer dan erfdienstbaarheid omdat de erfpachter ook een huis op de onroerende zaak mag bouwen en (door natrekking) erfpachter wordt van het gebouw (maar is niet volledig eigenaar van de grond en het pand).
- Erfpacht: art. 5:85 BW = Het recht om een onroerende zaak van een ander - de erfpachter - te
- Opstal: art. 5:101 BW = Het gaat ‘slechts’ om het recht om in, op of boven de grond van een ander gebouwen, werken
of beplantingen in eigendom te hebben;
–> Hierdoor wordt natrekking ex art. 5:20 voorkomen en de opstaller wordt volledig eigenaar van de opstallen.
- Opstal: art. 5:101 BW = Het gaat ‘slechts’ om het recht om in, op of boven de grond van een ander gebouwen, werken
- Appartementsrecht: art. 5:106 lid 4 BW = Het appartementsrecht is een zakelijk recht Elk appartementsrecht is een deel van het eigendomsrecht op een gebouw.-> Hierdoor kan elk appartement afzonderlijk aan een persoon of instelling verkocht worden.
- Vruchtgebruik: art. 3:201 BW = Geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken
en daarvan de vruchten te genieten. –> Gaat teniet met einde leven van de vruchtgebruiker.
- Vruchtgebruik: art. 3:201 BW = Geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken
wat zijn de de vestigingsformaliteiten voor pand?
AANVULLEN - Zie p 181 Samenvatting Brauw.
Art. 3:98 BW - de regels voor overdracht van goederen gelden ook voor de vestiging van beperkte rechten.
Art. 3:83-3:97 BW zijn dus van toepassing op de vestiging van beperkte rechten, tenzij in de wettelijke bepalingen met betrekking tot beperkte rechten van die vereisten wordt afgeweken.
Openbaar pandrecht:
• Art. 3:236 jo. 3:98 jo. 3:94 BW
• aandelen op naam - art. 2:175 BW, de vestiging van pandrecht moet dan bij notariële akte - art. 2:196 BW;
stil pandrecht:
• Art. 3:237 jo. 3:98 jo. 3:94 BW (bij vordering roerende zaken)
• art. 3:239 BW (op vorderingen op naam)
welke mogelijkheden heeft een pandhouder, een hypotheekhouder, een leverancier onder eigendomsvoorbehoud respectievelijk een retentor heeft om zijn rechten geldend te maken.
pandhouder:
Het pandrecht is opgenomen in artikel 3:236 e.v. BW.
Het pandrecht is een verhaalsrecht met recht van parate executie (artikel 3:248 BW). De verkoop kan openbaar (artikel 3:250 BW) of onderhands (artikel 3:251 BW) geschieden. Op grond van artikel 3:246 lid 1 BW mag de pandhouder de vordering - waarop stil pandrecht gevestigd is - innen, nadat er mededeling van het pand is gedaan (artikel 3:239 lid 3 BW).
een hypotheekhouder:
Het hypotheekrecht is opgenomen in artikel 3:260 e.v. BW. Ook het hypotheekrecht is een verhaalsrecht met recht van parate executie. Als een schuldenaar in verzuim is met de voldoening van de schuld waarvoor een recht is verleend, kan de schuldeiser gebruik maken van zijn recht op parate executie en kan het goed openbaar ten overstaan van de notaris worden verkocht (artikel 3:268 lid 1 BW). Op verzoek van de hypotheekhouder- of gever kan de voorzieningenrechter ook bepalen dat de verkoop onderhands geschiedt (3:268 lid 2).
een leverancier onder eigendomsvoorbehoud:
Het eigendomsvoorbehoud wordt geregeld in artikel 3:92 BW, artikel 3:91 BW en artikel 3:84 lid 4 BW en ziet op zaken. De leverancier onder eigendomsvoorbehoud levert (vermoedelijk) onder de opschortende voorwaarde van betaling. De leverancier onder eigendomsvoorbehoud is eigenaar. Hij kan dit recht tegenover iedereen handhaven en hij kan in principe revindiceren.
een retentor:
Een schuldeiser mag de afgifte van een zaak aan de schuldenaar uitstellen, totdat de schuldenaar de factuur voldoet (artikel 3:290 BW). Indien de schuldenaar weigert de factuur te voldoen, kan de retentor het goed verkopen en zijn factuur betalen van de ontvangen koopprijs. De rententor heeft geen recht van parate executie.
wat de positie (in een failissement) van een pandhouder, een hypotheekhouder, een leverancier onder eigendomsvoorbehoud respectievelijk een retentor ten aanzien van de failliete boedel dan wel ten aanzien van derden?
OPEN
pandhouders en hypotheekhouders:
Op grond van artikel 57 Fw hebben pandhouders en hypotheekhouders een separatistenpositie: zij mogen hun bevoegdheden uitoefenen alsof er geen faillissement is. Hierop zijn wel enige beperkingen van toepassing.
een leverancier onder eigendomsvoorbehoud:
In het geval van faillissement vallen de goederen die onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd niet in de boedel.
De leverancier onder eigendomsvoorbehoud heeft geen separatistpositie. Hij gaat echter wel buiten het faillissement om omdat de goederen nog steeds zijn eigendom zijn.
een retentor:
Het retentierecht kan worden ingeroepen op grond van artikel 3:290 BW. Het is een bijzonder opschortingsrecht met voorrang. De retentor houdt de zaak onder zich totdat de vordering is voldaan.
Bij faillissement gaat dit retentierecht niet verloren, ook dan kan de retentor het retentierecht nog inroepen (zie artikel 60 lid 1 Fw). Op grond van art. 60 lid 2 Fw heeft de curator twee mogelijkheden:
• De vordering voldoen en de zaak terugbrengen in de boedel; of
• De zaak opeisen en verkopen,
welke insolventieprocedures in welke gevallen geopend worden?
AANVULLEN - Zie p 186 Samenvatting Brauw.
De Faillissementswet voorziet in drie insolventieprocedures: faillissement, surseance van betaling en schuldsanering natuurlijke personen. Daarnaast zijn er nog de pre-pack en het dwangakkoord
welke vorderingen kunnen ter verificatie worden ingediend en op welke wijze?
Indienen soorten vorderingen:
• (separatisten, artikel 57 Fw)
• Verifieerbare vorderingen:
Verifieerbare vorderingen staat ook wel bekend als pre-faillissementsvorderingen. In artikel 108 Fw e.v. is geregeld hoe deze vorderingen ter verificatie worden ingediend.
Verifieerbare vorderingen worden opgedeeld in preferente en concurrente vorderingen.
• Boedelvorderingen:
Boedelschulden zijn schulden die hun grondslag vinden in een rechtsverhouding eerst ontstaan door of na het uitspreken van het faillissement.
Voor boedelvorderingen is verificatie niet vereist (HR Koot Beheer/Tideman q.q.).
Boedelschuldeisers hebben een rechtstreekse aanspraak op de boedel en worden volledig betaald voordat uitkering aan geverifieerde schuldeisers plaatsvindt.
• Niet verifieerbare vorderingen:
Niet-verifieerbare schulden kunnen niet ter verificatie worden ingediend. Zie voor deze categorie artikel 24 Fw.
Van de bovengenoemde vorderingen worden dus alleen de verifieerbare vorderingen (ofwel de pre-faillissementsvorderingen) ter verificatie ingediend.
De indiening van vorderingen ter verificatie geschiedt ex artikel 110 lid 1 Fw bij de curator door het overleggen van een rekening of andere schriftelijke verklaring waarop wordt aangegeven wat de aard en het bedrag van de vordering is, vergezeld van bewijsstukken of een afschrift daarvan. De rechter-commissaris stelt de datum vast waarop uiterlijk vorderingen moeten worden ingediend ter verificatie (artikel 108 Fw). Op grond van artikel 110 lid 2 kunnen schuldeisers aan de curator een ontvangstbewijs vragen. Schuldeisers die aanspraak maken op voorrang (preferente schuldeisers), moeten dat bij indiening vermelden.
wat zijn de gevolgen van een insolventieprocedure voor de beschikkingsbevoegdheid van degene op wie die procedure van toepassing is?
Faillissement
Zoals gezegd, wordt het faillissement beschouwd als een beslag op alle activa van de gefailleerde. Door het faillissement verliest de gefailleerde het beheer en de beschikking over zijn goederen. De beschikkingsbevoegdheid van de gefailleerde gaat over op de curator (art. 23 en 68 FW). Wanneer de gefailleerde ondanks zijn faillissement verbintenissen aangaat, dan is de boedel niet aansprakelijk. Dit is slechts anders wanneer de boedel gebaat is bij die verbintenissen. De bevoegdheid verliest de gefailleerde op de dag waarop de faillissementsverklaring wordt uitgesproken.
Surseance van betaling
De surseance van betaling heeft tot gevolg dat de schuldenaar het vrije beheer en de vrije beschikking over zijn vermogen verliest. Zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerder, is de schuldenaar - vanaf datum van voorlopige verlening van surseance - onbevoegd enige daad van beheer of beschikking betreffende de boedel te verrichten (art. 228 Fw). De boedel is voor verbintenissen aangegaan door de schuldenaar zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerder, niet aansprakelijk, behoudens voor zover zij daardoor is gebaat.
Schuldsanering natuurlijke personen
Door de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling verliest de schuldenaar van rechtswege (i) de beschikkingsbevoegdheid over de goederen die in de boedel vallen (art. 296 FW) en (ii) de bevoegdheid om ten aanzien van die goederen feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten. Buiten de boedel blijft een bedrag van 90 tot 95% van de bijstandsnorm. De schuldenaar mag zelf over dit bedrag beschikken