0. Examenvragen 22 juni 2019 Flashcards
Is deze bewering over voorlopige bewijslevering juist?
Een voorlopig getuigenverhoor kan verzocht worden voordat een zaak
aanhangig is of tijdens een aanhangig geding, altijd bij verzoekschrift.
Juist.
Een voorlopig getuigenverhoor (art. 186-
193 Rv) kan verzocht worden voordat een zaak aanhangig is of tijdens een aanhangig (186 lid 2) geding, er moet altijd bij verzoekschrift. verlof worden gevraagd. (art. 187 lid 3 en 203 lid 2 Rv)
Het verzoekschrift dient ingediend te worden bij de rechter die vermoedelijk bevoegd is in de hoofdzaak (art.
187 lid 1 en 203 lid 1 Rv). Voorlopige bewijslevering kan bij kort geding, echter mag het kort geding niet méér worden opgehouden dan gelet op de spoedeisendheid van de zaak
verantwoord is.
via de
schakelbepalingen van resp. art. 189 en art. 205 Rv geldt dat
de ‘normale regels’ omtrent (‘niet-voorlopig’) getuigenverhoor overeenkomstig van toepassing zijn.
Boers wordt bij verstek veroordeeld tot betaling van €500 aan Klomp ter zake een
huurachterstand. In het kader van een binnen een week na het vonnis tot stand
gekomen betalingsregeling, heeft Boers aan Klomp ondubbelzinnig te kennen
gegeven af te zien van hoger beroep. Boers heeft daarvan echter spijt.
Wat kan Boers nu doen?
Boers kan niet meer in verzet komen en ook niet meer in hoger
beroep gaan.
Cobalt B.V. stelt in een procedure tegen haar opdrachtgever De Jong Bouw B.V. dat zij als onderaannemer in aanvulling op de oorspronkelijke opdracht meerwerk heeft verricht volgens de uitdrukkelijke opdracht van De Jong Bouw B.V. De Jong Bouw B.V.
voert inhoudelijk verweer bij conclusie van antwoord, inhoudende dat juist geen
aanvullende opdracht door haar is verstrekt. Na het dienen van antwoord wil De Jong Bouw B.V. alsnog haar opdrachtgever, Van Doorn, in vrijwaring oproepen.
Kan Van Doorn in beginsel in vrijwaring worden opgeroepen in verband met de
procedure tegen Cobalt B.V.?
Nee, het is te laat in de procedure om een derde in vrijwaring op
te roepen.
Zie 210 – 216 Rv: De gedaagde moet het incident, waarbij hij in de hoofdzaak verzoekt een derde in vrijwaring te mogen oproepen, voor alle weren in de hoofdzaak voeren
NB. In zaken waarin een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het beroep in cassatie daartegen op tot het moment dat in de hoofdzaak in cassatie de conclusie van antwoord wordt genomen (artikel 402 Rv).
Kan de onderstaande vorderingen kan in kort geding worden toegewezen?
de vordering om de verdeling van de nalatenschap van een
erflater vast te stellen
Nee, de vordering om de verdeling van de nalatenschap van een
erflater vast te stellen kan in kort geding niet worden toegewezen.
Dit is een declaratoir, aangezien een bestaande rechtstoestand of rechtsverhouding
wordt vastgesteld.
Alleen condemnatoire vonnissen kunnen in kort-geding worden toegewezen (tot een geven, doen of nalaten.)
Hoe moet de beoordeling plaatsvinden of een vordering in kort geding voldoende
spoedeisend belang heeft?
ambtshalve, alleen ambtshalve als de gedaagde in persoon procedeert of alleen na daartoe strekkend verweer door de tegenpartij?
spoedeisend belang wordt in kort-geding altijd ambtshalve beoordeeld.
Op 13 januari 2019, na terugkomst van een lange vakantie, treft ondernemer De Kort
bij de post een aangetekende brief aan van een advocatenkantoor, waarvoor zijn
schoonmaakhulp heeft getekend op 7 december 2018. Bij de brief zit een vonnis
gewezen door de rechtbank Rotterdam op 5 december 2018 waarbij hij is veroordeeld
om aan eiser MoVeer B.V. een bedrag te betalen van €30.000. Bij het openen van zijn
zakelijke e-mail ziet hij dat de advocaat van MoVeer B.V. het vonnis ook per e-mail aan
hem heeft gezonden. MoVeer B.V. is een partij waar hij ooit zaken mee heeft gedaan
en die hem al langere tijd ‘stalkt’ met allerlei claims. De dagvaarding waarbij de
vordering destijds is ingesteld, had De Kort als het zoveelste pesterijtje van MoVeer
B.V. naast zich neergelegd. Nu hij het vonnis, met daarboven “In naam van de Koning”
leest, is hij toch erg geschrokken.
Wat moet u De Kort adviseren als hij zich tot u wendt?
De Kort zal in verzet kunnen gaan.
Eefke en Monique zijn getrouwd in gemeenschap van
goederen. Eefke schenkt een bedrag van €10.000 aan een oude vriendin.
komt Monique een beroep toe op art. 1:88 BW?
Wat houdt een dergelijk beroep ex 1:88 in?
Ja, een schenking is een buitensporige gift / geregistreerd
partner een rechtshandeling waar de echtgenoot / toestemming voor moet verlenen ogv 1:88 BW.
Monique kan op grond van artikel 1:89 lid 1 BW vernietigen indien zij geen toestemming heeft gegeven. Dit
beroep geschiedt door een buitengerechtelijke verklaring of in rechte (3:49 BW jo. 3:50 en
3:51 BW).
Door vernietiging komt de rechtsgrond voor de verrichte prestatie te vervallen waarmee de vernietiging terugwerkende kracht heeft. Al het gepresteerde kan daarmee teruggevorderd worden op grond van onverschuldigde betaling (6:203 BW).
3:52 lid 1 sub d BW: Bevoegdheid tot vernietiging vervalt 3 jr nadat andere echtgenoot op de hoogte is van de RH waarvoor de vereiste toestemming ontbreekt
NB als dit geen gift was geweest, dan was er eventueel derdenbescherming ogv 89 lid 2, mits de vriendin te goeder trouw was.
de constructeur beroept zich op een
exoneratiebeding dat zijn aansprakelijkheid beperkt tot maximaal het bedrag van de in
rekening gebrachte advieskosten
is het aangewezen om een beroep te doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid? waarom?
Ja,
Artikelen 6:2 en 6:248 BW maken het mogelijk de rechtsgevolgen van een overeenkomst
aan te vullen dan wel te beperken, indien en voor zover de rechtsgevolgen van de
overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ‘onaanvaardbaar’ zijn.
dit is het enige ‘redmiddel’ voor ondernemingen in de zin van art. 6:235 BW, die geen beroep kunnen doen op de vernietigingsgronden die zijn genoemd in art. 6:233 BW, maar die van mening zijn dat (in een specifiek geval) een beroep op een algemene voorwaarde onaanvaardbaar is.
Hangt af van van de omstandigheden van het geval, waaronder:
- de aard van de overeenkomst (zie art. 6:248 lid 1 BW);
- de aard van de regel in kwestie (dwingend recht?)
- de mate waarin de regel juist voor de desbetreffende rechtsbetrekking is
geschreven c.q. daarvoor passend recht oplevert. Zo zal eerder aan een
wetsbepaling mogen worden gederogeerd naarmate zij meer algemeen
van karakter is (
Fietsenhandel De Spaak heeft een overeenkomst met beveiligingsbedrijf Wibo B.V.
voor de beveiliging van het bedrijfspand van De Spaak. Partijen zijn overeengekomen
dat Wibo B.V., verspreid over de nacht, drie maal surveilleert bij het pand waarin een
grote voorraad dure e-bikes is opgeslagen. In de nacht van 1 december 2018 vindt een
inbraak plaats waarbij tientallen fietsen worden gestolen. Het beveiligingsbedrijf blijkt
die nacht slechts één ronde te hebben gemaakt. De Spaak stelt het beveiligingsbedrijf
aansprakelijk voor de schade wegens het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming
van de beveiligingsovereenkomst. Wibo B.V. stelt dat er geen causaal verband bestaat
tussen de tekortkoming en de schade.
Wat moet Spaak stellen en bij betwisting bewijzen?
De Spaak moet stellen en bij betwisting bewijzen dat geen schade zou zijn geleden als het beveiligingsbedrijf de overeenkomst correct was nagekomen.
een jongen jonger dan 14 jaar pleegt een od. Is hij aansprakelijk?
en als hij 14-15 is?
Voor schadeveroorzakende gedragingen (een doen, niet een nalaten) van kinderen tot 14 jaar rust op de ouders
of voogden een risicoaansprakelijkheid (6:169 BW). Kinderen onder 14 jaar zijn zelf niet aansprakelijk, de aansprakelijkheid schuift door naar de ouder. Een onrechtmatige daad is door zijn leeftijd niet aan het kind toerekenbaar (maar zou dit anders wel zijn geweest).
Voor schadeveroorzakende gedragingen verricht door kinderen van 14 en 15 jaar
geldt dat de ouder (naast hun kind ex art 6:162 BW) aansprakelijk zijn, tenzij de
ouder zich kan disculperen (art. 6:169 lid 2 BW). het gaat hier om een schuldaansprakelijkheid met omgekeerde bewijslast. De ouder dient aan te tonen
dat hem niet kan worden verweten de gedraging van het kind niet hebben belet.
Jan Jacobs is eigenaar van een stuk grond met daarop een loods dat hij in erfpacht
heeft uitgegeven aan Daan Komst. Door een gebrek aan de loods, dat aan Jacobs
noch aan Komst kenbaar was, valt een dakplaat naar beneden op het hoofd van
buurvrouw Mandje.
Wie is jegens Mandje kwalitatief aansprakelijk voor haar letselschade?
alleen Komst als bezitter van het erfpachtrecht
Welk aanvullende rechtsgevolg ontstaat mogelijk voor verkoper Warmsma als koper Terborg de
koopovereenkomst vernietigt op grond van dwaling?
noem artikel voor schadevergoeding.
Dwaling is grond voor vernietiging van de overeenkomst. Dit heeft tot gevolg dat moet worden terugbetaald en terug geleverd.
Dwaling is echter geen rechtsgrond voor vergoeding van schade. Is er sprake van schade dan zullen ter vergoeding daarvan aanvullende rechtsgronden dienen te worden gesteld en aangetoond.
Warmsma is mogelijk aansprakelijk voor de schade van Terborg
op grond van art. 6:162 BW.
geen aansprakelijkheid ogv 6:74.
NB: In beginsel kan in geval van dwaling via een buitengerechtelijke verklaring de overeenkomst worden vernietigd.
Hiervan is uitgezonderd de situatie waarin het gaat om een rechtshandeling met betrekking tot een registergoed die heeft geleid tot een inschrijving in de openbare registers of tot een tot levering van een registergoed bestemde akte. In dat geval kan een buitengerechtelijke verklaring de rechtshandeling slechts vernietigen indien alle partijen in de vernietiging berusten (artikel 3:50 van het Burgerlijk Wetboek).
Dolf Jansen en Pieter Pad staan tegenover elkaar in een rechtbank. Jansen stelt dat
partijen een huurovereenkomst hebben gesloten.
Pad beweert dat hij de
overeenkomst helemaal niet heeft gewild, waarop Jansen reageert met de opmerking
dat hij de opmerkingen en houding van Pad wel zo heeft opgevat en ook mocht
opvatten.
Hoe wordt de bewijslast verdeeld?
Jansen moet bewijzen dat hij de opmerkingen en houding van
Pad mocht opvatten als een instemming met de huurovereenkomst.
Let wel, op de partij die een beroep doet op vernietogong vanwege een wilsgebrek (bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling: allen gronden voor vernietiging) rust op grond van art 150 Rv de bewijslast: zij moet stellen en bij voldoende betwisting bewijzen dat aan de geldende
vereisten is voldaan.
Of een overeenkomst tot stand is gekomen (ex art. 6:217 BW), wordt beantwoord aan de hand van de wilsvertrouwensleer (artt. 3:33-3:35 BW). Eerst wordt gekeken naar de bedoelingen
van partijen (art. 3:33 BW). Een beroep op het ontbreken van een met de verklaring
overeenstemmende wil (waardoor niet aan art. 3:33 is voldaan) stuit echter af op
gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in de verklaring of gedraging van de ander
(art. 3:35 BW).
wanneer behoort de dwaling voor rekening van de dwalende
te blijven?
wanneer hij niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Je
voldoet aan je onderzoeksplicht wanneer je redelijkerwijs voldoende in het
werk hebt gesteld om te ontdekken wat te ontdekken valt. Hierbij gelden
drie richtlijnen:
(A) Je mag afgaan op de juistheid van door de wederpartij gedane
mededelingen.
(B) Iemand die zijn mededelingsplicht schendt, mag zich in het
algemeen niet beroepen op het ontbreken van onderzoek bij de
dwalende.
(C) Bij wederzijdse dwaling ligt echter een grotere nadruk op de
onderzoeksplicht, nu er bij wederzijdse dwaling duidelijke gronden dienen te bestaan om de dwaling alsnog voor rekening van de
wederpartij te brengen.
Op vordering van Berend Kleun heeft de rechtbank buurman Joris Sleur veroordeeld
om zijn over de erfgrens staande schuur te verwijderen. Hoewel Sleur in hoger beroep
gaat, executeert Kleun het vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De schuur
wordt op 10 april 2015 afgebroken. Helaas wordt het vonnis in hoger beroep op 14
februari 2017 vernietigd en wordt de vordering van Kleun alsnog afgewezen. Sleur
maant Kleun aan zijn schade van €35.000 voor of uiterlijk op 1 maart 2017 te
vergoeden.
Vanaf welk moment loopt de wettelijke rente over dit schadebedrag?
vanaf 10 april 2015.
Op grond van artikel 6:119 is er wettelijke rente verschuldigd over een geldsom voor de
tijd dat de schuldenaar met voldoening van die geldsom in verzuim is geweest.
Art. 6:83 sub b BW stelt dat geen ingebrekestelling nodig is wanneer de verbintenis voortvloeit uit OD of strekt tot schadevergoeding uit wanprestatie, en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen. Een verbintenis kan pas terstond worden nagekomen wanneer
de vordering opeisbaar is.
Door de afwijzing
van de hoofdvordering komt het beslag namelijk van rechtswege te vervallen. Als het beslag ten onrechte gelegd is, moet de beslaglegger de daardoor geleden schade vergoeden ogv een onrechtmatige daad.