3B1 week 6 HC 2 & 3 Somatosensibiliteit Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat het perifere zenuwstelsel?

A
  • 12 paar hersenzenuwen
  • 31 paar spinale zenuwen
  • Autonome (viscerale) zenuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kun je somatosensibiliteit indelen?

A
  • Sensorisch: zintuigen
  • Sensibel: gevoel (tast, pijn, temperatuur, jeuk, propioceptie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kun je sensibiliteit indelen?

A
  • Viscero (orgaan) vs somato (huid en bewegingsapparaat)
  • Exteroceptie (huid), propioceptie (bewegingsapparaat) en enteroceptie (organen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kan de somatosensibiliteit worden ingedeeld?

A
  • Gnostisch: fijne tast (lichaampjes en Merkels schijven) en propioceptie (peeslichaampjes en spierspoeltjes)
  • Vitaal: grove tast, pijn, temperatuur en jeuk (vrije zenuweindigingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werkt mechanoreceptie?

A

Mechanische rekking opent ion-kanalen -> actiepotentiaal
- Piezo 1 en 2 eiwitten
- Vaak Na en Ca cel binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kenmerken van Piezo 1 en 2 eiwitten?

A
  • Mechanosensitieve eiwitten
  • In bloedvaten, kraakbeen, blaaswand en darmen
  • Vezels in dorsale ganglia en trigeminus ganglion
  • Tast, propioceptie en mechanische pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke specifieke sensor eigenschappen zijn er?

A
  • Snel adapterend (actief bij veranderde prikkel, Meissner) of langzaam adapterend (constant actief, Merkel)
  • Grootte van receptief veld: kleiner is nauwkeuriger (Meissner en Merkel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt het receptieve veld vastgesteld?

A

2 punts discriminantie test
- Vezels meest gevoelig in centrum van receptieve veld
- Hoe dichter bij oppervlak, hoe gevoeliger
- Von Frey haren voor gevoeligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke typen cutaneuze vezels zijn er?

A
  • C vezels: ongemyeliniseerd (wel Schwann cellen), voor pijn, temperatuur en jeuk (0,5-2 m/s)
  • Ad vezels: dun gemyeliniseerd, voor pijn en temperatuur (5-30 m/s)
  • Ab vezels: gemyeliniseerd, voor tast (35-75 m/s)
  • Ia afferenten: dik gemyeliniseerd, spierspoelafferenten voor proprioceptie (80-120 m/s)
  • Ib afferenten: dik gemyeliniseerd, Golgi pees afferenten voor proprioceptie (80-120 m/s)
  • II vezels: voor proprioceptie (30-70 m/s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe is een zenuw opgebouwd?

A
  • Perineurium met daarin axonen omgeven door endoneurium
  • Epineurium met daarin zenuwbundels omgeven door perineurium en bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verloopt de zenuwgeleiding vanuit het ruggenmerg naar perifeer?

A

Dorsale of ventrale hoorn -> dorsale of ventrale wortel -> ventrale plexus (cervicaal, brachiaal, lumbosacraal) -> dorsale of ventrale ramus (gemengd) -> perifere zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor loopt het ruggenmerg tot Th12/L1?

A

Ascensus medullae: wervelkolom groei langer door dan ruggenmerg
- Ontstaan cauda equina
- Gebruik voor epidurale anesthesie en lumbaalpunctie (subarachnoidale ruimte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verlopen de cervicale dermatomen?

A
  • C1: enkel motorisch (spinale trigeminus kern voor sensorisch)
  • C2: achterhoofd (occipitaal)
  • C3: achter oor en nek
  • C4: schouder
  • C5: bovenarm
  • C6: radiale zijde onderarm en duim
  • C7: middelste drie vingers
  • C8: pink
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe verlopen de thoracale dermatomen?

A
  • T1: ulnaire zijde onderarm
  • T2: oksel
    -> dermatoom/perifere zenuw = dorsale wortel (geen plexus vorming)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit bestaat de grijze stof?

A
  • Dorsale hoorn (motorisch)
  • Intermediaire zone
  • Ventrale hoorn (sensorisch)
    -> toename naar sacraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat de witte stof?

A
  • Dorsale funiculus (gnostisch)
  • Laterale funiculus
  • Ventrale funiculus (vitaal)
    -> toename naar cervicaal
17
Q

Waaruit bestaat de dorsale funiculus?

A
  • Fasciculus gracilis (mediaal): been
  • Fasciculus cuneatus (lateraal): arm en romp
18
Q

Hoe wordt gnostische informatie verwerkt?

A
  • Lokale verwerking in ruggenmerg (reflex)
  • Dorsale kolom met opstijgende informatie (ipsilateraal) naar medulla oblongata
19
Q

Hoe wordt vitale informatie verwerkt?

A

Synaps in dorsale hoorn en anterolaterale opstijgende kolom (contralateraal) naar thalamus

20
Q

Wat gebeurt er met gnostische informatie in de medulla?

A

Van dorsale kolom kernen (DCN) naar contralaterale mediale lemniscus -> naar thalamus (VPL)

21
Q

Wat gebeurt er met sensibele informatie in de thalamus?

A
  • Gnostisch: 2e synaps in ventrale posterolaterale nucleus (VPL)
  • Vitaal: via spinothalamische tract
22
Q

Waar eindigt de sensibele informatie?

A
  • Gnostisch: gyrus postcentralis (somatotopisch)
  • Vitaal: gyrus postcentralis en insula
23
Q

Hoe is de somatosensorische schors ingedeeld?

A
  • Mediaal: voeten, benen, bovenlichaam, nek
  • Intermediair: schouders, armen, handen
  • Lateraal: ogen, neus, gezicht, mond
24
Q

Wat zijn de gebieden van Brodman?

A
  • Area 3b en 1: huid
  • Area 3a en 2: proprioceptie
    -> combinatie secundaire sensorische cortex
25
Q

Wat zijn kenmerken van corticale verwerking?

A
  • Laterale inhibitie voor contrastversterking
  • Plasticiteit: vergroting gebied bij veel gebruik
26
Q

Hoe worden sensorische stimuli gecodeerd?

A
  • Temporal code (tijdscode): wanneer actief
  • Rate code (vuurfrequentie): hoe actief / intensiteit
  • Spatial code (plaatscode): wat actief
27
Q

Wat zijn kenmerken van spatial codering?

A

Plaatscode blijft behouden richting centraal (labeled-line codering)
- Retinotopie, tonotopie, somatotopie
- Overrepresentatie belangrijke structuren
- Motorisch: hoe dichter bij spier, hoe duidelijker de plaatscode