2020 2 Flashcards
De antidepressive werking van antidepressiva treedt pas na enkele weken in door het (remmende/stimulerende) effect van antidepressiva op neurogenese
Stimulerend
Vervolg van de casus
De heer D. wordt tijdens zijn opname ook succesvol behandeld voor zijn alcoholgebruik. Vier weken na het staken van alcohol gebruik spreekt u
als arts-assistent met hem. Hij vertelt geen last meer te hebben van ontwenningsverschijnselen. Echter, op de dagbehandeling kan hij zomaar
ineens bedenken dat hij zo’n zin heeft in een koud, goed getapt biertje. Hij proeft dan bijna de smaak. Op dezelfde manier kan hij bij het voetbal
kijken immens verlangen naar bier. Vroeger dronk hij altijd bier bij het kijken van voetbalwedstrijden.
Vraag 3
Bij het denken aan bier, is er bij de heer D. het meest waarschijnlijk sprake van:
A
dranggedachte
B
dwanggedachte
C
rumineren
D
illusoire vervalsing
E
Disperceptie
A
dranggedachte
Wat is het volgende: herhaaldelijk nadenken over de betekenis en oorzaken van problemen, gevoelens en symptomen, vaak gericht op nare gebeurtenissen die iemand heeft meegemaakt
Rumineren
Wat is het volgende: verkeerd interpreteren van een reële waarneming
Illusionaire vervalsing
Wat is het volgende: stoornissen in de waarneming
Disperceptie
Wat is een dysthyme stoornis?
Een stemmingsstoornis, net als depressie maar een langdurige variant
Welk percentage bepaalt naar schatting de erfelijkheid van een depressieve stoornis, op basis van tweelingenonderzoek?
35%
Op wat voor soort receptoren werkt buspiron? Sensitisatie of desensitisatie?
5HT1A autroreceptoren, desensitisatie
Waarvan is sprake bij de onderstaande uitspraak?
“Nadat ik mijn kleine buurmeisje in haar zwempak in de tuin had gezien, kwam steeds de gedachte terug dat ik pedofiel was; verderfelijk, dat
was ik!”
A
interoceptieve angst
B
cognitieve vermijding
C
anticipatieangst
D
Obsessie
D
obsessie
Bij welke psychotherapeutische hoofdstroming: systeemtherapie/cliëntgerichte experiëntiële therapie/cognitieve gedragstherapie/psychodynamische psychotherapie hoort het volgende uitgangspunt:
Onbewust drijveren en remmingen
Psychodynamische psychotherapie
Bij welke psychotherapeutische hoofdstroming: systeemtherapie/cliëntgerichte experiëntiële therapie/cognitieve gedragstherapie/psychodynamische psychotherapie hoort het volgende uitgangspunt:
Oude en nieuwe leerervaringen
Cognitieve gedragstherapie
Bij welke psychotherapeutische hoofdstroming: systeemtherapie/cliëntgerichte experiëntiële therapie/cognitieve gedragstherapie/psychodynamische psychotherapie hoort het volgende uitgangspunt:
Relationele, sociale en culturele context
Systeemtherapie
Bij welke psychotherapeutische hoofdstroming: systeemtherapie/cliëntgerichte experiëntiële therapie/cognitieve gedragstherapie/psychodynamische psychotherapie hoort het volgende uitgangspunt:
Lichamelijk gevoelde, emotionele belevingswereld
Cliëntgerichte experiëntiële therapie
De 21-jarige Ali wordt door de huisarts verwezen in verband met excessief handen wassen. Hij is bang om ziektekiemen op te lopen en moet
deze er dan afwassen, soms wel 40x per dag. Hij had dit onder controle, maar sinds het begin van de Covid-19 pandemie zijn de klachten fors
verergerd. Zijn studieresultaten lijden eronder, mede door zijn concentratieproblemen en moeite om opdrachten af te maken.
Welke interventie is niet geïndiceerd voor Ali’s behandelplan?
A
in aanraking komen met mogelijke ziektekiemen
B
uitzoeken hoe groot ziekterisico’s daadwerkelijk zijn
C
trainen van cognitieve vaardigheden om de aandacht te vergroten
C
trainen van cognitieve vaardigheden om de aandacht te vergroten
Welke klachten heeft een patiënt bij een dopamine dysregulatie syndroom?
A
forse stijfheid, somberheid en cognitieve rigiditeit door het niet goed aanslaan van de medicatie
B
forse overbeweeglijkheid en onrust door overmatig gebruik van dopaminerge medicatie
C
korte buien van ontremming (b.v. hyperseksualiteit, gokken, compulsief eten) vlak na inname van de medicatie
B
forse overbeweeglijkheid en onrust door overmatig gebruik van dopaminerge medicatie
MCI is een syndroomdiagnose. Juist/onjuist?
Juist
Juist/onjuist: MMSE en MoCA kunnen bij psychiatrische patiënten ten onrechte tot een diagnose dementie leiden
Juist
Juist/onjuist: MMSE en MoCA kunnen per cognitief domein de ernst van de stoornissen bepalen
Onjuist
Juist/onjuist: MMSE en MoCA zijn gevoelig om cognitieve achteruitgang bij dementie te detecteren
Juist
Juist/onjuist: Klassieke psychedelica zijn allemaal serotonine 2A receptor agonisten
Juist
Eetlustvermindering is een veel voorkomende bijwerking bij methylfenidaat. Juist/onjuist?
Juist
Methylfenidaat verhoogt het risico op middelengebruik. Juist/onjuist?
Onjuist
Stelling:
Als iemand in relaties, hobby’s en op werk niet of nauwelijks problemen ervaart, is er geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Juist of onjuist?
Juist
Je bent huisarts en spreekt Marcel, een jongeman van 25 jaar, die kampt met stemmingswisselingen. Je kent het gezin van herkomst en weet
dat er vroeger veel (slaande) ruzie was tussen de ouders. Eerder heeft Marcel last gehad van een depressie waarvoor hij behandeld is met
cognitieve gedragstherapie en een antidepressivum. Hij vertelt dat hij sinds twee maanden een vriend heeft en dat sindsdien ook de
stemmingswisselingen heftiger zijn geworden. Hij vertelt zijn vriend vaak niet te vertrouwen. Dan gaat hij zijn telefoon controleren, terwijl hij dit
eigenlijk niet wil doen.
Je vermoedt dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis.
Welke persoonlijkheidsstoornis is hier het meest waarschijnlijk?
A
paranoïde persoonlijkheidsstoornis
B
narcistische persoonlijkheidsstoornis
C
borderline persoonlijkheidsstoornis
C
borderline persoonlijkheidsstoornis
Als zaalarts ziet u een patiënt met een delier. Naast de oriëntatie bevorderende niet-medicamenteuze maatregelen overweegt u om haloperidol
te starten.
Welke van de volgende bijwerkingen verwacht u het minst?
A
verlenging van QTc tijd
B
extrapiramidale verschijnselen
C
sedatie
D
metabool syndroom
D
metabool syndroom
Wat is remming in de psychologie? Het vermogen om ….
Om impulsieve responsen te controleren
Nederlands onderzoek heeft aangetoond dat er tijdens de COVID-19 pandemie in 2020, in vergelijking met de jaren daarvoor, een toename is:
A
van milde angst en depressie klachten in de algemene populatie
B
van het aantal suïcides
C
aan klachten bij mensen met meerdere psychiatrische ziekten
D
alle 3 zijn juist
E
alle 3 zijn onjuist
A
van milde angst en depressie klachten in de algemene populatie