2017 2 Flashcards

1
Q

Plaats van meest naar minst waarschijnlijk: Depressie, ADHD, DIS, PTSS

A

Depressie, PTSS, ADHD, DIS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Peter werkt als vrijwilliger bij de brandweer. Zes weken geleden was hij betrokken bij een reddingsactie die maar net goed afliep. Hij raakte beklemd
tussen twee balken en kon dankzij een collega tijdig wegkomen, voordat het gebouw grotendeels instortte. Sindsdien heeft hij last van nachtmerries. Hij
droomt dat hij vast zit en levend verbrandt. Hij wordt schreeuwend wakker. Overdag is hij prikkelbaar en kan zich niet concentreren. Hij checkt overal waar
vluchtroutes zijn en gedraagt zich schichtig.
Wat is de eerste behandeloptie voor Peters klachten?
EMDR
een SSRI
slaapmedicatie
een nachtmerrietraining

A

EMDR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

60% van de psychiatrische patiënten heeft een of meer persoonlijkheidsstoornis(sen) naast een andere psychiatrische stoornis.
Het hebben van een persoonlijkheidsstoornis leidt ertoe dat de behandeling van de psychiatrische stoornis
2x zo lang duurt.
2x zo kort duurt.
2x zo vaak wordt afgebroken.

A

2x zo lang duurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op de polikliniek psychiatrie ziet u als co-assistent een vrouw van 47 jaar in opzichtige kledij en prachtige make-up die u charmant en sociaalvaardig
tegemoet treedt, alsof u bevriend met haar bent.
Welke drie stoornissen staan in de differentiaaldiagnose?
afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
histrionische persoonlijkheidsstoornis
narcistische persoonlijkheidsstoornis
persoonlijkheidsverandering door somatische aandoening
schizotypische persoonlijkheidsstoornis

A

afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
histrionische persoonlijkheidsstoornis
narcistische persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schizofrenie kent genetische overlap met andere psychiatrische stoornissen.
Deze overlap is het grootst tussen schizofrenie en
ADHD
depressie
autisme
bipolaire stoornis

A

bipolaire stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kinderen met een verhoogd genetisch risico op antisociaal gedrag blijken door hun adoptieouders vaker blootgesteld te worden aan negatief
opvoedgedrag.
Van welk mechanisme is dit een voorbeeld?
passieve gen-omgeving correlatie
actieve gen-omgeving correlatie
gen-omgeving interactie
reactieve gen-omgeving correlatie

A

reactieve gen-omgeving correlatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar is dit de definitie van:
Wanneer genetische factoren ertoe leiden dat het individu vaker in een bepaalde omgeving verkeert

A

een gen-omgevingcorrelatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de types gen-omgevingcorrelatie?

A

Passieve gen-omgevingscorrelatie, reactieve gen-omgevingscorrelatie, actieve gen-omgevingscorrelatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar is dit de definitie van:
Als de genen die ouders doorgeven aan hun kind samenhangen met de omgeving waarin het kind opgroeit

A

passieve gen-omgevingscorrelatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar is dit de definitie van:
Kinderen met een bepaalde genetische make-up lokken een reactie uit waardoor ze vaker in een bepaalde omgeving verkeren

A

Reactieve gen-omgevingscorrelatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar is dit een definitie van:
Wanneer iemand op basis van zijn genetische aanle zelf een bepaalde omgeving verkiest

A

Actieve gen-omgevingscorrelatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een gen-omgevinginteractie?

A

Wanneer de expressie van genetische factoren afhangt van omgevingsfactoren of omgekeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De heer V. wordt vanwege ernstige psychotische verschijnselen reeds enkele maanden behandeld met een antipsychoticum. Hij heeft steeds minder zin
gekregen in seks en raakt minder opgewonden. Hij vraagt zich af of dit een bijwerking is van het middel. De behandelend arts vertelt hem dat deze
seksuele symptomen o.a. optreden door een verhoging van de prolactinespiegel.
Deze verhoging wordt veroorzaakt door
remming van de heropname van serotonine.
blokkade van serotonine 5HT2 receptoren.
remming van de heropname van dopamine.
blokkade van dopamine D2 receptoren.

A

blokkade van dopamine D2 receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De heer W., 68 jaar, wordt vanwege de ziekte van Parkinson behandeld met een combinatie van levodopa en carbidopa, waarop hij goed was ingesteld.
Sinds enkele weken reageert hij met ongecontroleerde bewegingen na inname van de medicatie, is onrustig, slaapt slecht en klaagt over allerlei beestjes
die ’s nachts onder zijn huid kruipen. De neuroloog komt tot de conclusie dat er bij de heer W. sprake is van psychotische symptomen als gevolg van de
behandeling. Na overleg met de psychiater, schrijft hij het atypische antipsychoticum olanzapine in een lage dosering voor. Twee dagen later belt de
echtgenote van de heer W. Zij is wat ongerust, want haar man heeft de nieuwe “pillen” wel trouw ingenomen, maar heeft nog steeds “last van beestjes”.
Welk besluit zal de neuroloog nemen naar aanleiding van deze informatie?
De neuroloog zal
doorgaan met olanzapine in dezelfde dosering.
een ander atypisch antipsychoticum voorschrijven.
een klassiek antipsychoticum voorschrijven.
de dosering van olanzapine verhogen.

A

doorgaan met olanzapine in dezelfde dosering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Recent onderzoek laat zien dat een eenmalige toediening van ketamine leidt tot een snelle verlichting van depressieve symptomen.
Dit effect van ketamine berust naar alle waarschijnlijkheid op
blokkade van α2-receptoren
stimulatie van 5-HT afgifte
stimulatie van AMPA receptoren
blokkade van NMDA receptoren

A

blokkade van NMDA receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nieuw onderzoek naar de behandeling van PTSS maakt gebruik van het feit dat angstgeheugen nadat het is opgeroepen, gemanipuleerd en zelfs gewist
kan worden.
Welke twee type receptoren in de hersenen zijn hierbij betrokken?
NMDA en AMPA
β-adrenerge en GABA-A
GABA-A en NMDA
β-adrenerge en NMDA

A

β-adrenerge en NMDA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bij gezonde vrijwilligers wordt het effect van methylfenidaat getest door de uitvoering van een Positron Emissie Tomografie (PET) hersenscan. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van een radioligand dat bindt aan specifieke receptoren in het striatum.
Een zeer plezierig effect van methylfenidaat duidt in het striatum op een
hogere beschikbaarheid van dopamine receptoren.
lagere beschikbaarheid van dopamine receptoren.
hogere beschikbaarheid van serotonine receptoren.
lagere beschikbaarheid van serotonine receptoren.

A

lagere beschikbaarheid van dopamine receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een 75-jarige vrouw, bekend met schizofrenie, wordt opgenomen op de afdeling algemene interne geneeskunde vanwege een exacerbatie COPD. Er is
sprake van koorts en benauwdheid en de infectieparameters zijn verhoogd. De verpleegkundige vertelt dat patiënte onrustig en motorisch hyperactief is.
Zij trekt infusen, lijnen en de zuurstofsonde uit, en is hierin niet te corrigeren. Bij onderzoek zie je een patiënte die in eerste instantie helder lijkt, maar
moeite heeft om haar aandacht vast te houden. Er zijn aanwijzingen voor visuele hallucinaties; zij volgt met haar ogen “dingen” op het plafond en
beschuldigt de verpleging haar te willen vergiftigen.
Welk symptoom in deze casus levert de belangrijkste aanwijzing dat er, naast de al langer bestaande aandoening schizofrenie, ook sprake is van een
delier?
onrust en motorische hyperactiviteit
visuele hallucinaties
achterdocht
gestoorde aandacht

A

gestoorde aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De heer J. heeft een obsessief-compulsieve stoornis waardoor hij zeer langdurig zijn gasfornuis moet controleren of het goed is uitgezet. Hij doet mee aan
een wetenschappelijk onderzoek waarin men het effect van cognitieve gedragstherapie wil vergroten door D-cycloserine, een versterker of enhancer van
deze behandeling toe te voegen.
Aan welke behandeling voegt men D-cycloserine toe?
applied relaxation
cognitieve therapie
exposure in vivo
respons preventie
applied tension

A

exposure in vivo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat doet D-cycloserine? Wat voor soort medicatie is het?

A

Versterkt het effect van exposure therapie bij angststoornissen, is een partiele glutamaat agonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het hersenvreessysteem is bij mensen met een angststoornis overactief en veroorzaakt vermijdingsgedrag.
Welk deel van het hersenvreessysteem is specifiek geassocieerd met vermijdingsgedrag?
ventrale striatum
hippocampus
amygdala
thalamus
hypothalamus
hersenstam

A

ventrale striatum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Mevrouw N. is bekend met een bipolaire stoornis. Volgens haar vriend is ze toenemend achterdochtig.
In welke episode kan deze klacht optreden?
Bij de bipolaire stoornis kan dit optreden tijdens
de depressieve en hypomanische fase
de manische en hypomanische fase
de manische en depressieve fase
zowel de manische, hypomanische als depressieve fase

A

de manische en depressieve fase

23
Q

Waar ontspringen dopaminerge vezels in de cortex uit cellichamen?

A

in de ventral tegmental area (VTA)

24
Q

Bij de ziekte van Parkinson loopt de voortgang van het neuropathologische proces in de hersenstam van inferior naar superior.
Bij patiënten resulteert dit in een verstoorde functie van achtereenvolgens eerst
serotonine, daarna dopamine en noradrenaline
noradrenaline en serotonine, daarna dopamine
serotonine en dopamine, daarna noradrenaline
dopamine en noradrenaline, daarna serotonine

A

noradrenaline en serotonine, daarna dopamine

25
Q

Depressieve stoornissen kennen een hoge lifetime prevalentie.
Wanneer is de kans op een eerste episode van depressie het hoogst?
tussen het 15e en 35e jaar
tussen het 36e en 50e jaar
tussen het 51e en 65e jaar
boven het 65e jaar

A

tussen het 36e en 50e jaar

26
Q

De heer T., 58 jaar, is opgenomen in verband met een psychotische depressie. Hij verblijft zwijgend op de afdeling. Wanneer de zaalarts hem aan het
einde van de ochtend bezoekt op zijn kamer, ligt hij in bed. De zaalarts vraagt hem rechtop te gaan zitten, maar er volgt geen enkele reactie. Af en toe
vertrekt zijn gezicht symmetrisch.
Welk van onderstaande kenmerken past niet bij het beschreven toestandsbeeld?
concretisme
grimasseren
mutisme
Negativisme

A

Concretisme

27
Q

Wat is het volgende: bizarre, overdreven bewegingen van het gelaar die automatisch tot stand lijken te komen

A

Grimasseren

28
Q

Welke gesprekstechniek leent zich het best voor het openmaken van emoties?

A

positief her-etiketteren

29
Q

In de huisartsenpraktijk stel je bij de heer D. van 59 jaar een depressie vast. Je besluit hem te behandelen met een antidepressivum, maar je twijfelt
tussen een SSRI en een TCA.
Welk praktisch en klinisch voordeel geldt voor TCA’s vergeleken met SSRI’s?
TCA’s
vragen geen plasmaspiegel bepaling.
kennen een gunstiger bijwerkingenprofiel.
zijn effectiever.

A

zijn effectiever.

30
Q

Hoe vaak komen subjectieve problemen met het autobiografisch geheugen voor na ECT?
25%
40%
75%
90%

A

25%

31
Q

Mevrouw B. komt in de huisartsenpraktijk met buikpijnklachten. Zij is hier al verschillende keren voor geweest, maar u heeft geen afwijkingen kunnen
vinden bij lichamelijk onderzoek. Recent onderzoek bij de MDL-arts liet ook geen afwijkingen zien. Zij vertelt u dat veel mensen met haar meeleven.
Verscheidene buren komen geregeld vragen hoe het gaat en doen dagelijks boodschappen voor haar. Eerder leek zij eenzaam te zijn.
Welke diagnose staat bovenaan in de differentiaal diagnose?
aanpassingsstoornis
nagebootste stoornis
simulatie
somatische symptoomstoornis

A

nagebootste stoornis

32
Q

Wat is het volgende: Een psychische aandoening waarbij de patiënt zichzelf bewust letsel toebrengt of somatische of psychiatrische ziektebeelden nadoet

A

Nagebootste stoornis

33
Q

Mevrouw R., 69 jaar, bezoekt samen met haar dochter de geheugenpoli. Volgens dochter draagt haar moeder dagen achtereen dezelfde kleding, die riekt
als ze op bezoek komt. Ook wast ze haar haar niet meer. Ze lijkt weinig geïnteresseerd in haar omgeving; ze toont geen interesse in de tekeningen en
verhalen van haar kleinkinderen. Ze komt tot weinig en als je bij haar binnenloopt, zit ze vaak voor zich uit te staren. Op een dwangmatige manier steekt
ze voortdurend een haarknip rechts in haar haar. Het beeld is geleidelijk ontstaan na het overlijden van haar echtgenoot nu 1.5 jaar geleden. Haar
geheugen lijkt nog prima en ze ontkent somber te zijn.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

frontotemporale dementie, apathische type

34
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: recente dingen vergeten, zichzelf herhalen, nieuwe dingen trager begrijpen, verwarring, minder vloeiend spreken, beslissingen moeilijk nemen, interesse in activiteiten verliezen

A

Ziekte van Alzheimer

35
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: hallucinaties, waangedachten en extreme schuldgevoelens, onwaardig gevoel, interesse in activiteiten verliezen, sombere gevoelens

A

Depressie met psychotische kenmerken

36
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: traagheid, moeite met het vinden van woorden, moeilijk vinden als het onderwerp van gesprek verandert, moeite met plannien, moeite met concentreren, wisselende stemmingen

A

Vasculaire dementie

37
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: loopstoornissen, verkrampingen, stijdheid, verminderd ruimtelijk inzicht, hallucinaties

A

Lewy body dementie

38
Q

Bij welke soort ziekte horen de volgende symptomen: verandering in gedrag, persoonlijkheid, emoties en het beoordelen van situaties, risicovolle dingen doen, dwangmatig gedrag, apatisch gedrag, niets doen

A

Frontotemporale dementie, gedragsvariant (ziekte van Pick)

39
Q

Bij welk soort ziekte horen de volgende symptomen: primair progressieve afasie/semantische dementie, problemen met woordbegrip, moeilijker betekenis geven aan voorwerpen en situaties

A

Frontotemporale dementie (taalvariant (semantische dementie))

40
Q

Bij welk soort ziekte horen de volgende symptomen: veranderingen in iemands motoriek, stijfheid, trillende arm, aan 1 kant van het lichaam, alien hand

A

Frontotemporale dementie (bewegingsvariant)

41
Q

Wat is een andere naam voor corticobasaal syndroom?

A

Frontotemporale dementie (bewegingsvariant)

42
Q

Wat zijn de 3 types frontotemporale dementie?

A

Gedragsvariant (ziekte van Pick), Taalvariant (semantische dementie), bewegingsvariant

43
Q

Maaike van 6 jaar is ter observatie opgenomen op de kinderkliniek psychiatrie. Tijdens een spelobservatie speelt zij met de barbies. Het valt je op dat ze
alleen interesse heeft voor de haren, die ze voortdurend langs haar wang strijkt. Als je ook een barbie pakt en haar tracht te verleiden tot samen spelen,
komt er geen enkele reactie.
Welke twee hoofdkenmerken van autisme zitten in deze casus?
angststoornis
oppositioneel gedrag
sensorische hypersensitiviteit
sociale communicatie- en sociale interactie-stoornis
stereotiep gedrag

A

sociale communicatie- en sociale interactie-stoornis
stereotiep gedrag

44
Q

Ferdinand is een 14-jarige jongen, die op school dreigt uit te vallen. Uit de informatie van de mentor blijkt dat Ferdinand vaak driftig is, vaak ruzie maakt
met volwassenen, heel vermoeid is, somber, en al vanaf zijn 12e vaak spijbelt. Anderen krijgen vaak de schuld van zijn wangedrag.
Welke drie kenmerken uit bovenstaande casus passen bij een oppositioneel opstandige gedragsstoornis?
anderen krijgen de schuld van zijn wangedrag
somber
vaak driftig
vaak ruzie met volwassenen
vaak spijbelen voor het 13e jaar
Vermoeidheid

A

somber
vaak ruzie met volwassenen
vaak spijbelen voor het 13e jaar

45
Q

Bij welke ziekte horen de volgende symptomen: iemand die vaak boos is en prikkelbaar, vaak ruzie maakt met volwassenen, weigert zich te voegen naar regels van volwassenen en vaak anderen de schuld geeft van eigen fouten

A

Oppositioneel opstandige gedragsstoornis

46
Q

Mevrouw K., 40 jaar, kan al een paar nachten de slaap niet vatten en is angstig vanwege een aantal nare gebeurtenissen die recent hebben
plaatsgevonden. Ze vraagt haar huisarts om iets rustgevends. De huisarts besluit om haar een kortwerkende benzodiazepine voor te schrijven om de
angst wat te onderdrukken en makkelijker in slaap te komen.
Welke van de volgende middelen ligt dan het meest voor de hand?
zolpidem
lorazepam
diazepam
Bupropion

A

Lorazepam

47
Q

De heer H., 46 jaar, is opgenomen met een IBS in de kliniek, vanwege ernstige overlast bij verdenking op een psychische stoornis. Hij heeft nachtenlang
over straat gezworven en de buurt onveilig gemaakt en uiteindelijk met een stoeptegel een ruit ingegooid bij zijn benedenbuurvrouw van 82 jaar. Hij denkt
dat haar woning al meer dan een jaar verhuurd wordt aan een internationale drugsbende, waar zijn ex-vriendin aan het hoofd staat. Zij doen dit om hem te
pesten en maken dag en nacht herrie om hem te verdrijven. Zijn eigen huur heeft hij de afgelopen maanden niet meer betaald, evenals zijn gas- en licht,
zodat afsluiting dreigt. Tijdens opname bespreekt u als arts-assistent met de heer H. dat zijn buurvrouw erg is geschrokken van de stoeptegel door haar
ruit. De heer H. kan deze informatie niet bevatten en raakt geagiteerd in het gesprek.
Wat is er op basis van deze informatie aan de hand?
De verhuur van de woning van de benedenbuurvrouw aan een internationale drugsbende betreft een
waan
illusionaire vervalsing
disperceptie
waanachtige gedachte

A

Waan

48
Q

Wat is dit: Wanneer voorwerpen vervormd worden gezien

A

Illusionaire vervalsing

49
Q

Wat is dit: vertraagde tijd, macropsie

A

Disperceptie

50
Q

Wat is dit: twijfel over de juistheid va de eigen gedachte of overtuiging

A

Waanachtige gedachte

51
Q

De heer H., 46 jaar, is opgenomen met een IBS in de kliniek, vanwege ernstige overlast bij verdenking op een psychische stoornis. Hij heeft nachtenlang
over straat gezworven en de buurt onveilig gemaakt en uiteindelijk met een stoeptegel een ruit ingegooid bij zijn benedenbuurvrouw van 82 jaar. Hij denkt
dat haar woning al meer dan een jaar verhuurd wordt aan een internationale drugsbende, waar zijn ex-vriendin aan het hoofd staat. Zij doen dit om hem te
pesten en maken dag en nacht herrie om hem te verdrijven. Zijn eigen huur heeft hij de afgelopen maanden niet meer betaald, evenals zijn gas- en licht,
zodat afsluiting dreigt. Tijdens opname bespreekt u als arts-assistent met de heer H. dat zijn buurvrouw erg is geschrokken van de stoeptegel door haar
ruit. De heer H. kan deze informatie niet bevatten en raakt geagiteerd in het gesprek.
U praat verder met de heer H. Af en toe stopt hij midden in een zin, zonder deze verder af te maken. U kunt hem moeilijk volgen in zijn redeneertrant.
Waar schrijft u deze bevinding op in het psychiatrisch onderzoek?
vorm van het denken
aandacht en concentratie
eerste indrukken
inhoud van het denken
motivatie en gedrag
affect

A

vorm van het denken

52
Q

Bij veroudering treden veranderingen op die van invloed zijn op iemands functioneren.
Wat is de invloed van veroudering op de persoonlijkheid en copingstijl?
(i) Afname (ii) Toename van introversie,
(i) afname (ii) toename van ‘passieve’ coping,
vaker (i) externe (ii) interne locus of control.

A

Toename, toename, externe

53
Q
A