2019 1 Flashcards
Een 70-jarige man is opgenomen op de afdeling Interne van AmsterdamUMC met een pneumonie. Sinds een dag ziet hij verschillende mensen op
het plafond die jij als arts-assistent psychiatrie niet kunt zien. Tijdens het gesprek zakt hij diverse malen weg, waarna hij knippert met zijn ogen en
weer verder gaat alsof er niets is gebeurd. Hij denkt dat hij in Purmerend is en dat het 2001 is.
Je denkt aan een delier.
Waar in het psychiatrisch onderzoek schrijf je “het wegzakken tijdens het gesprek”?
A
contactname en houding
B
cognitieve functies
C
conatieve functies
D
affectieve functies
B
cognitieve functies
Welke risicofactor heeft GEEN invloed op de prevalentie van psychosespectrumstoornissen?
A
trauma op de kinderleeftijd
B
hypoxie tijdens de bevalling
C
migratie
D
cannabis tijdens de adolescentie
E
opleidingsniveau
F
familiaire belasting
E
opleidingsniveau
Hoe heet het volgende: onaangepast gedrag, waarbij de patiënt zich niet realiseert dat de gedragingen onacceptabel zijn in normale omstandigheden
Decorumverlies
Bij hoeveel procent van de mensen die zichzelf suïcideren kan achteraf een psychiatrische stoornis worden vastgesteld?
90%
Mevrouw S., 32 jaar start in verband met een paniekstoornis escitalopram. Zij is tevens bekend met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis;
hiervoor staat zij op de wachtlijst voor psychotherapie.
U geeft haar voorlichting over de bijwerkingen van dit nieuwe medicament.
Welke van de onderstaande bijwerkingen komt NIET voor?
A
maag-darmklachten
B
hyponatriëmie
C
orthostatische hypotensie
D
verhoogd risico op suïcidaal gedrag
E
Onrust
C
orthostatische hypotensie
Wat is juist over de effectiviteit van de behandeling van angststoornissen?
A
Medicamenteuze behandeling is effectiever dan cognitieve gedragstherapie.
B
Cognitieve gedragstherapie is effectiever dan medicamenteuze behandeling.
C
Medicamenteuze behandeling en cognitieve gedragstherapie zijn ongeveer even effectief.
C
Medicamenteuze behandeling en cognitieve gedragstherapie zijn ongeveer even effectief.
Hoeveel procent van antisociaal gedrag is erfelijk bepaald/
50%
Bij antisociaal gedrag is er versterking van de gedragsstoornis wanneer er met dat gedrag (inconsequent/consequent) wordt omgegaan
Inconsequent
Het ontstaan van een persoonlijkheidsstoornis wordt bepaald door:
A
de opvoeding, met name een hoge mate van stress in de interactie met opvoeders/verzorgers
B
de Big 5 persoonlijkheidskenmerken, met name een hoge mate van extraversie en/of neuroticisme
C
een wisselwerking tussen genetische factoren en specifieke omgevingsfactoren
C
een wisselwerking tussen genetische factoren en specifieke omgevingsfactoren
Je wilt een 35-jarige patiënt met een stoornis in het gebruik van alcohol na detoxificatie instellen op medicatie ter ondersteuning van
terugvalpreventie. Hij heeft matig ernstige leverfunctiestoornissen.
Welk middel heeft voorkeur?
A
acamprosaat
B
diazepam
C
disulfiram
D
Naltrexon
A
acamprosaat
Welke bewering over fronto-temporale dementie (FTD) is NIET juist?
A
Verandering in de sociale cognitie is een van de eerste verschijnselen.
B
Fronto-temporale atrofie op de MRI-scan heeft een sensitiviteit van >80% voor FTD.
C
Goed ontwikkeld ziekte-inzicht pleit tegen de diagnose.
B
Fronto-temporale atrofie op de MRI-scan heeft een sensitiviteit van >80% voor FTD.
Bij welke vorm van dementie zijn mono-genetische oorzaken het meest voorkomend?
A
de ziekte van Creutzfeldt-Jacob
B
Lewy Body Dementie
C early-onset ziekte van Alzheimer (ziektebegin voor het 65e
jaar)
D
frontotemporale dementie
D
frontotemporale dementie