2. inleiding tot de epidemiologie Flashcards

1
Q

hoe is ‘epidemiologie’ afgeleid vh Grieks?

A
epi = op
demos = volk
logos = leer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

def epidemiologie =

A

leer of wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering vd frequentie waarmee verschijnselen in een populatie voorkomen
(= groepen!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat wordt gebruikt om te bepalen of het om een epidemie gaat?

A

analyse vd incidentie door personen, plaats en tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer sprake v/e een echte epidemie? (2)

A
  1. wereldwijd (veel) verschillende meldingen

2. op hetzelfde moment/plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

rol vd epidemioloog (2)

A
  1. wie krijgt de ziekte?
  2. welke factoren spelen een rol (geslacht/ leeftijd/ voeding etc)
    (-> richt zich niet op diagnose en behandeling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

def epidemie =

A

het voorkomen in een gemeenschap/regio v een ziekte, specifiek gezondheidsgerelateerd gedrag of andere gezondheidsgerelateerde gebeurtenissen duidelijk boven de normale verwachting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat voor factoren spelen mogelijk een rol bij een epidemie?

A
  1. leeftijd
  2. geslacht
  3. voeding
  4. eventuele besmettingsbronnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

genetische predispositie =

A

erfelijke aanleg (‘’ voorbestemd’’ )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe kan het dat een identieke tweeling toch verschillende kansen heeft op risico op ziekte vd ouder?

A
  1. genetische predispositie ligt vast
  2. echter verschillende anderen beïnvloedende factoren die ervoor zorgen dat zij toch verschillend zijn
    (bv roken, alcohol, beweging, stress, voeding etc)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

in utero =

A

prenatale blootstellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

outcome oriented Epidemiology =

A

= actueel gemeten of vastgestelde waarde v een variabele

cf onderverdeling vd epidemiologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 karakteristieken vd epidemiologie =

A
  1. ZIEKTE is het centraal object (bv scheurbuik)
  2. gaat om het VÓÓRKOMEN v ziektes in menselijke populaties (bv bij matrozen, schepen etc)
  3. beziet de RELATIE tussen het voorkomen vd ziekte en andere verschijnselen (bv vit.c tekort)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

determinanten

A

= factoren die aan het vóórkomen v een ziekte/aandoening gerelateerd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat bestudeert men in de epidemiologie?

A

het voorkomen v ziektes en de variabelen die hiermee verband houden in menselijke populaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

methode vh epidemiologisch onderzoek =

A

(vóórkomen v ziekte + variabelen in menselijke populaties)

  1. metingen bij individuen
  2. vertalen naar groepen v personen : ziektefrequenties
  3. ziektekansen voor elk lid bepalen
  4. bereken en vergelijken v ziektefrequenties in groepen mensen met verschillende kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe worden ziektefrequenties voor een groep ook wel geinterpreteerd?

A

(gemiddelde) ziektekansen voor elk lid vd groep

belang voor volksgezondheid, maar ook op niveau v individu

17
Q

epidemiologische breuk =

A

aantal zieke individuen / totaal aantal personen in de groep waaruit deze zieke individuen afkomstig zijn

18
Q

verschillende soorten determinanten (3)

A
  1. etiologische factoren (betrekking op ontstaan v ziekte)
  2. prognostische factoren (betrekking op verloop vd ziekte)
  3. diagnostische factoren (onderscheid tussen personen die ziekte wel of niet hebben)
19
Q

etiologische factoren =

A

hebben betrekking op het ontstaan vd ziekte

bv roken, diabetes etc -> paro

20
Q

prognostische factoren =

A

hebben betrekking op het verloop van de ziekte

bv roken, compliance etc beinvloedt verloop

21
Q

diagnostische factoren =

A

maakt onderscheid tussen de personen die de ziekte wel of niet hebben

22
Q

de etiologische en prognostische factoren kan men steeds indelen in 3 categorieën =

A
  1. genen
  2. gedrag
  3. omgeving
23
Q

wat wordt bedoeld met epidemiologische functie?

A

het voorkomen v/e ziekte is een wiskundige functie v/e serie van determinanten

24
Q

geef de epidemiologische functie

A

P(Z) = f(Di) (met i-1, .., k)