12 - Calcium- en fosfaatstoornis Flashcards

1
Q

Waar wordt calcium in de nier gereabsorbeerd?

A

Grootste gedeelte in de proximale tubulus, en nog een klein beetje in de distale tubulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor effect heeft PTH op de nier?

A

PTH kan ook 2 transporters in de nier remmen waardoor de fosfaatreabsorptie daalt en de calciumreabsorptie stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan de nier ervoor zorgen dat er meer calcium en fosfaat wordt gereabsorbeerd vanuit de darm?

A

De nier kan door 1alfa-hydroxylase af te geven, ervoor zorgen dat er meer actief vitamine D te maken. Hierdoor wordt er meer calcium en fosfaat vanuit de darm gereabsorbeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar moet je naar kijken bij een laag calciumgehalte? En waarom?

A

Als je veel eiwit in je bloed hebt, gaat het calcium omlaag. Hierdoor moet je altijd kijken of er bij een laag of hoog calciumgehalte ook een afwijkend albuminegehalte is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het belangrijkste effect van PTH?

A

Het constant houden van Ca2+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het effect van calcitonine?

A

Calcitonine speelt dus een ondergeschikte rol in de calciumhuishouding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat prik je bij een laag calciumgehalte?

A

Bij een laag calciumgehalte prik je vitamine D en PTH.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly