ZO's/VO's Week 8 Flashcards
Welke twee eigenschappen van hematopoietische stamcellen maken dat deze cellen gebruikt kunnen worden voor transplantatie?
- Self-renewal
- Multilineage differentiatie potentieel
Welke twee middelen zijn beschikbaar voor het mobiliseren van stamcellen naar het perifere bloed en hoe werken deze?
- Granulocyte-colony-stimulating factor (G-CSF): Effect berust op het verbreken van de interactie van de stamcel en de stromale cellen in het beenmerg. Effect treedt pas na 4-5 dagen op.
- CXCR-4-agonist (Plerixafor): Effect berust op competitie voor de binding van stamcellen door middel van CXCR-4 aan het ligand SDF-1 op de stromale cellen in het beenmerg. Effect treedt al na enkele uren op.
Noem twee voordelen van stamcelmobilisatie uit perifeer bloed ten opzichte van een beenmergpunctie
- Milder voor de donor (poliklinisch; bij beenmerg opname en narcose)
- Het transplantaat bevat grotere hoeveelheden stamcellen met als gevolg snellere en betere repopulatie van bloedcellen na transplantatie
Noem een nadeel van stamcelmobilisatie uit perifeer bloed ten opzichte van een beenmergpunctie
Meer risico op graft-vs-host ziekte bij allogene stamceltransplantaties door de grotere hoeveelheden T-cellen in het transplantaat
Wat houdt autologe stamceltransplantatie in?
Voorafgaand aan een hele intensieve chemo van de patiënt zelf stamcellen verzamelen, om deze vervolgens na de intensieve chemo weer terug te geven
Wat zijn 2 functies van een allogene transplantatie?
Herstel van bloedvorming en door middel van T-cellen van het transplantaat residuele tumorcellen doden. Allogene HSCT is dus een vorm van immuuntherapie
Wat houdt een graft-versus-host ziekte in?
T-cellen uit het transplantaat herkennen weefsels van de ontvanger en vallen dit aan
Wat is een host-versus graft reactie?
Wanneer immuuncellen van de ontvanger het transplantaat van de donor afstoten
Welke antigenen behoren tot de HLA-klasse-I antigenen?
HLA-A, -B, en -C
Welke antigenen behoren tot de HLA-klasse-II antigenen?
HLA-DR, -DQ en -DP
Op welke cellen komen HLA-klasse-I antigenen voor?
Alle kernhoudende cellen en trombocyten
Aan welke cellen presenteren HLA-klasse-I antigenen hun peptiden?
Aan cyctotoxische CD8+ T-cellen
Op welke cellen komen HLA-klasse-II antigenen voor?
Antigeen presenterende cellen (zoals macrofagen, B-cellen/lymfocyten en dendritische cellen)
Aan welke cellen presenteren HLA-klasse-I antigenen hun peptiden?
Aan CD4+ T-lymfocyten
Hoe wordt de herkenning van vreemde HLA antigenen en de reactie hierop genoemd?
Alloreactiviteit
Hoe vindt directe alloreactiviteit plaats?
T-cellen binden aan allogeen/donor (‘vreemd’)HLA klasse I of II op het oppervlak van de cel.
Deze respons is dus onafhankelijk van het type peptide dat door het HLA-antigeen wordt gepresenteerd.
Hoe vindt indirecte alloreactiviteit plaats?
Allogeen/donor(‘vreemd’)
HLA wordt gepresenteerd in de context van eigen HLA klasse II antigeen op en aan T-cellen.