ZO's/VO's week 11 Flashcards

1
Q

Wanneer krijgen patiënten met een operatie voor een colorectale tumor een colostoma?

A

Wanneer het volledige rectum is verwijderd ter bescherming van de anastomose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zegt een hoge, preoperatieve CEA (carcino-embryonaal antigeen) waarde?

A

Dat er een hoge kans is op metastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer heeft het geen nut om CEA te meten als marker voor metastasen?

A

Wanneer de primaire tumor ook geen CEA tot expressie brengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de gemiddelde vijfjaarsoverleving na curatieve resectie van levermetastasen van coloncarcinoom?

A

35%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een R0 resectie?

A

Ruim radicale resectie met ongetwijfeld een marge >2mm tussen tumor en resectievlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een R1 resectie?

A

Krap radicaal maar mogelijk locaal een marge van <2mm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een R2 resectie?

A

Macroscopisch irradicaal; er blijft zeker zichtbare tumor achter in de patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke tumoren ontstaan uit keratinocyten?

A

basaalcel- & plaveiselcelcarcicoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke tumor ontstaat uit melanocyten?

A

Melanoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke tumor ontstaat uit langerhanscellen?

A

Histiocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 factoren zijn verantwoordelijk voor het steeds vaker voorkomen van het basaalcelcarcinoom?

A
  • Meer blootstelling aan zonlicht
  • Toenemende vergrijzing
  • Toename van ziektes en behandeling die immunosuppressie geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom komt het basaalcelcarcinoom voornamelijk bij lichtere huidtypen voor?

A

Lichtere huidtypen hebben minder pigment en bieden dus minder bescherming tegen zonlicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 3 genetische syndromen waar BCC voorkomt

A
  1. Bazex syndrome
  2. Basal cell nevus syndrome
  3. Xyoderma pigmentosum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt de genetische afwijking bij basaalcel naevus syndroom die to BCC’s leidt?

A

Er komt een tumorsignaal vrij, doordat ‘patched’ en ‘smoothened’ niet met elkaar verbonden zijn. Dezelfde afwijking kan ook door ‘sonic hedgehog’ geïnduceerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de verschijningsvorm van Solid-Cystic Basal Cell Carcinoma?

A

Nodulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een alternatieve behandelmogelijkheid bij een patiënt met plaveiselcelcarcinoom die dusdanige co-morbiditeiten heeft, dat een behandeling onder narcose niet gewenst is?

A

Excisie of Mohs excisie van de primaire tumor plus radiotherapie van de hals. Of radiotherapie van de primaire tumor en de hals.

17
Q

Noem de 7 T’s op van het T-stadium van plaveiselcelcarcinoom

A
  • Tx: primaire tumor niet bekend
  • T0: geen bewijs van primaire tumor
  • Tis: carcinoma in situ
  • T1: tumor < 2 cm
  • T2: ≥ 2 cm, < 4 cm
  • T3: tumor ≥ 4 cm, minimale boterosie of perineurale invasie
  • T4: invasie in schedelbasis of axiaal skelet
18
Q

Noem de 5 N’s op van het N-stadium van plaveiselcelcarcinoom

A
  • Nx: regionale lymfklierstatus niet bekend
  • N0: geen regionale lymfekliermetastasen
  • N1: enkele kliermetastase van maximaal 3 cm
  • N2: enkele kliermetastase van 3-6 cm of multipele kliermetastasen < 6cm
  • N3: kliermetastasen > 6 cm
19
Q

Noem een aantal kenmerken van een melanoom

A
  • Asymmetrie in 2 assen
  • Ongelijke/grillige begrenzing
  • Groter dan 6 mm
  • Meerdere kleuren. Hoe meer kleuren, hoe verdachter
  • Verandering (patiënt vind dat het plekje er anders uitziet dan eerder)
  • Dermatoscopische kenmerken
20
Q

Waaruit bestaat de ABCDE bij het beoordelen van een melanoom?

A

A: asymmetrie

B: border

C: colour

D: diameter (meestal >6 mm)

E: evolutie (verandering)

21
Q

Wat is een dermale naevus?

A

Een goedaardige moedervlek

22
Q

Wat is een lentigo solaris?

A

Een zonnevlek: een pigmentvlek ontstaan door zonlicht

23
Q

Wat is een verruca seborrhoica?

A

Een ouderdomswrat

24
Q

Wat is een chondrodermatitis nodularis helices

A

Een knobbeltje op de buitenste rand van de oorschelp

25
Q

Wat is een granuloma pyogenicum?

A

Rood en glanzend bultje door overmatige groei van weefsel en vaatjes door trauma

26
Q
A