zinnen E-F hoofdstuk 3 Flashcards
Qu’est-ce que tu veux acheter?
wat wil je kopen?
je cherche un cadeau pour Lucas.
ik zoek een cadeau voor Lucas.
on va chez Pimkie?
gaan we naar Pimkie?
D’accord! on y va!
oke! Laten we gaan!
wat wil je kopen?
Qu’est-ce que tu veux acheter?
ik zoek een cadeau voor Lucas.
je cherche un cadeau pour Lucas.
gaan we naar Pimkie?
on va chez Pimkie?
oke! laten we gaan!
D’accord! on y va!
Qu’est-ce qu’il aime?
waar houdt hij van?
il aime le sport et les jeux vidéo.
hij houdt van sport en videogames
qu’est ce qu’il aime porter?
wat vindt hij leuk om te dragen?
il porter toujours des baskets et une casquette.
hij draagt altijd sportschoenen en een pet.
waar houdt hij van?
Qu’est-ce qu’il aime?
hij houdt van sport en videogames.
il aime le sport et les jeux vidéo.
wat vindt hij leuk om te dragen?
qu’est-ce qu’il aime porter?