woorden hoofdstuk 2 A-B Flashcards
1
Q
le journal
A
de krant
2
Q
le sujet
A
het onderwerp
3
Q
réfléchir
A
nadenken
4
Q
raconte!
A
vertel!
5
Q
j’avais
A
ik had
6
Q
je voulais
A
ik wilde
7
Q
je dois
A
ik moet
8
Q
comme tu veux
A
zoals je wilt
9
Q
de krant
A
le journal
10
Q
het onderwerp
A
le sujet
11
Q
nadenken
A
réfléchir
12
Q
vertel!
A
rconte!
13
Q
ik had
A
j’avais
14
Q
ik wilde
A
je voulais
15
Q
ik moet
A
je dois
16
Q
zoals je wilt
A
comme tu veux
17
Q
le lendemain
A
de volgende dag
18
Q
je me lève
A
ik sta op
19
Q
en retard
A
te laat
20
Q
plus tard
A
later
21
Q
tôt
A
vroeg
22
Q
les horaires
A
de tijden
23
Q
aau lieu de
A
in plaats van