Hoofdstuk 5 Flashcards
bestellen
commander
ruilen
échanger
kiezen
choisir
drinken
boire
nemen
prendre
ik zou graag willen
j’aimerais / je voudrais
het broodje
le sandwich
de pannenkoek
la crêpe
de fles
la bouteille
de salade
la salade
ik heb honger
j’ai faim
ik heb dorst
j’ai soif
geen probleem
pas de problème
de kaas
le fromage
de melk
le lait
de kip (vlees)
le poulet
de ham
le jambon
de vis
le poisson
de suiker
le sucre
de water
l’eau
het fruit
les fruits
het brood
le pain
de yoghurt
le yaourt
de vlees
la viande
de smaak
le gout
eten
manger
bedienen
servir
men verkoopt
on vend
de manier
la manière
het land
le pays
de stad
la ville
het dorp
le village
hij is geboren
il est né
zelfs, ook nog
même
altijd, nogsteeds
toujours
zoals
comme
vandaag, tegenwoordig
aujourd’hui
apprécier
waarderen
fameux
beroemd
quand même
toch
chaque
elk, ieder
l’épice
het kruid
l’agneau
het lam
l’all
de knoflook