Woorden Hoofdstuk 2 (Klas 2) Flashcards
le mariage
het huwelijk
la fête
het feest
le cousin, la cousine
de neef, de nicht
tout le monde
iedereen
parfois
soms
het huwelijk
le mariage
het feest
la fête
de neef, de nicht
le cousin, la cousine
iedereen
tout le monde
soms
parfois
j’attends
ik wacht (op)
un/une autre
een ander(e)
là-bas
daar(ginds)
à coté de
naast
souvent
vaak
ik wacht (op)
j’attends
een ander(e)
un/une autre
naast
à coté de
daar(ginds)
là-bas
vaak
souvent
mignon(e)
schattig
pénible
lastig
sympa
aardig/leuk
le/la pauvre
de arme ziel
en train de
bezig met
schattig
mignon(e)
lastig
pénible
aardig/leuk
sympa
de arme ziel
le/la pauvre
bezig met
en train de
on vient
we komen
je n’ai pas faim
ik heb geen honger
regarder
kijken
partager
delen
changer
veranderen
we komen
on vient
ik heb geen honger
je n’ai pas faim
kijken
regarder
delen
partager
veranderen
changer
Tu as des frères et soeurs?
Heb jij broers en zussen?
Oui, j’ai une petite soeur de dix ans.
ja, ik heb een klein zusje van tien.
Elle est comment?
hoe is zij?
Heb jij broers en zussen?
Tu as des frères et soeurs?
ja, ik heb een klein zusje van tien.
oui, j’ai une petite soeur de dix ans.
hoe is zij
Elle est comment?
Elle est adorable. Mais, parfois elle est pénible
ze is schattig. Maar, soms is ze lastig
Qu’est-ce que vous aimez faire ebsemble?
wat doen jullie graag samen?
On aime regarder la télé.
we kijken graag tv.
ze is schattig. maar, soms is ze lastig.
Elle est adorable. Mais, parfois elle est pénible.
wat doen jullie graag samen?
Qu’est-ce que vous aimez faire ebsemble?
we kijken graag tv.
on aime regarder la télé.
le lapin
het konijn
la torteu
de schildpad
le hamster
de hamster
l’oiseau
de vogel
le poisson
de vis
het konijn
le lapin
de schildpad
la torteu
de vis
le poisson
de vogel
l’oiseau
de hamster
le hamster
echeter
kopen
donner
geven
exister
bestaan
aider
helpen
on peut
we kunnen.
le cochon d’lnde
de cavia
je m’occupe de
ik zorg voor
la nourriture
het voedsel
malade
ziek
heureux
gelukkig
de cavia
le cochon d’lnde
ik zorg voor
je m’occupe de
het voedsel
la nourriture
ziek
malade
gelukkig
heureux
vieux
oud
actif
actief
gentil
aardig, lief
câlin
aanhalig
intelligent
slim
slim
intelligent
oud
vieux
actief
actif
aardig, lief
gentil
aanhalig
câlin
comment elle s’appele?
hoe heet zij?
elle s’appele samira
zij heet samira
tu as un animal domestique?
heb jij een huisdier
hoe heet zij?
comment elle s’appele?
zij heet samira
elle s’appele samira
heb jij een huisdier
tu as un animal domestique?
oui, j’ai un chien et deux chats
ja, ik heb een hond en 2 katten
mon chien s’appelle brownie et il est trés vieux.
mijn hond heet brownie en is erg oud.
ja, ik heb een hond en 2 katten
oui, j’ai un chien et deux chats.
mijn hond heet brownie en is erg oud
mon chien s’appelle brownie et il est trés vieux
la tante
de tante
le copain, la copine
de vriend/ de vriendin
le rendez-vous
de afspraak
la glace
het ijsje
de tante
la tante
de vriend/de vriendin
le copain, la copine
de afspraak
le rendez-vous
het ijsje
la glace
le portable
de mobiele telefoon
content
tevreden
interdit
verboden
nul
waardeloos
donc
dus
maintenant
nu
tevreden
content
verboden
interdit
waardeloos
nul
dus
donc
nu
maintenant
vite
snel
peut-être
misschien
aprés
daarna, na
arrêter
ophouden, stoppen
j’en ai marre
ik ben het zat
snel
vite
misschien
peut-être
daarna, na
aprés
ophouden, stoppen
arrêter
ik ben het zat
j’en ai marre
présenter
voorstellen
écouter
luisteren
participer à
meedoen aan
trouver
vinden
gagner
winnen
voorstellen
présenter
luisteren
écouter
meedoen aan
participer à
vinden
trouver
winnen
gagner
Comment tu trouves ta chambre?
Hoe vind jij je slaapkamer?
j’aime bien ma chambre, elle est grande.
ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot.
Hoe vind jij je slaapkamer?
comment tu trouves ta chambre?
ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot.
j’aime bien ma chambre, elle est grande
il y a un lit et un bureau
er staat een bed in en een bureau.
tu es souvent dans ta chambre
ben jij vaak in je slaapkamer?
er staat een bed in en een bureau.
il y a un lit et un bureau.
ben jij vaak in je slaapkamer?
tu es souvent dans ta chambre?
Oui, pour discuter avec mes amis.
ja, om te kletsen met mijn vrienden.
Qu’est-ce que tu fais dans ta chambre
wat doe jij in je kamer?
ja, om te kletsen met mijn vrienden.
oui, pour discuter avec mes amis.
wat doe jij in je kamer?
Qu’est-ce que tu fais dans ta chambre.
je fais mes devoirs et j’écoute de la musique.
ik maak huiswerk en ik luister naar muziek
ik maak huiswerk en ik luister naar muziek.
je fais mes devoires et j’écoute de la musique.
la maison
het huis
la cuisine
de keuken
la chambre
de kamer
le salon
de woonkamer
la salle de bains
de badkamer
het huis
la maison
de keuken
la cuisine
de kamer
la chambre
de woonkamer
le salon
de badkamer
la salle de bains
le lit
het bed
l’armoire
de kast
la table
de tafel
la chaise
de stoel
la fenêtre
het raam
het bed
le lit
de kast
l’armoire
de tafel
la table
de stoel
la chaise
het raam
la fenêtre
les loisirs
de vrije tijd
le paysage
het landschap
car
want
je me lève
ik sta op
tôt
vroeg
de vrije tijd
les loisirs
het landschap
le paysage
want
car
ik sta op
je me lève
vroeg
tôt
dormir
slapen
travailler
werken
jouer à la console
gamen
vivre
leven
je vis
ik leef, woon
slapen
dormir
werken
travailler
gamen
jouer à la console
ik leef, woon
je vis
leven
vivre
Tu habites où?
waar woon jij?
j’habit à paris
ik woon in parijs
tu habites dans une maison
woon jij in een huis?
non, j’habite dans un appartement
nee ik woon in een appartement
Waar woon jij?
Tu habites où?
ik woon in parijs
j’habite à paris.
woon jij in een huis?
tu habites dans une maison
nee, ik woon in een appartement.
non, j’habite dans un appartement.
