Zijn (ser) - week 2 Flashcards
1
Q
u (enkelvoud) bent
A
é
2
Q
hij, zij, het is
A
é
3
Q
we zijn
A
somos
4
Q
u (meervoud) bent
A
são
5
Q
zij zijn
A
são
6
Q
ik ben
A
sou
u (enkelvoud) bent
é
hij, zij, het is
é
we zijn
somos
u (meervoud) bent
são
zij zijn
são
ik ben
sou