Eten (comer) - Week 3 Flashcards
1
Q
U (enkelvoud) eet, hij, zij, het eet
A
Come
2
Q
Wij eten
A
Comemos
3
Q
U (meervoud) eermoord zij eten
A
Comem
4
Q
Ik heb gegeten
A
Comi
5
Q
U (enkelvoud) hebt gegeten, hij, zij, het heeft gegeten
A
Comeu
6
Q
Wij hebben gegeten
A
Comemos
7
Q
U (meervoud) hebt gegeten, zij hebben gegeten
A
Coneram
8
Q
Ik eet
A
Como