Portugees spreken - week 2 Flashcards
Het is een beetje groot.
É um pouco grande.
Hebt u een kamer?
Tem um quarto?
Hoe laat is het ontbijt?
O que horas é o pequeno almoço?
De computers zijn duur
Os computadores sáo caros.
We zouden graag iets eten.
Queríamos comer alguma coisa.
Hoeveel kost de thee?
Quanto custa o chá?
Waar is het café? Rechts?
Onde é o café. À direita?
We gaan naar Albufeira om twee uur.
Vamos para Albufeira às duas.
Excuseer, de rekening alstublieft.
Desculpe, a conta, se faz favor.
Is hier een bank in de buurt?
Há um banco perto daqui?
Hebt u een Visa kaart? Ja, ik heb een Visa kaart.
Tem um cartão Visa? Sim, tenho um cartão Visa.
Is er een bar hier? Ja, er is hier een bar.
Há um bar aqui? Sim, há um bar aqui.
Is het een grote rekening? Ja, het is een grote rekening.
É uma conta muito grande? Sim, é uma conta muito grande.
Bent u met vakantie? Nee, wij zijn niet met vakantie.
Estão de férias? Não, não estamos de férias.
Werken zij tien uur? Nee, wij werken tien uur.
Os senhores trabalham dez horas? Não, não, trabalhamos des horas.