ww3 Flashcards
1
Q
superare
A
-o
overwinnen; overblijven
2
Q
ire
A
-eo
gaan
3
Q
mutare
A
-o
veranderen; verwisselen
4
Q
iacere
A
-io
werpen
5
Q
occidere
A
-o
doden
6
Q
malle
A
-o
liever willen
7
Q
consuescere
A
gewoon worden
8
Q
oriri
A
-ior
ontstaan; opkomen
9
Q
debere
A
-eo
moeten verschuldigd zijn
10
Q
timere
A
-eo
vrezen; bang zijn
11
Q
novisse
A
kennen
12
Q
velle
A
volo
willen
13
Q
incendere
A
-o
in brand steken
14
Q
postulare
A
-o
eisen
15
Q
contendere
A
-o
zich inspannen; wedijveren
16
Q
ait
A
zegt hij/zij
17
Q
instare
A
-o
in het nauw brengen; dreigen
18
Q
vetare
A
-o
verbieden
19
Q
vivere
A
-o
leven
20
Q
colere
A
-o
bewerken; bewonen; vereren
21
Q
dubitare
A
-o
twijfelen; aarzelen
22
Q
existimare
A
-o
oordelen; menen
23
Q
audire
A
-io
horen; luisteren naar
24
Q
ruere
A
-o
vooruitstormen; instorten
25
Q
solere
A
-eo
gewoon zijn