woordjes Flashcards
1
Q
bene
A
goed
2
Q
paene
A
bijna
3
Q
iam
A
al; dadelijk
4
Q
semper
A
altijd
5
Q
ante(a)
A
vroeger
6
Q
primo of primum
A
eerst; voor het eerst
7
Q
huc
A
hierheen
8
Q
quam
A
hoe; (zo) als
9
Q
nuper
A
onlangs
10
Q
tandem
A
eindelijk; uiteindelijk
11
Q
undique
A
van overal; aan alle kanten
12
Q
prope
A
dichtbij
13
Q
itaque
A
daarom; en zo
14
Q
unde
A
vanwaar; (vandaar) vanwaar
15
Q
posterius
A
later