p10 Flashcards
dux
ducis, m
leider
pugna
pugnae
gevecht
alius
alia, aliud, alterius
een ander(e)
vacuus
+abl
vacua, vacuum
leeg; vrij van
invidia
invidiae
jaloezie; haat
decus
decoris, o
eer; sieraad
servus
servi
slaaf
via
viae
weg
barbarus
barbara, barbarum
vreemd; onbeschaafd
preces
precum, v mv
smeekbeden
opus
operis, o
werk
pax
pacis, v
vrede
communis
+dat
communis, commune; communis
gemeenschappelijk aan
nonnulli
nonnullae, nonnulla
enkele
par
+dat
par, par; paris
gelijk aan; opgewassen tegen
ingens
ingens; ingens; ingentis
reusachtig
victor
victoris, m
overwinnaar
iustus
iusta, iustum
rechtvaardig
fortuna
fortunae
lot; toestand
imperium
imperii
heerschappij; opperbevel; rijk
socius
socii
bondgenoot; deelgenoot
terra
terrae
aarde; land
vetus
vetus, vetus, veteris
oud
moenia
moenium, o mv
stadsmuren
summa
summae
hoofdzaak; geheel
annus
anni
jaar
insignis
insignis, insigne; insignis
opvallend
sacer
sacra, sacra
heilig; gewijd
novus
nova, novum
nieuw
arma
armorum
wapens
cuncti
cunctae, cuncta
alle
natura
naturae
natuur; aard
pectus
pectoris, o
borst; hart; verstand
frumentum
frumenti
graan
consuetudo
consuetudinis, v
gewoonte