p17 Flashcards

1
Q

ego

A

persoonlijk vnw
ik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nos

A

persoonlijk vnw
wij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ipse

A

aanwijzend vnw
zelf; precies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

quisquam

A

onbepaald vnw
iemand; iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

qui(s)

A

vragend vnw
wie wat welke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

se

A

persoonlijk vnw
zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nihil

A

onbepaald vnw
niets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

qui

A

betrekkelijk vnw
die, dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

iste

A

aanwijzend vnw
die, dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tu

A

persoonlijk vnw
jij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

quidam

A

onbepaald vnw
iemand, iets;
een sommigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hic

A

aanwijzend vnw
deze dit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ille

A

aanwijzend vnw
die, dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

(ali)quis

A

onbepaald vnw
iemand, iets
een, sommigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

quisquis

A

onbepaald vnw
al wie, al wat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

idem

A

aanwijzend vnw
dezelfde, hetzelfde

17
Q

quisque

A

onbepaald vnw
ieder, iedereen
iedere, elke

18
Q

vos

A

persoonlijk vnw
jullie

19
Q

quicumque

A

betrekkelijk vnw
al wie, al wat
elke die, elke dat

20
Q

nemo

A

onbepaald vnw
niemand

21
Q

is, ea, id

A

aanwijzend vnw
persoonlijk vnw
die, dat
hij, zij, het

22
Q

temptare

A

-o
proberen; op de proef stellen

23
Q

dicere

A

-o
zeggen; spreken

24
Q

tangere

A

-o
aanraken; bereiken; treffen

25
Q

impellere

A

-o
aandrijven aanzetten

26
Q

consistere

A

-o
halt houden; zich opstellen

27
Q

intermittere

A

-o
onderbreken

28
Q

excipere

A

-io
uitnemen; opvangen