woordleer Flashcards
zelfstandig naamwoord
of substantif geeft een naam aan een persoon, begrip, dier of zaak
concrete zelfstandige naamwoorden
duiden tastbare zaken aan, met een duidelijke vorm en inhoud, de auto, het zakmes, de leraar
abstracte zelfstandige naamwoorden
duiden zaken aan die niet tastbaar zijn, zoals gevoelens of eigenschappen: het geloof, januari, de liefde
onbepaald lidwoord
een
bepaald lidwoord
de & het
ontkennend lidwoord
geen
bijvoeglijk naamwoord
of adjectief geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord
voornaamwoord
verwijst naar iets of iemand
persoonlijk voornaamwoord
verwijst naar zelfstandig naamwoord
bezittelijk voornaamwoord
zeggen aan wie iets of iemand toebehoort
aanwijzend voornaamwoord
wijst aan waar iets of iemand is
wederkerend voornaamwoord
komt alleen voor in combinatie met een wederkerend voornaamwoord
zich
wederkerig voornaamwoord
verwijst naar meer personen = wederkerige relatie
elkaar, mekaar, elkander
vragend voornaamwoord
als je informatie over iets of iemand wilt: wie, wat, welk, wat voor een
betrekkelijk voornaamwoord
verwijst naar een woord dat er vlak voor staat of een woordgroep die er vlak voor staat. wat er vlak voor staat noem je het antecedent
onbepaald voornaamwoord
- personen of zaken die je niet eenvoudig kunt of wilt aanduiden
- iets algemeens
bijwoord
zegt iets over een woord dat geen zelfstandig naamwoord is
-> een werkwoord/ gezegde
-> bijvoeglijk naamwoord
-> ander bijwoord
-> een telwoord
-> een hele zin
telwoord
een woord waarmee een aantal of een rangnummer word aangeduid
hoofdtelwoorden
geven een aantal of nummer aan
vier
rangtelwoorden
geven de rangorde of plaats in een reeks aan
vierde
bepaald hoofdtelwoord
vijf, miljoen, drieëntwintig, beide
onbepaald hoofdtelwoord
veel en weinig en hun trappen van vergelijking
bepaald rangtelwoord
geven een duidelijke plaats in een reeks aan
onbepaald rangtelwoord
minder precieze plaats, hoeveelste & zoveelste, laatste & middelste
voegwoord
verbindt woorden, woorddelen en zinnen
voorzetsel
drukt een relatie tussen de woordgroep waartoe het behoort en de rest van de zin
soms in vaste combinaties: dat noemen we voorzetseluitdrukkingen
tussenwerpsel
worden meestal gebruikt om de emotie van de spreker uit te drukken
werkwoord
geeft een handeling of toestand aan
zelfstandigwerkwoord
bevat op zichzelf de betekenis van het werkwoordelijk gezegde
hulpwerkwoord
hebben, worden, zijn, kunnen en willen
koppelwerkwoord
in een naamwoordelijk gezegde, extra informatie nodig
zijn, worden, blijven, lijken en schijnen