woordenstroom 3 en 4 Flashcards

1
Q

dubbelzinnig

A

ambigu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

iets dat je gedachten inneemt, bezigheid

A

besogne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

afwijkend, excentriek, bizar, vreemd

A

buiteenissig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

iemand die vasthoudt aan regels en voorschriften

A

bureaucraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

illegaal, heimelijk

A

clandestien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sterven, ellendig omkomen

A

creperen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ambtenaar die zijn land officieel vertegenwoordigt in het buitenland

A

diplomaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een van de delen waarin een gebied is ingedeeld

A

district

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

je zelfbeheersing verliezen, woedend worden

A

door het lint gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wezen, kern van de zaak

A

essentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat een volk betreft

A

etnisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uitspatting, buitensporigheid

A

exces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

met de neiging tot het publiekelijk ontbloten van de geslachtsdelen

A

exhibitionistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gemaakt, gedwongen, onnatuurlijk

A

geknutseld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zweep als strafwerktuig

A

gesel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

strenge rangorde

A

hiërarchie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

in het land zelf voorkomend

A

inheems

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verscheidenheid/overvloed waaruit men een keuze kan makn

A

keur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

in het oog vallend, bijzonder uitkomend

A

markant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

meisje of vrouw met hoge geslachtsdrift

A

nymfomane

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ertoe bereid zijn hard voor iets te vechten (barricade = versperring)

A

op de barricaden staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

volledig vrij seksueel verkeer met verschillende partners

A

promiscuïteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

herhaling van een misdaad

A

recidive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

op het betrekkelijke van iets wijzen, in perspectief plaatsen

A

relativeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

pijnlijk, heel erg droevig

A

schrijnend

26
Q

uitschelden

A

uitkafferen

27
Q

de kluts kwijt, van streek

A

verbijsterd

28
Q

(iemand) kritisch bekijken en beoordelen

A

viseren

29
Q

vluchtigheid

A

volatiliteit

30
Q

zich ontwikkelen tot

A

zich ontpoppen (tot)

31
Q

bewerking van een werk om het voor een specifiek doel geschikt te maken

A

adaptatie

32
Q

van elders afkomstig

A

allochtoon

33
Q

toespeling, verwijzing naar een bekende persoon of gebeurtenis

A

allusie

34
Q

genot of comfort afzwerend (denk aan boeddhistische monniken)

A

ascetisch

35
Q

zelfstandig, onafhankelijk

A

autoroom

36
Q

ontmaskerd worden

A

door de mand vallen

37
Q

doorzeuren

A

drammen

38
Q

deel van een geheel

A

fractie

39
Q

bedrog plegen door vervalsing

A

frauderen

40
Q

grondvesten, baseren

A

funderen

41
Q

voortbrengen, oplveren

A

genereren

42
Q

verfijnd, blijk gevend van verstand en goede smaak

A

gesofisticeerd

43
Q

gevaarlijk, netelig (vaak over situatie, nvt. op persoon)

A

hachelijk

44
Q

armoedig en verwaarloosd

A

haveloos

45
Q

lichamelijke gestalte geven, verprsoonlijken

A

incarneren

46
Q

wezenlijk, innerlijk

A

intrinsiek

47
Q

aangeven van een hoeveelheid/ op waarde schatten

A

kwantificeren

48
Q

meesterlijk

A

magistraal

49
Q

ellendig, beroerd

A

miserabel

50
Q

onbeperkt

A

ongelimiteerd

51
Q

als minderwaardig beschouwd, platvloers

A

ordinair

52
Q

efficiënt en effectief uitvoerend

A

performant

53
Q

(minachtend) iets wat in grote massa wordt gebracht omdat het graag wordt gekocht gelezen, gezien

A

pulp

54
Q

de rede, het verstand

A

ratio

55
Q

mis voor een overledene / muziek en gezang daarbij

A

requiem

56
Q

heel groot, royaal

A

riant

57
Q

in verschillende categorieën indelen / van aanduidingen voorzien

A

rubriceren

58
Q

twijfel, reserve

A

scepsis

59
Q

proces in de samenleving waarbij de godsdienst minder betekenis krijgt

A

secularisering

60
Q

beelden oproepend / beïnvloedend

A

suggestief

61
Q

onbetekende of onbelangrijke zaken / waardloze zaken

A

trivia

62
Q

gelden, van kracht zijn

A

vigeren