woordenschat januari-februari Flashcards

1
Q

een literair werk waarin een auteur zijn persoonlijke standpunt ontwikkelt en ondersteunt over een bepaald onderwerp

A

essay

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de inleiding of beginfase van iets, wat vaak dient al stimulans of aanmoediging

A

aanzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een heersende emotie of gevoel dat in een bepaalde situatie wordt ervaren

A

sentiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gebruikt om een nuancering of correctie aan te brengen op een eerdere uitspraak

A

althans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

op een later tijdstip of in een later stadium, na een eerste fase of overweging

A

in tweede instantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een formele uitdrukking van weerstand, afkeuring of protest

A

bezwaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

betrekking hebbend op de manier waarop je te werk gaat om te slagen in je opzet

A

tactisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de vorm (hier de taal) betreffend, de manier waarop je inhoud uitdrukt

A

formeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

riskant, gevaarlijk, met mogelijke problemen of complicaties

A

hachelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

spottend, werkend door komische overdrijving

A

karikaturaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verbijsterend, van streek brengend, veroorzaakt ontzetting of verwarring

A

onthutsend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

scherp in taal of gedrag, met snijdende toon

A

bitsig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zeer klein, van geringe omvang of betekenis

A

miniem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

behorend tot of betrekking hebbend op iemand anders dan degene die spreekt of schrijft

A

andermans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

opzettelijk verbergen vaak om de waarheid te ontwijken

A

verdonkeremanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

overdreven emotioneel of sentimenteel of dramatisch, vaak bedoeld om sympathie op te wekken

A

pathetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

op sterven liggen

A

zieltogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

aanvullend of elkaar aanvullen

A

complementair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

op een spottende of bijtende manier, vaak bedoeld om te bedriegen

A

sarcastisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een houding van wantrouwen of minachting uitdrukkend, vaak in bitterspottende opmerkingen

A

cynisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

realiseren of tot stand brengen

A

bewerkstelligen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

willekeurig of zonder duidelijke volgorde

A

lukraak

23
Q

niet op de hoogte zijn of geen duidelijke informatie hebben

A

in het ongewisse blijven

24
Q

de weg of route die wordt afgelegd

A

traject

25
Q

een dringend verzoek of herinnering om iets te doen, (vaak gerelateerd aan betalingen)

A

aanmaning

26
Q

een positieve suggestie of advies

A

aanbeveling

27
Q

woonplaats of verblijfplaats

A

residentie

28
Q

het proces van identificatie of opsporing van iets

A

detectie

29
Q

relatief verouderde term die verwijst naar een toestand van zenuwzwakte

A

neurasthenisch

30
Q

iets tamelijk zeker denken te weten

A

een blauw vermoeden hebben

31
Q

een sterke alcoholische drank, ook wel bekend als brandy

A

brandewijn

32
Q

een aanvullend document of een toevoeging aan een bestaand document/reglement

A

addendum

33
Q

soms: uitgestrektheid
meestal: uitbreiding of groei, vaak in omvang of reikwijdte

A

expansie

34
Q

in eigen woorden zeggen/schrijven waar de tekst/leerstof over gaat

A

beschrijven

35
Q

omschrijven- in eigen woorden herschrijven wat in een stukje tekst/zin staat

A

parafraseren

36
Q

bestuderen en interpreteren

A

analyseren

37
Q

zeggen/schrijven wat volgens jou de boodschap van een tekst is

A

interpreteren

38
Q

verklaren door argumenten of redenen voor je antwoord aanvoeren

A

argumenteren

39
Q

een voorbeeld uit de tekst geven

A

illustreren

40
Q

van argumenten voorzin, met redenen omkleden (vaak persoonlijker dan argumenteer)

A

motiveren

41
Q

noemen, een bepaalde naam geven

A

benoemen

42
Q

gebruiken

A

hanteren

43
Q

aanduiden

A

markeren

44
Q

nadenken over

A

reflecteren

45
Q

bewering/standpunt

A

stelling

46
Q

uitgebreid verband waarin iets zich voordoet

A

context

47
Q

overweging/opmerking

A

bedenking

48
Q

beschouwing/overdenking

A

reflectie

49
Q

wijze van zien/kijk/mening

A

visie

50
Q

niet in de bijzonderheden gaand

A

globaal

51
Q

‘hogere’ of ‘ernstige’ onderwerpen overpeinzend

A

beschouwend

52
Q

uitgebreid

A

uitvoerig

53
Q

kort en bondig

A

beknopt