woordenschat sept-okt Flashcards

1
Q

verwijzend naar ouderwetse taal of stijl

A

archaïsch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

iemands kennis of vaardigheden verbeteren

A

bijspijkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een overeenkomst waarbij beide partijen iets toegeven

A

compromis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

van dezelfde soort of type

A

dergelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meestal, normaal gesproken

A

doorgaans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een lijst van goederen of items of een overzicht van iets

A

een inventaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

meer vertrouwen of kracht krijgen van iets

A

gesterkt worden in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

duidelijker en gedetailleerder

A

explicieter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

volgens regels of etiquette, officieel

A

formeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een ontbrekend stuk, leemte in informatie

A

hiaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eerst, aanvankelijk

A

in eerste instantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

te maken hebben met uitdagingen of problemen

A

kampen met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

opvallend en opmerkelijk

A

markant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zeer duidelijk en begrijpelijk

A

niets mis te verstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ondersteunen met feiten, bewijs of argumenten

A

onderbouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

iemand die verantwoordelijk is voor het werven van personeel

A

recruiter

17
Q

voortdurend, zonder onderbreking

A

aanhoudend

18
Q

een activiteit, evenement of plan annuleren

A

afblazen

19
Q

gefascineerd zijn door iets, waardoor je aandacht enkel daarnaar gaat

A

in de ban zijn van

20
Q

uitstekend, zeer slim of getalenteerd

A

briljant

21
Q

een kleine bijdrage die weinig effect heeft

A

druppel op een hete plaat

22
Q

de spanning, druk of intensiteit verhogen

A

druk op de ketel zetten

23
Q

principes die bepalen wat goed en fout is

A

ethiek

24
Q

het makkelijker maken of ondersteunen van iets

A

faciliteren

25
Q

grondig en degelijk uitgevoerd

A

gedegen

26
Q

aanzienlijk verschillen van

A

in schril contrast staan met

27
Q

dezelfde paden of acties volgen als iemand anders

A

in de voetsporen treden van

28
Q

ondertussen, in de tussentijd

A

inmiddels

29
Q

twee dingen passend of overeenkomstig maken

A

iets rijmen met

30
Q

omslaan of omvallen, meestal van een schip

A

kapseizen

31
Q

alles doen wat nodig is, ongeacht de inspanning

A

kosten noch moeite sparen

32
Q

metalen pennen om materialen aan elkaar te bevestigen

A

klinknagels

33
Q

verminderen of verlichten van iets onaangenaams

A

lenigen van

34
Q

zeer nauwkeurig en gedetailleerd

A

minutieus

35
Q

overmatige liefde voor zichzelf

A

narcisisme

36
Q

schijnbare tegensrijdigheid die toch waar kan zijn

A

paradox

37
Q

de manier waarop iets wordt waargenomen of begrepen

A

perceptie

38
Q

een extreem of abnormaal verschijnsel

A

uitwas

39
Q

aandacht of gedoe veroorzaken

A

voor ophef zorgen