academische woordenschat reeks 1 en 2 Flashcards

1
Q

nog niet volwassen zijn

A

nog niet droog achter zijn oren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

iets doen wat niet mag of niet hoort

A

een scheve schaats rijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een lastig, veelbesproken onderwerp

A

dat is een heet hangijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

laat een idee horen om de reacties te peilen

A

de minister laat een proefballon op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

officieel weet niemand het, maar het is algemeen bekend

A

het is publiek geheim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

als je een vooraanstaande positie hebt, brengt dat bepaalde verplichtingen met zich mee

A

noblesse oblige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de persoon die overal de schuld van krijgt

A

de scheidsrechter is wederom de kop van Jut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

als vervanger de plichten vervullen

A

wil jij de honneurs waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bij iedereen gaat het wel eens mis

A

ieder huis heeft zijn kruis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

is assertief en staat haar mannetje in een discussie

A

die vrouw heeft haar op de tanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nauw verbonden

A

inherent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

platvoers, alledaags, plat

A

triviaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

onvoorwaardelijk

A

categorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

niet officieel

A

informeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vroom

A

devoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

voorbarig

A

prematuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

voortdurend

A

chronisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bestand

A

resistent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

vooraanstaand

A

prominent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ontwikkeld

A

erudiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

tijdelijk

A

temporeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

willekeurig

A

arbitrair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

proefondervindelijk

A

empirisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

gelijktijdig

A

simultaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

(af)wisselend, veranderlijk

A

variabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

soepel

A

flexibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

erfelijk

A

genetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

winstgevend

A

rendabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

vernieuwend

A

innovatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

vormeloos

A

amorf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

je moet een ander ook iets gunnen

A

leven en laten leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

een voorstel doen, iets ter sprake brengen

A

iets te berde brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

alles doen wat een ander zegt

A

uit iemands handen eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

je onderscheiden en daarvoor veel kritiek krijgen

A

boven het maisveld uitsteken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

direct en fel reageren

A

iemand lik op stuk geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

er dreigt van twee kanten gevaar

A

tussen 2 vuren zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

iets met tegenzin laten gebeuren

A

iets met lede ogen aanzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

als eerste beginnen

A

wil jij de spits afbijten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

iemand doen inzien hoe iets precies in elkaar zit

A

iemand de ogen openen

40
Q

ergens mee zitten

A

iets op zijn lever hebben

41
Q

samenstelling, verbinding van afzonderlijke elementen tot een nieuw geheel

42
Q

het van hetzelfde aard of samenstelling zijn

43
Q

onwillekeurig aangeleerde verbinding van gedachten, voorstellingen

A

associatie

44
Q

bepaalde hoeveelheid leerstof, gedeelte van een computersysteem

45
Q

stof waaruit een voorwerp bestaat, materie

A

substantie

46
Q

datgene waarop een lichaam steunt of rust, grondslag, grondvlak

47
Q

ideologische strijd, twistpunt, strijdvraag

A

controversie

48
Q

oorzakelijkeid, betrekking tot oorzaak en gevolg

A

cuasaliteit

49
Q

nep

A

pseudo-intellectueel

50
Q

voorlopig verslag

A

interim-rapport

51
Q

iemand een stempel opplakken

A

stigmatiseren

52
Q

elkaars concurent zijn

A

in dezelfde vijver vissen

53
Q

met ingehouden woede

A

kromme tenen hebben

54
Q

leer van de mens als natuurhistorisch wezen

A

antropologie

55
Q

voorbehoud

A

restrictie

56
Q

ongunstige gevolgen

A

reprecussies

57
Q

oneindigheid

58
Q

grondwettelijk

A

constitutioneel

59
Q

gesoreksonderwerp

60
Q

kenmerkende klank

61
Q

rangorde naar diensttijd

A

anciënniteit

62
Q

jaarlijkse aflossing of uitkering

A

annuïteit

63
Q

een niet te verwezenlijken ideaal

64
Q

verbetering van een foutief bericht

A

rectificatie

65
Q

een nepgeneesmiddel

66
Q

ergens een onberedeneerde angst voor hebben

67
Q

een vaststaande leer of leerstelling

68
Q

een proefschrift om te promoveren

A

dissertatie

69
Q

p.14-p.16

70
Q

iets wat overdreven is

71
Q

schijnbare tegenstelling

72
Q

klein verschil, verfijnd onderscheid

73
Q

het (zich) kunnen verplaatsen

A

mobiliteit

74
Q

doen alsof

75
Q

een belangrijke beleidsonderwerp

76
Q

campagne tegen iemand

77
Q

iemand die buitengesloten is

78
Q

iets dat is weggelaten

79
Q

fundamenteel

80
Q

onscherp, onduidelijk

81
Q

ophoudend

A

discontinu

82
Q

voledig

83
Q

toeval

A

incidenteel

84
Q

waar je veel geld mee verdient

85
Q

helder, briljant

86
Q

niet volgens de regels/traditie

A

onorthodox

87
Q

eenstemmig

88
Q

zonder medelijden

89
Q

mee voelen

A

empathisch

90
Q

gelden, van kracht zijn

91
Q

weinig actief

92
Q

orgaan, aanhangsel in of bij een boek

93
Q

beschrijvende lijst van boeken

A

bibliografie

94
Q

overeenstemming van gevoelens, algemene gelijkheid van opvatting

95
Q

uitstoot

96
Q

hoe vaak iets voorkomt

A

fraquentie

97
Q

verandering

A

transormatie