Wetenschapssociologie Flashcards

1
Q

Waarom is relativisme een paradox?

A

Als alles relativistisch is dan is alles relativistisch. Dit noemt men reflexief: het slaat terug op zichzelf. De uitspraak dat iets relatiefs is, is reflexief. Het is een soort paradox.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is wetenschapssociologie?

A

een stroming binnen de wetenschap die iets zegt over de wetenschap. Maar ze heten sociologie, omdat ze zeggen dat alles gebaseerd is op sociale processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom ondergraven wetenschapssociologen zich als ze gelijk hebben?

A

Als alle theorieën volgens de wetenschapssociologie gebaseerd is op sociale processen, dan is wetenschapssociologie zelf ook alleen gebaseerd op sociale processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom verwijten wetenschapssociologen filosofen?

A

Filosofen zouden te oppervlakkig kijken naar wetenschap; ze zien alleen het topjes van de ijsberg. Ze hebben enkel gekeken naar kant-en-klare wetenschap (ready made science). De wetenschap is als een eindproduct voor filosofen. Terwijl het juist gaat om het proces naar wetenschap toe, niet alleen om het eindproduct.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is science in the making interessanter volgens wetenschapssociologen?

A

Dan kijkt men naar hoe wetenschap tot stand komt en naar wat wetenschappers doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom heeft science in the making niets te maken met het demarcatieprobleem?

A

Het is geen onderscheid tussen echte en pseudo wetenschappen, maar rationalisme tegenover irrationalisme. Waarom verklaren we het een als een wetenschap en het ander als een pseudo wetenschap? Hoe komen deze overtuigingen tot stand?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem vier bekende sociologen.

A
  1. Barmes.
  2. Bloor.
  3. Collins.
  4. Latour.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat viel Latour op tijdens zijn onderzoek naar wat wetenschappers de hele dag in een lab doen?

A
  1. Wetenschappers onderhandelen voortdurend over de feiten. De feiten zijn niet buiten ons te vinden, maar bevinden zich in een complex sociaal construct van ons. Feiten zijn sociale constructies ze worden niet ontdekt, maar gemaakt.
  2. Men produceert aan de lopende band teksten. Als er een tekst geschreven wordt, wordt er een tekst over die tekst geschreven en weer een tekst over die tekst. Oneindige regressie dus.
  3. Er bestaat een sociale hiërarchie. Sommige individuen hebben meer macht dan andere over wat feiten zijn. Mensen die meer macht hebben binnen een bepaald gebied kunnen weer bepalen wat de fundamentele feiten zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem drie kenmerken van wetenschapsfilosofie.

A
  1. Wetenschap is rationeel.
  2. Argumenten, bewijsvoering en logica zijn beslissend.
  3. De wereld geeft antwoord op de vraag wat de beste theorie is. Door te toetsen willen wetenschapsfilosofen ontdekken welke theorie het beste is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem zes kenmerken van wetenschapssociologie.

A
  1. Wetenschap is niet rationeel. Het is niet gebaseerd op argumenten en logica. Het is gebaseerd op sociale processen.
  2. Sociale processen zijn doorslaggevend (macht, belangen, etc.).
  3. De wereld geeft geen antwoord op de vraag welke theorie het beste is.
  4. Feiten worden niet ontdekt, maar sociaal geconstrueerd (feiten zijn artefacten).
  5. Geen wezenlijk verschil tussen wetenschappen en pseudo wetenschappen.
  6. Door consensus bestaan echte feiten (afspraken).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom heeft Kuhn een belangrijke invloed gehad op wetenschapssociologie?

A

Feiten voor consensus is vergelijkbaar met het paradigma van Kuhn. Daarnaast is er een periode voor en na Kuhn.

Weak program: men ging ervan uit dat wetenschap een rationeel proces is. Af en toe werd de wetenschap door buitenaf beïnvloed. Die gevallen vinden sociologen irrationeel, maar filosofen rationeel.

Strong program: gevallen van ontsporing van buitenaf zijn niet zeldzaam. Sociale oorzaken die de inhoud van de wetenschap bepalen. Dit is de hele wetenschap; het bevat externe factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de vier motieven van het sterke programma in de wetenschapssociologie?

A
  1. Onderdeterminatie: het probleem met de empirische data. We kunnen meerdere theorieën maken. Dus genoeg speelruimte in de wetenschap.
  2. Kantiaans constructivisme: de kernbare wereld is onze constructie. Onderscheid van werelden: de Erscheinende Welt (fenomenaal) en de Welt an zich (noumenaal). De structuur is door ons kenapparaat (universeel en a priori) gemaakt.
  3. Wittgenstein: er zijn talloze spraakspellen/ taalspellen mogelijk die meerdere betekenissen kunnen meedragen. Taalspellen zijn niet met elkaar te vergelijken; er is geen objectiviteit.
  4. Franse Discours-denken: in de 20e eeuw speelt taal een belangrijke rol binnen de Franse filosofie. Bijv. Foucault hij hete veel waarde aan taal. Onze taal is primair, het is fundamenteler dan de wereld. Zonder taal verdwijnt alles in het niets.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn vier uitgangspunten van het sterke programma?

A
  1. Op zoek naar sociale oorzaken.
  2. Wetenschap is onpartijdig.
  3. Op zoek naar symmetrische verklaringen die altijd sociale oorzaken hebben.
  4. Wetenschapssociologie is reflexief. Maar door het zelf te noemen, maak je deze valkuil niet onschadelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly