Welzijn en abnormaal gedrag Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen normaal en abnormaal gedrag?

A

Normaal gedrag; het natuurlijke, soorteigen gedrag van een dier.

Abnormaal gedrag;
- Gedrag staat niet meer in relatie tot een bepaald doel, of vindt plaats buiten de context waarin het normaal optreedt.
- Normaal gedrag, maar qua frequentie of duur afwijkend.
- Of het gedrag vertoont een abnormale motoriek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is abnormaal gedrag?

A
  • Gedrag staat niet meer in relatie tot een bepaald doel, of vindt plaats buiten de context waarin het normaal optreedt.
  • Normaal gedrag, maar qua frequentie of duur afwijkend.
  • Of het gedrag vertoont een abnormale motoriek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Indelingen van abnormaal gedrag?

A
  • Stereotypieën (locomotie en orale).
    Onbedoelde vaak ritmische bewegingen of geluiden.
  • (zelf)beschadigend gedrag.
  • Omgericht gedrag.
  • Vacuümgedrag.
  • Abnormale reactiviteit.

Vacuumgedrag in de ethologie term waarmee het spontaan optreden van gewoonlijk slechts door uitwendige prikkels veroorzaakt gedrag wordt aangeduid. Vacuümreacties treden op zonder dat de bijbehorende uitwendige prikkels aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de meest gebruikte definitie van abnormaal gedrag?

A

ARB Abnormal Repetitive Behaviour.

OCD obsessive-compulsive disorder, of beter CD Compulsive disorder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn stereotypieën?

A

Onbedoelde vaak ritmische bewegingen of geluiden. Kenmerken: eenvoudig van opbouw, constante vorm, continue herhaling, typerend voor individu, lijkt doelloos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorbeelden abnormaal gedrag bij kat?

A
  • Cirkelen, ijsberen.
  • Overmatig verzorgingsgedrag, of overgrooming.
  • Kauwen op snorharen, poten en/of staart.
  • Staart najagen of aanvallen.
  • Pica, polyfagie (altijd honger), polydypsia (altijd dorst).
  • Staren naar schaduwen, bevriezen.
  • Likken, zuigen of sabbelen op sot of wol (wool sucking).
  • Rolling skin syndrome (Feline Hyperesthesia = FHS).
  • Nagelbijten.
  • Denkbeeldig prooivanggedrag.
  • Vermijden van denkbeeldige objecten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kun je vaststellen dat de ethologische en fysiologische behoeften bij een kat niet bereikt worden?

A

Geformuleerde voorwaarden voor het welzijn van dieren ‘De vijf vrijheden’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de drie stromingen van de vijf vrijheden?

A
  • Fysiek; vrij van honger, dorst of onjuiste voeding. Vrij van thermaal en fysiek ongerief. Vrij van verwonding en ziekte.
  • Emotioneel; vrij van angst en chronische stress.
  • Natuurlijk; vrij om normaal, soorteigen gedragspatroon te vertonen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de vijf vrijheden?

A
  • Vrij van honger, dorst of onjuiste voeding (fysiek).
  • Vrij van thermaal en fysiek ongerief (fysiek).
  • Vrij van verwonding en ziekte (fysiek).
  • Vrij van angst en chronische stress (emotioneel).
  • Vrij om normaal, soorteigen gedragspatroon te vertonen (natuurlijk).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe meet je welzijn?

A
  • Gedragsmatige uitingen (abnormaal gedrag, inactiviteit).
  • Fysiologische metingen (inwendig);
    Hartslag, bloeddruk, hormoonspiegels etc.
    Immuniteit en vatbaarheid voor ziekte.
  • Voortplantingssucces (cyclus, succesvolle dekkingen, nestgrootte, vroege dood).
  • Ziekte en verwondingen (gebroken botten, maagzweren).
  • Samenhang lagere levensverwachting & lager welzijn.
  • Adequate meting van welzijn bekijkt combinatie van factoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ontstaat abnormaal gedrag?

A

Abnormaal gedrag ontstaat als gevolg van chronische stress, wat komt door een onopgelost conflict.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is stress?

A

Toestand van een dier, doordat prikkels of gebeurtenissen in de omgeving tijdelijk of langdurig niet voorspelbar en/of beïnvloedbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen acute en chronische stress?

A

Acute stress; kortdurend, tijdelijk conflict, oplosbaar conflict, gedragsuiting = conflictgedrag.

Chronische stress; langdurend, permanent conflict, niet oplosbaar, gedragsuiting = abnormaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk conflictgedrag ontstaat bij acute stress?

A
  • Ambivalent gedrag; angstagressie.
  • Omgericht gedrag; staartjagen, agressie.
  • Overspronggedrag; likken, uitschudden, markeren.
  • Intentiebeweging; pootheffen, bek open.
  • Autonome respons; hijgen, bek aflikken, piloerectie, gapen (uiterlijke signalen als gevolg van fysiologische veranderingen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de oorzaken van abnormaal gedrag?

A

Directe prikkel of context.

Motivationele factoren;
- (fysio)pathologische aandoening. Onderzoek met 800 katten met huidproblemen, slechts 4% was gedrag oorzaak.
- Genetische predispositie. Siamezen en burmezen doen vaker aan wol zuigen, kauwen en generaliseren naar andere stoffen.
- Slechte socialisatie.
- Conditionering
Prikkel/context triggeren.
Endorfines/dopamine
- Stress; chronische stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de motivationele factoren bij de oorzaken van abnormaal gedrag?

A

(fysio)pathologische aandoening. Onderzoek met 800 katten met huidproblemen, slechts 4% was gedrag oorzaak.

Genetische predispositie. Siamezen en burmezen doen vaker aan wol zuigen, kauwen en generaliseren naar andere stoffen.

Slechte socialisatie.

Conditionering
- Prikkel/context triggeren.
- Endorfines/dopamine

Stress; chronische stress

17
Q

Wat zijn de veel voorkomende stressoren?

A

Beschikbaarheid van bronnen; slaap-, schuil-, eet-, drink-, plas-, poepplekken.

Omgevingsgerelateerd; geen toegang tot buiten, te veel en harde geluiden, verhuizing of verbouwing, herplaatsing, onvoldoende stimulatie (verveling)

Sociale omgeving; andere katten, andere huisdieren, omgang met mensen (bijv. ongewild geaaid worden).

18
Q

Therapie adviezen bij abnormale gedrag.

A

Ondersteunende middelen om angst, stress, reactiviteit en ‘level van anxiety’ te verminderen.

Verrijking; maatregelen om de (sociale) omgeving en/of verblijf van in gevangenschap gehouden dieren te verbeteren ter bevordering van natuurlijk gedrag.

19
Q

Wat zijn voorbeelden van ondersteunende middelen om angst, stress, reactiviteit en ‘level van anxiety’ te verminderen.

A

Meestal zijn er geen geregistreerde middelen.

Gedragsmedicatie altijd i.c.m. gedragstherapie
- Clomipramine (TCA), bij compulsief gedrag, bijwerking is dat het jeuk blokkeert.
- SSRI’s

20
Q

Wat zijn voorbeelden van verrijking bij abnormaal gedrag?

A
  • Kwaliteit van ruimte vergroten met schuilplek, hoge plekken, 3D inrichten.
  • Toegang tot balkon of tuin.
  • Olfactorische stimulatie (catnip).
  • Sociale omgeving, interactie vergroten.
  • Voedselverrijking.
  • Spel (de natuurlijke antidepressiva volgens Panksepp).
  • Variatie, afwisseling versus voorspelbaarheid en controleerbaarheid.
21
Q

Is stress over het algemeen de oorzaak bij kaal likken?

A

Slechts 4% vanuit stress komt en de rest een medische oorzaak heeft.

22
Q

Hoe wordt stress onderschat?

A

Door eigenaren; hij heeft nergens last van, of moet zich maar aanpassen (kat onder suboptimale omstandigheden).

Door gedragsdeskundige; zonder uitvoerige anamnese stress uitsluiten.

Door veterinaire; bij sproeiende katten direct aan de gang met ‘markeren’.

23
Q

Hoe wordt stress overschat?

A

Door eigenaren; hij plast vanwege stress, dus lichamelijk onderzoek niet nodig.

Door gedragsdeskundige; eigenaren zijn bang geworden van acute stress-signalen.

Door veterinaire; als medische oorzaken zijn uitgesloten, moet het wel stress zijn (geen nader onderzoek).

24
Q

Verschil tussen overschaduwen en blokkeren

A

Overschaduwing treedt op wanneer een neutrale stimulus geen geconditioneerde stimulus wordt omdat deze gepaard gaat met een intensere neutrale stimulus. Blokkering treedt op wanneer een neutrale stimulus geen geconditioneerde stimulus wordt omdat deze gepaard gaat met een bestaande geconditioneerde stimulus.

Stel je voor dat je een hond wilt leren om op het geluid van een bel te reageren door hem steeds een bel te laten horen en hem daarna een koekje te geven. De bel wordt dan de “geconditioneerde stimulus” omdat de hond leert dat het geluid van de bel betekent dat er een koekje komt.

Overschaduwing: Als je nu tegelijk met de bel ook een heel fel licht laat zien, dan zal de hond waarschijnlijk meer letten op het felle licht, omdat dat veel opvallender is. Hierdoor leert de hond alleen dat het felle licht betekent dat er een koekje komt, en niet de bel. Het felle licht overschaduwt de bel.

Blokkering: Stel nu dat je de hond eerst alleen hebt geleerd dat de bel betekent dat er een koekje komt. Daarna voeg je een nieuw geluid toe, bijvoorbeeld een fluitje, terwijl je nog steeds de bel gebruikt. Omdat de hond al weet dat de bel betekent dat er een koekje komt, zal hij niet echt opletten op het fluitje. De bel “blokkeert” het leren van het fluitje.

Dus, bij overschaduwing wordt iets nieuws niet geleerd omdat er iets anders is dat meer opvalt. Bij blokkering wordt iets nieuws niet geleerd omdat er al iets bekends is dat hetzelfde betekent.