Test Flashcards

1
Q

Wat is het eerste dat je moet doen bij het observeren van kattengedrag volgens de ICI-methode?

A) Interpretatie van het gedrag
B) Inventariseren van het gedrag zonder interpretatie
C) Plaatsen van het gedrag in context
D) Het gedrag categoriseren als agressief of defensief

A

B) Inventariseren van het gedrag zonder interpretatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke misvatting over buitenkatten werd besproken in module 2?

A) Buitenkatten hebben meer territoriale conflicten dan binnenkatten
B) Buitenkatten zijn gelukkiger omdat ze in groepen leven
C) Buitenkatten hebben meer last van gezondheidsproblemen
D) Buitenkatten vermijden confrontaties met andere dieren

A

B) Buitenkatten zijn gelukkiger omdat ze in groepen leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een kenmerkend gedrag van katten tijdens territoriale agressie?

A) Katten tonen overgave-gedrag en stoppen met vechten
B) Katten proberen confrontaties te vermijden door geuren te markeren
C) Katten vertonen sociaal gedrag om de groepsstructuur te behouden
D) Katten zoeken veiligheid bij andere katten in hun territorium

A

B) Katten proberen confrontaties te vermijden door geuren te markeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verschillen katten van roedeldieren wat betreft territoriumverlies?

A) Katten verliezen hun territorium, maar blijven beschermd door de groep
B) Katten kunnen na een verloren gevecht hun territorium kwijtraken
C) Katten zoeken altijd nieuwe groepen na verlies van hun territorium
D) Katten behouden hun territorium ondanks nederlagen in gevechten

A

B) Katten kunnen na een verloren gevecht hun territorium kwijtraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is het belangrijk om gedragselementen in de juiste volgorde te observeren bij katten?

A) Het helpt om antropomorfisme te vermijden
B) Het maakt het mogelijk om te voorspellen welk gedrag het meest gevaarlijk is
C) Gedragspatronen volgen vaste ketens die inzicht geven in het gedragssysteem
D) Het zorgt ervoor dat de kat zijn territorium behoudt in een groep

A

C) Gedragspatronen volgen vaste ketens die inzicht geven in het gedragssysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een van de vier vragen van Tinbergen waarmee je het gedrag van katten kunt verklaren?

A) Wat zijn de emoties van de kat op het moment van het gedrag?
B) Wat is de overlevingswaarde van het gedrag?
C) Welke omgevingsfactoren hebben invloed op de vorm van de kat?
D) Hoe beïnvloedt het gedrag het sociaal welzijn van de groep?

A

B) Wat is de overlevingswaarde van het gedrag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat speelt een centrale rol bij het onderzoek naar gedrag vanuit een evolutionair perspectief?

A) Hormonale balans
B) Optimale habitatomstandigheden
C) Natuurlijke selectie
D) Sociale interacties binnen groepen

A

C) Natuurlijke selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er volgens de theorie van seksuele selectie?

A) Gedrag dat overlevingsvoordeel oplevert wordt altijd geselecteerd
B) Dieren met de beste overlevingsstrategie worden automatisch gekozen door de partners
C) Eigenschappen die voortplantingssucces verhogen, zelfs zonder directe overlevingsvoordelen, worden geselecteerd
D) Alleen genetische variatie is bepalend voor partnerkeuze

A

C) Eigenschappen die voortplantingssucces verhogen, zelfs zonder directe overlevingsvoordelen, worden geselecteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is overspronggedrag in de context van motivationele conflicten?

A) Een dier stopt met gedrag vanwege een overweldigend conflict
B) Gedrag dat uit een ander gedragssysteem komt, vaak gerelateerd aan stress
C) Het ombuigen van gedrag naar een ongewoon object
D) Een combinatie van twee gedragssystemen die tegelijkertijd actief zijn

A

B) Gedrag dat uit een ander gedragssysteem komt, vaak gerelateerd aan stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom leven veel diersoorten in groepen, ondanks de conflicten die dit kan veroorzaken?

A) Omdat het territoriale conflicten vermindert
B) Omdat groepsleven altijd voedselbronnen garandeert
C) Omdat het voordelen biedt zoals bescherming en efficiëntere voedselvinding
D) Omdat het groepsstructuren helpt creëren die dominantie bevorderen

A

C) Omdat het voordelen biedt zoals bescherming en efficiëntere voedselvinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent “ethos” in de ethologie?

a) Gedrag/karakter
b) Leer/theorie
c) Overleving
d) Erfelijkheid

A

a) Gedrag/karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke voorwaarde hoort NIET bij de natuurlijke selectie volgens Darwin?

a) Variatie
b) Survival of the fittest
c) Erfelijkheid
d) Seksuele selectie

A

d) Seksuele selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een voorbeeld van een secundair geslachtskenmerk?

a) Genen
b) Vleugelkleur bij vogels
c) De functie van een gedragssysteem
d) Afmeting van een territorium

A

b) Vleugelkleur bij vogels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke onderzoeker staat bekend om zijn werk met bijen?

a) Niko Tinbergen
b) Konrad Lorenz
c) Karl von Frisch
d) Charles Darwin

A

c) Karl von Frisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een voorbeeld van een supranormale prikkel volgens Tinbergen?

a) Het kleurenspectrum van een regenboog
b) Een grote rode stip op een meeuwenbek
c) Het geluid van stromend water
d) Een kat die zijn prooi in de lucht gooit

A

b) Een grote rode stip op een meeuwenbek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat bestudeert de proximaat-vraag in de ethologie?

a) Wat de functie is van gedrag
b) Hoe gedrag zich ontwikkeld heeft in de evolutie
c) Welke stimuli gedrag veroorzaken
d) Waarom gedrag nuttig is

A

d) Waarom gedrag nuttig is

17
Q

Welk gedrag wordt meestal gezien in conflict tussen twee gedragssystemen?

a) Sleutelprikkel
b) Supranormaal gedrag
c) Ambivalent gedrag
d) Epigenetisch gedrag

A

c) Ambivalent gedrag

18
Q

Wat betekent het begrip “inprenting”?

a) Aangeleerd gedrag dat afhankelijk is van voeding
b) Gedrag dat geleerd wordt tijdens een gevoelige periode
c) Gedrag dat gebaseerd is op epigenetische factoren
d) Conflictgedrag dat leidt tot agressie

A

b) Gedrag dat geleerd wordt tijdens een gevoelige periode