Ethologie Flashcards

1
Q

Wat is Ethologie?

A

Ethos > gedrag/karakter
Logos > leer
Dus onderzoek naar het gedrag van dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De vier vragen van Tinbergen

A

1 Oorzaak: Wat is het mechanisme achter het gedrag?
2 Ontwikkeling: Hoe ontwikkelt het gedrag zich gedurende het leven van een dier?
3 Functie: Waarom zien we dit gedrag; wat is de overlevingswaarde?
4 Evolutie: Wat is de evolutionaire geschiedenis van dit gedrag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Natuurlijke Selectie

A

Bij het onderzoeken van gedrag wordt altijd gekeken vanuit een evolutionair perspectief. Natuurlijke selectie speelt een centrale rol, waarbij individuen die beter aangepast zijn aan hun omgeving een hogere overlevingskans hebben en meer nakomelingen produceren. Deze ‘survival of the fittest’ zorgt ervoor dat gunstige eigenschappen zich verspreiden in de populatie. Genetische variatie binnen een populatie is cruciaal voor natuurlijke selectie, omdat zonder variatie er weinig is om op te selecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn optimaliteitsmodellen voor onderzoekers?

A

Natuurlijke selectie optimaliseert eigenschappen en gedragingen. Optimaliteitsmodellen helpen onderzoekers te begrijpen welk gedrag het meest voordelig is in een bepaalde situatie door kosten en baten van het gedrag te analyseren. Gedragingen die voordeliger zijn, zullen toenemen in de populatie.

Optimaliteitsmodellen worden door onderzoekers gebruikt om te begrijpen hoe organismen, gedragingen of systemen op de meest efficiënte manier functioneren onder bepaalde beperkingen of omstandigheden. Deze modellen gaan ervan uit dat natuurlijke selectie ertoe leidt dat organismen of systemen zo zijn ontwikkeld dat ze hun prestaties (zoals energiegebruik, voortplantingssucces of overlevingskansen) optimaliseren binnen de grenzen van hun omgeving.

In de biologie bijvoorbeeld kunnen onderzoekers een optimaliteitsmodel gebruiken om te voorspellen hoe dieren beslissingen nemen over voedselkeuze, voortplanting of territorium, door te berekenen welke keuze het meeste voordeel oplevert (bijvoorbeeld de meeste energieopbrengst) tegen de minste kosten (zoals energieverbruik of predatierisico).

Een bekend voorbeeld van een optimaliteitsmodel is het “optimal foraging theory”, waarbij wordt voorspeld hoe dieren voedsel verzamelen op een manier die de energiewinst maximaliseert en de energiekosten minimaliseert.

De kracht van optimaliteitsmodellen ligt in hun vermogen om eenvoudige, testbare voorspellingen te doen over complex gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Seksuele Selectie en Voortplantingssystemen

A

Naast natuurlijke selectie is er seksuele selectie, die voortkomt uit partnerkeuze. Dit kan leiden tot eigenschappen die niet direct overlevingsvoordelen bieden, zoals de pronkveren van een pauw. Seksuele selectie kan ervoor zorgen dat overdreven eigenschappen toenemen als ze reproductief succes opleveren. Voortplantingssystemen zoals polygynie (één mannetje paart met meerdere vrouwtjes) en polyandrie (één vrouwtje paart met meerdere mannetjes) beïnvloeden de dynamiek van seksuele selectie. Vrouwtjes kiezen vaak zorgvuldig hun partner op basis van directe en indirecte fitnessvoordelen, wat leidt tot seksueel dimorfisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontstaan en Ontwikkeling van Gedrag

A

Gedrag ontstaat door de interactie van externe stimuli en interne processen in het zenuwstelsel. Elk dier leeft in een unieke sensorische wereld, waarbij hun zintuigen prikkels uit de omgeving waarnemen die invloed kunnen hebben op hun gedrag. Gedrag ontwikkelt zich door een combinatie van genetische informatie (nature) en omgevingsinvloeden (nurture). Deze interactie tussen genen en omgeving is voortdurend, waarbij ervaringen in vroege levensfases zoals inprenting en socialisatie een grote rol spelen. Tijdens gevoelige periodes zijn dieren extra ontvankelijk voor bepaalde stimuli, wat hun latere gedrag beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Motivatie en Gedragssystemen

A

Gedrag wordt bepaald door een combinatie van externe prikkels en interne motivationele factoren, zoals hormonale invloeden. Bijvoorbeeld, geslachtshormonen kunnen seksueel gedrag beïnvloeden. Gedragssystemen zijn groepen van samenhangende gedragingen met een gemeenschappelijk doel. Verschillende diersoorten vertonen dezelfde typen gedragssystemen, zoals eten, seksueel gedrag, agressie, slaap, zelfverzorging, angst en exploratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Motivationeel Conflict

A

Motivationele conflicten treden op wanneer prikkels verschillende gedragssystemen activeren. Dit kan leiden tot:
- Inhibitie: Een gedragssysteem wordt geremd ten gunste van een sterker gestimuleerd systeem.
- Ambivalentie: Componenten van meerdere gedragssystemen worden gecombineerd.
- Omgericht Gedrag: Gedrag wordt gericht op een ongewoon object.
- Overspronggedrag: Gedrag uit een ander gedragssysteem wordt getoond, vaak gerelateerd aan stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sociale Systemen

A

Leven in groepen biedt voordelen zoals betere bescherming tegen vijanden en efficiëntere voedselvinding, maar brengt ook conflicten met zich mee over middelen en partners. Dominantie structuren of ‘ownership’ systemen helpen deze conflicten te verminderen. Het voorbeeld van vrouwelijke leeuwen, die geen dominantie structuur kennen maar een ownership systeem hanteren, illustreert hoe conflictoplossing zonder gevechten kan plaatsvinden, wat voordeliger is voor alle groepsleden.
Deze uitgebreide benadering van diergedrag biedt inzicht in de complexe interacties tussen genetica, omgeving, motivatie en sociale structuren die het gedrag van dieren vormgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Drie voorwaarden natuurlijke selectie

A
  • Variatie; er is variatie binnen een soort waardoor alle dieren (en planten) net een beetje verschillend zijn.
  • Survival of the fittest; sommige dieren kunnen zich beter aanpassen aan de omgeving/omstandigheden (=adaptief vermogen), niet sterkste zoals het vaak verkeerd vertaald wordt.
  • Erfelijkheid; de variaties die zorgen voor de betere aanpassingen worden doorgegeven aan de nakomelingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent fitness in de ethologie?

A

Het voortplantingssucces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de Verschillende voortplantingssystemen?

A
  • Polygynie; 1 mannetje met meerdere vrouwtjes.
  • Polyandrie; 1 vrouwtje met meerdere mannetjes
    (voorkomen infanticide).
  • Monogamie
  • Promiscuities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Belangrijke onderzoekers in de ethologie

A
  • Niko Tinbergen, 1907-1988, Stekelbaarsjes (uitzicht vissenkom)
  • Konrad Lorenz, 1903-1989, Ganzen en wolven
  • Karl von Frisch, 1886-1982, Bijen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar staat Niko Tinbergen bekend om?

A

Vier vragen opgesteld hoe gedrag van een dier te bestuderen.
1 Oorzaak: Wat is het mechanisme achter het gedrag?
2 Ontwikkeling: Hoe ontwikkelt het gedrag zich gedurende het leven van een dier?
3 Functie: Waarom zien we dit gedrag; wat is de overlevingswaarde?
4 Evolutie: Wat is de evolutionaire geschiedenis van dit gedrag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe worden de vier vragen van Niko Tinbergen verdeeld?

A

Verdeeld in 2 categorieën;
Proximaat (hoe)
Ultimaat (waarom)

Proximaat
- Oorzaak/mechanisme: welke stimuli veroorzaken het gedrag?
- Ontwikkeling: hoe heeft het gedrag zich ontwikkeld tijdens het leven van het dier?

Ultimaat
- Functie: waarom is dit gedrag nuttig in een bepaalde situatie? Hoe heeft dit gedrag invloed op de overlevingswaarde?
- Evolutie: Waarom is het gedrag ontwikkeld tot deze vorm in deze diersoort?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke vragen zijn Proximaat?

A

Proximaat/hoe
- Oorzaak/mechanisme: welke stimuli veroorzaken het gedrag?
- Ontwikkeling: hoe heeft het gedrag zich ontwikkeld tijdens het leven van het dier?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke vragen zijn Ultimaat?

A

Ultimaat/waarom
- Functie: waarom is dit gedrag nuttig in een bepaalde situatie? Hoe heeft dit gedrag invloed op de overlevingswaarde?
- Evolutie: Waarom is het gedrag ontwikkeld tot deze vorm in deze diersoort?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ligt toe aan de hand van de vier vragen van Niko Tinbergen: Waarom zingt een spreeuw?

A

Voorbeeld: Waarom zingt een spreeuw?
- Oorzaak: welke inwendige mechanismen zorgen dat de vogel kan zingen, dat hij begint met zingen en dat hij stopt?
- Ontwikkeling: hoe heeft het zingen zich ontwikkeld, vanaf welke leeftijd is het ontstaan?
- Functie: om andere partners aan te trekken, om indringers te verjagen, de dagen lengen
- Evolutie: vaak lastig wanneer we kijken naar gedrag. Geen ‘fossielen’. Kijken naar voorouders en verwante soorten. Spreeuw is een zangvogel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ligt toe aan de hand van de vier vragen van Niko Tinbergen: Waarom stop je voor een rood stoplicht?

A

Voorbeeld: Waarom stop je voor een rood stoplicht?

  • Oorzaak: je ziet een rood licht, je hersenen herkennen het licht van eerdere ervaringen en formuleren een respons, deze wordt aan de spieren van het rechterbeen doorgegeven en je remt.
  • Ontwikkeling: je leert tijdens je rijles dat rood licht betekent stoppen, je oefent tijdens de rijlessen het gedrag ‘stoppen’ zodat je het tijdens je examen goed onder de knie hebt.
  • Functie: voorkomen van botsingen.
  • Evolutie: in de loop der evolutie heeft de kleur rood zich ontwikkeld als een sterke signaalkleur, wat een sterke gedragsrespons veroorzaakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Niko Tinbergen: oorzaak (mechanisme)

A

Morfologie > hoe zit het dier in elkaar? Hoe heeft dit invloed op het gedrag?

Genen
Hormonen
Hersenwerking
Feromonen
Zenuwimpulsen
Processen in het lichaam

Voorbeeld sproeien: er komt een prikkel binnen in de hersenen, bijv een bepaalde geur. De hersenen verwerken dit en sturen spieren en lichaamsprocessen aan. De kat houdt zijn staart recht omhoog en sproeit urine tegen het object terwijl hij een trillende beweging met zijn staart maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Niko Tinbergen: Ontwikkeling

A

Aangeboren natuurlijk gedrag
- Elke kat kan sproeien.
- Hoeft niet voorgedaan of aangeleerd te worden.
0 Ontwikkelt vaak op latere leeftijd (invloed van hormonen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Niko Tinbergen: Functie

A
  • Gedrag: sproeien
  • Waartoe dient het gedrag?
    Territorium markeren
    Geur afzetten ivm vinden partner
    Ontmoetingen beperken
  • Denk aan fitness/overlevingswaarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe interpreteer je gedrag met de vragen van Niko Tinbergen

A
  • Vaak 3 van de 4 vragen. Gedrag: wat is het gedrag/wat doet het dier?
  • Wat is de functie van het gedrag? (functie)
  • Welke stimuli veroorzaken het gedrag? (oorzaak)
  • Is dit gedrag passend bij de huidige levensfase? (ontwikkeling)
  • Evolutie minder gebruikt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is Antropomorfisme?

A
  • Is vermenselijking
  • Valkuil bij bestuderen van het gedrag van dieren.
  • Vaak toekennen van bepaalde emoties, zoals jaloezie of schuldgevoel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe ontstaat gedrag?

A
  • Gedrag ontstaat niet vanzelf, altijd reactie op een prikkel.
  • Om ons heen en intern constant overal prikkels, waar reageer je wel of niet op?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een Sleutelprikkel?

A
  • Specifieke prikkel die steeds dezelfde reactie opwekt.
    – Wekt vaak aangeboren gedrag op.
    – ‘Innate releasing mechanism’
  • Kleur, houding, beweging.
  • Ook niet visueel: geuren, feromonen, geluiden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een Supranormale prikkel?

A
  • Lokt sneller gedrag uit dan natuurlijke sleutelprikkel.
  • Zoals de kleur rood bij een meeuw.
  • De stekelbaarsjes van Tinbergen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Aangeboren vs. aangeleerd

A
  • Nature vs nurture.
  • Gedrag deels genetisch bepaald.
  • Genen geven de beginwaarde.
  • Ervaring bepaalt hoe hard of zacht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is Nature/aangeboren gedrag?

A
  • Er is gedrag dat zonder dat het dier het geoefend of geleerd heeft wordt uitgevoerd.
  • Vaak is dit gedrag nav een specifieke prikkel en vindt het binnen een specifieke situatie plaats.
  • Bijv. drijfgedrag van border collies.
  • Bijv. kittens die muizen proberen te vangen.
  • Het gaat om gedrag dat het dier uit zichzelf vertoond.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarom aangeboren gedrag?

A

Basis skillset;
- Veiligheid > roofdierherkenning (anti-predatorgedrag)
- Predatorgedrag > succesvol zijn in de jacht.
- Genetisch bepaald en doorgegeven over generaties.
- Meest voordelig in een stabiele omgeving.
- Wanneer er geen ‘rolmodel’ aanwezig is (weinig of geen ouderlijke sturing).
- Risicovolle omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is FAP, fixed action pattern?

A

Vast gedrag dat gestart wordt door een prikkel.
- Zeer stereotiep gedrag, niet variabel.
- Eenmaal gestart wordt het gedrag afgemaakt (ook al is de prikkel weg).
- Wordt gestart door sleutelprikkel, ook wel de releaser genoemd.
- Vaste volgorde
Bijv. ei rollen bij ganzen

Subtiele variaties tussen en binnen individuen
- Gemiddelde duur
- Kan soms veranderen door ervaringen (kleine variaties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is Nurture/aangeleerd gedrag?

A

Gedrag dat verandert door de tijd.

Oefening verfijnt het gedrag
- Trial and error
- Ouderdieren
- Observatie

Belangrijk verschil met aangeboren
- Niet aanwezig vanaf geboorte
- Flexibel aan omgeving

Wanneer aangeleerd voordeel?
- Het is niet erg om fouten te maken
- Dieren die met familie samenleven
-Minder stabiele omgevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is het verschil in levensduur tussen aangeboren en aangeleerd?

A

Aangeboren: Kort
Aangeleerd: Lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het verschil in Omgeving tussen aangeboren en aangeleerd?

A

Aangeboren: Stabiel
Aangeleerd: Veranderlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het verschil in Ouderlijke sturing tussen aangeboren en aangeleerd?

A

Aangeboren: Weinig/geen
Aangeleerd: Veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is inprenting?

A
  • Inprenting is een leerproces waarin pasgeboren dieren de karakteristieken van de moeder volgen direct na uitkomen.
  • Konrad Lorenz ganzen onderzoek.
  • De inprenting gebeurt tijdens een korte periode (gevoelige periode).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is gedrag?

A

Gedrag is de respons die een organisme of individu produceert als reactie op bepaalde omstandigheden. Deze reactie wordt veroorzaakt door prikkels vanuit de omgeving. Deze kunnen zowel extern als intern zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is het SIR model?

A

Waarnemen van stimulus (prikkel) > vogel zien
Integreren van deze prikkel > via hersenen
Reactie > jagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is natuurlijk gedrag?

A
  • De behoeften van een dier, deze verschilt per soort.
  • Elk gedrag heeft een eigen doel en een eigen functie.
  • Het is belangrijk om te weten hoe een dier zich in een natuurlijke omgeving gedraagt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is Homeostase?

A

het in evenwicht houden van het interne milieu ondanks veranderingen in de omgeving (bijv lichaam gaat koelen bij warm zijn)

41
Q

Voorbeelden homeostase?

A

het in evenwicht houden van het interne milieu ondanks veranderingen in de omgeving

  • Lichaam gaat afkoelen bij hitte
  • Je gaat drinken bij dorst of een lage bloedsuikerspiegel
  • Rusten of slapen bij moe zijn
42
Q

Wat is het black box model?

A

Input (prikkels) > Black box > Output (gedrag)

43
Q

Welke prikkels zijn er?

A

Prikkels extern: prooi, andere kat, speeltje
Prikkels intern: dorst, energie

44
Q

Welke kleuren zien katten het beste?

A

Blauwe en gele, voornamelijk staafjes in ogen.

45
Q

Wat is het vomeronasaal orgaan?

A

Het orgaan van Jacobsen.

  • Twee kanalen aan de achterzijde snijtanden/neus
  • Halverwege verbonden met blaasachtige structuur gevuld met vocht
  • Chemische receptoren
  • Functie tussen smaak en reuk
  • Flehmen
46
Q

Hoe worden prikkels waargenomen?

A

Prikkels worden waargenomen door zintuigen. !zintuigelijke wereld van de kat is anders dan die van de mens

47
Q

Hoe worden prikkels waargenomen via zicht?

A

grote ogen in verhouding, goed zicht in het donker (overdag minden dan mens), kunnen kleuren niet goed zien (voornamelijk staafjes dus blauw/geel), groter gezichtsveld, geprikkeld door snel bewegende beelden.

48
Q

Hoe worden prikkels waargenomen via gehoor?

A

Breed spectrum van geluiden waarnemen, oorschelpen kunnen onafhankelijk van elkaar bewegen (goede lokalisatie van geluidsbronnen), ultrasoon geluid.

49
Q

Hoe worden prikkels waargenomen via reuk?

A

Goede reukzin (5x zo groot reukoppervlak in de neus dan de mens), vomeronasaal orgaan (orgaan van jacobsen), feromonen belangrijke rol voor kat.

50
Q

Hoe gaat de prikkel verwerking?

A
  • Prikkel waargenomen door zintuigen of interne receptoren
  • Signaal naar de hersenen
  • Gefilterd of en hoe er gereageerd moet worden
  • Aansturing spieren > gedrag (of geen gedrag)
51
Q

Hoe kunnen prikkels gedrag op verschillende manieren controleren?

A

Gedrag starten
Gedrag sturen
Gedrag remmen
Gedrag ‘primen’ > als een prikkel zorgt voor een interne verandering die aanhoudt ook al is de prikkel weg. Bijvoorbeeld bij een hond die een kat ziet, en daarna ineens reageert op een andere hond. Zonder de eerste kat was er geen reactie geweest.

52
Q

Wat is de black box?

A

Het binnenste van een dier, waar we niet in kunnen kijken. Door het bestuderen van prikkels en de reactie van het dier proberen ethologen conclusies te trekken over de processen die zich in het dier afspelen.

53
Q

Wat zit er in de black box?

A

Genetische factoren, socialisatie, motivatie, hormonen, mentale staat, fysieke conditie

54
Q

Hoe hebben hormonen invloed op gedrag?

A

Hormonen kunnen grote invloed hebben op gedrag

  • Geslachtshormonen;
    Testosteron & oestrogeen
    Seksueel gedraag
    Agressie
  • Stresshormonen
    Adrenaline & cortisol
    Fight or flight
    Onderdrukken lichamelijke processen
55
Q

Wat betekent motivatie wat invloed heeft op gedrag?

A

De inwendige bereidheid om bepaalde gedragshandelingen uit te voeren

Factoren verantwoordelijk voor het initiëren, behouden en beëindigen van gedrag.

56
Q

Wat zijn de gevolgen bij blijvend niet kunnen voldoen aan motivatie?

A

Stress
Ongewenst gedrag
Abnormaal gedrag
Welzijnsprobleem

57
Q

Wat is belangrijk bij het kijken naar gedrag?

A

Wat motiveert het dier om dit gedrag te laten zien, wat is de onderliggende motivatie. Levert het iets op, ontwijkt het iets negatiefs?

58
Q

Wat is een gedragssysteem?

A

Gedrag dat in oorzaak en functie bij elkaar hoort en een gezamenlijk doel hebben.

Bijvoorbeeld:
- Uitscheidingsgedrag; urineren, ontlasten, markeergedrag
- Jagen; sluipen, prooivanggedrag, pakken en bijten
- Verzorgingsgedrag; schoonlikken, nagels krabben

59
Q

Wanneer is er sprake van conflict gedrag?

A

Gedrag dat ontstaat wanneer gedragssystemen met elkaar in conflict raken. Er zijn vier vormen van.

60
Q

Welke vier vormen van conflictgedrag zijn er?

A

Ambivalent gedrag; twee gedragssystemen zijn met elkaar in conflict, het individu voert telkens een klein stukje uit van beide, vaak naderen en wijken

Overspronggedrag; Irrelevant gedrag uit een derde systeem wordt vertoond (je publiek naderen en willen vluchten, dus achter je oor krabben)

Omgericht gedrag; agressie wordt tegen het verkeerde object of individu gericht

Remming (inhibitie); een van de systemen wordt geremd, bijvoorbeeld stoppen met eten bij angst.

61
Q

Wat is inhibitie?

A

Staat gelijk aan remming, een van de gedragssystemen wordt geremd, bijvoorbeeld stoppen met eten bij angst.

62
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling in de eerste 8 weken?

A

0-2 weken; temperatuur, aanraking, geur

3-4 weken; oogjes open, zicht toegevoegd, oefenen met lopen en bewegen

5-6 weken; lopen en rennen, in de natuur doden van een muis

7-8 weken; ontwikkeling oog-poot coördinatie

> 8 weken; verder ontwikkelen motorische vaardigheden en zicht verder ontwikkelen

63
Q

Wat is een gedragsketen?

A

Opeenvolging van handelingen binnen een gedragssysteem waarbij het effect van de ene handeling leidt tot de volgende handeling, altijd in een vast patroon.

64
Q

Wanneer gaan de ogen open?

A

Bij 3-4 weken

65
Q

Wanneer ontwikkeld de oog-poot coördinatie?

A

Bij 7-8 weken

66
Q

Wanneer gaat kitten lopen en rennen?

A

Bij 5-6 weken

67
Q

Wanneer is een kat geslachtsrijp?

A

Poes is geslachtsrijp vanaf 5 maanden en een kater vanaf 8 maanden.

68
Q

Wat zijn belangrijke ontwikkelingen in de beginfase bij een kitten?

A

Speenproces; leren omgaan met frustratie
Spel; spelregels leren
Jachtgedrag; observeren moederpoes, ervaring met prooidieren

69
Q

Hoe leert een kitten jagen?

A

Observeren van moederpoes en ervaring opdoen met prooidieren.

70
Q

Wat zijn de voor en nadelen van in een groep leven?

A

Voordelen groepsleven:
- Bescherming
- Jacht
- Extra tijd (om terrein te doorzoeken en mogelijkheid taken te verdelen)

Nadeel groepsleven:
- Concurrentie
- Agressie
- Minder voedsel

70
Q

Hoe lang is de socialisatie periode bij kittens?

A

Bij kittens is de socialisatieperiode van 2 tot 8 weken.

71
Q

Is een kat solitair of groepsgebonden?

A

Van oorsprong solitair, wel sociaal tolerant.
Groepsvorming bij voldoende bronnen.

72
Q

Wat is Affiliatief gedrag?

A

Aardig doen tegen elkaar

73
Q

Wanneer kan een kattenkolonie ontstaan?

A

Een kattenkolonie kan ontstaan bij voldoen voedselbronnen.
Als het gaat om verwante intacte poezen (enkele onverwante katers, invloed van hormonen)
En er is affiliatief gedrag richting elkaar (=aardig tegen elkaar)

74
Q

Vormen huiskatten een kolonie?

A

Nee, want zij zijn vaak gedwongen om samen te leven. En tolereren dit als er voldoen plek is om te eten, ruimte om terug te trekken en er voldoende kattenbakken zijn.

75
Q

Wat is een ethogram?

A

Een ethogram is een verzameling van alle verschillende gedragselementen van een dier.

76
Q

Wat groepeer je in een ethogram?

A

Vaak gegroepeerd per gedragsysteem; affiliatief gedrag (positief sociaal), agonistisch gedrag (agressie), en jachtgedrag.

77
Q

Geef mening over omschrijving “De kat eet snel en met haar tong naar buiten.”

A

Geen goede omschrijving, want wat is snel? Wat de een snel vindt, vind de ander miss niet. Iedereen zou het gedrag hetzelfde moeten interpreteren.

78
Q

Waarom zijn duidelijk omschreven gedragselementen belangrijk?

A

Zodat iedereen hetzelfde resultaat uit de observatie zou krijgen.

Inter observer reliability > scoort gedrag hetzelfde
Intra observer reliability > je scoort het gedrag hetzelfde op verschillende momenten

79
Q

Welke observatie methoden zijn er?

A

Ad libitum sampling; alle activiteiten opschrijven

Focal animal sampling; alle activiteiten van 1 dieren voor een bepaalde tijdsperiode opschrijven

Scan sampling; noten van activiteiten van een groep dieren binnen tijdsintervallen

Behavioral sampling; observeren van een bepaald gedrag, en details noteren over de individuen die het gedrag laten zien.

80
Q

Ad libitum sampling voor en nadelen

A

Ad libitum sampling
Alle activiteiten opschrijven

Voordelen: breed overzicht, makkelijk en snel.
Nadelen: subjectief, minder precies.

81
Q

Focal animal sampling voor en nadelen

A

Focal animal sampling
Alle activiteiten van 1 dier voor een bepaalde tijdsperiode opschrijven

Voordelen: Veel informatie
Nadelen: 1 dier, tijdsintensief

82
Q

Scan sampling voor en nadelen

A

Scan sampling
Noteren van activiteiten van een groep dieren binnen tijdsintervallen

Voordelen: Groepsdynamiek, snel veel informatie
Nadelen: Veel tegelijk, wat als katten veel op elkaar lijken?

83
Q

Behavioral sampling voor en nadelen

A

Behavioral sampling
Observeren van een bepaald gedrag, en details noteren over de individuen die het gedrag laten zien

Voordelen: meer focus
Nadelen: heel intensief, je mist ander gedrag door focus

84
Q

Hoeveel metingen zijn nodig tijdens een observatie om een goed beeld te krijgen?

A

Liefst in ieder geval 60 metingen om goede voorstelling te krijgen.

85
Q

Wat is een ethogram protocol?

A

Tabel met kolommen waarin je de gedragselementen op tijdsintervallen kan noteren

86
Q

Wat is een fixed action pattern en kun je een voorbeeld noemen?

A

Een relatief vaste volgorde van reflex gedragingen. Bijvoorbeeld ei rollen bij ganzen; rond voorwerp dicht bij nest > in nest rollen.

87
Q

Wat is homeostase?

A

Het in evenwicht houden van het interne milieu ondanks veranderingen in de omgeving.
Bijvoorbeeld lichaamstemperatuur.

88
Q

Wat is een supranormale prikkel?

A

Een sleutelprikkel is een prikkel die één specifiek soort gedrag veroorzaakt en niet genegeerd kan worden. Een overdreven, versterkte sleutelprikkel wordt ook wel een supranormale prikkel genoemd. Een supranormale prikkel veroorzaakt een sterkere respons dan een gewone prikkel.

89
Q

Wat is het voordeel van aangeboren gedrag?

A

Basis ‘skill-set, Er is gedrag dat zonder dat het dier het geoefend of geleerd heeft wordt uitgevoerd.

90
Q

Noem een voorbeeld van aangeboren gedrag.

A

Bijvoorbeeld net geboren schilpadjes die zonder een voorbeeld weten dat ze naar het water moeten gaan.
Veiligheid → roofdierherkenning
Anti-predatorgedrag
Predatorgedrag → succesvol zijn in de jacht

91
Q

Welke factoren kunnen van invloed zijn op prikkelverwerking?

A

Interne en externe factoren. Genetische factoren, socialisatie, motivatie, hormonen, mentale staat, fysieke conditie.

92
Q

Waarom is het belangrijk om kittens vanaf een jonge leeftijd veel te betasten?

A

Voor de socialisatie.

93
Q

Wat zijn belangrijke voorwaarden als we het hebben over natuurlijke selectie?

A

Variatie -
Survival of the fittest - die het beste aanpassen aan omgeving
Erfelijkheid

94
Q

Wat is een gedragssysteem en wat is een gedragsketen?

A

Gedragselementen vormen een gedragsketen. Gedragsketens (die vaak voorkomen) vormen een gedragssysteem. Gedragssystemen vormen samen het gedrag.

95
Q

Wat is Epigenetica?

A

Epigenetica is de studie van veranderingen in het erfelijke materiaal (de genen) van een levend organisme die veroorzaakt worden door wat dat organisme gedurende zijn leven meemaakt zonder dat de genetische code verandert. Wat wel verandert, is of een gen wel of niet actief kan zijn. Een epigenetische verandering van een gen is weer terug te draaien. Dus een gen dat door een epigenetisch proces is aangezet kan weer uitgezet worden en andersom.

96
Q

Over instinctief gedrag.

A

Bij instinctief gedrag treden specifieke actiepatronen (stimulus-respons) op als een relatief vaste volgorde van reflex gedragingen (fixed action patterns).

97
Q

Hoe gaan we er nu van uit dat gedrag zich ontwikkelt?

A

Hoewel het debat over de relatieve rol van de genen (nature) en de omgeving (nurture) nooit ten einde is, gaat men er tegenwoordig vanuit dat gedrag zich ontwikkelt als gevolg van een continue interactie tussen het dier (met zijn genetische opmaak) en de omgeving.

Gedrag wordt verklaard door een samenspel
van factoren samen, dus van zowel externe stimuli, als interne motivationele factoren.