WEEK 8: HC8 - Bartelink H4 - Van Yperen - Prins H7 - Rijkeboer Flashcards

1
Q

Wanneer zijn uitkomsten van behandeling beter? (Bartelink)

A

Als cliënten bij de besluitvorming betrokken zijn en de behandeling van hun voorkeur krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de vier criteria van Willumsen en Skivenes voor de beoordeling van een goede samenwerking tussen hulpverleners en ouders en kinderen? (Bartelink)

A
  1. Alle partijen waarop beslissing invloed heeft, zijn betrokken
  2. De ontmoeting moet zo vormgegeven worden dat zorgvuldige afwegingen gemaakt kunnen worden
  3. Onbalans in macht tussen partijen moet verminderd worden: info voor iedereen beschikbaar en begrijpelijk zijn, iedereen moet mening kunnen verhelderen
  4. Moet mogelijk zijn te controleren of beslissingen gegrond zijn op relevante argumenten en acceptabele waarden en normen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt indicatiestelling in dialoog met de cliënt in? (Bartelink)

A

Dat de cliënt en hulpverlener tot overeenstemming komen over wat de vraag van de cliënt is (vraagverheldering), probleemanalyse (diagnostiek), wat de doelen van hulp moeten zijn en hoe deze doelen bereikt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt indicatiestelling in dialoog ook wel genoemd? (Bartelink)

A

Shared decision making.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is kenmerkend voor indicatiestelling in dialoog/shared decision making? (Bartelink)

A
  1. Tenminste twee gesprekspartners (client en hulpverlener) zijn betrokken
  2. Beide gesprekspartners nemen stappen in delen van behandelbeslissing
  3. Gesprekspartners delen info over verschillende behandelmogelijkheden
  4. Ten einde overeenstemming te bereiken over gewenste behandelmogelijkheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vul aan (Bartelink). De veronderstelling is dat indicatiestelling in dialoog…

A

vraaggericht, motiverend, oplossingsgericht en activerend is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een vraaggerichte werkwijze/indicatiestelling? (Bartelink)

A

Dat hulpverlener nagaat wat ouders of kinderen als probleem ervaren en dat hij probeert de hulp daar zo goed mogelijk op aan te laten sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een oplossingsgerichte werkwijze/indicatiestelling? (Bartelink)

A

Gericht op versterken van positieve krachten in het gezin en in het sociale netwerk van het gezin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een motiverende werkwijze/indicatiestelling? (Bartelink)

A

Dat in het proces van indicatiestelling expliciet aandacht is voor de motivatie van de client en dat de manier waarop de hulpverlener in de indicatiestelling werkt, de motivatie van de client om te veranderen vergroot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een activerende werkwijze/indicatiestelling? (Bartelink)

A

Betekent dat voorop staat wat ouders zelf kunnen doen om een opvoedingssituatie te realiseren waarin een kind zich (weer) veilig kan ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de participatieladder? (Bartelink)

A

Dit maakt inzichtelijk op welk niveau ouders en kinderen invloed hebben op de besluitvorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke vijf niveaus van de veelgebruikte participatieladder heb je? (Bartelink)

A
  1. Informeren - hulpverlener informeert ouders en kinderen wat zijn beslissing is
  2. Raadplegen - hv praat met ouders en kinderen als informatiebron, maar houdt er geen of weinig rekening mee in besluitvorming
  3. Adviseren - hv vraagt ouders en kinderen welke hulp zij menen dat nodig is, maar neemt vervolgens zelf een beslissing over welke hulp daadwerkelijk wordt ingezet
  4. Coproduceren - hv vraagt ouders en kind welke hulp zij menen nodig te hebben en kan alleen beargumenteerd afwijken van hun inbreng
  5. Meebeslissen - ouders en kind bepalen welke hulp zij nodig hebben en hv stemt in met hun besluitvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vul aan (Bartelink). Een belangrijke voorwaarde voor participatie van volwassenen in het algemeen en ouders die hulp zoeken voor hun kind in het bijzonder is …

A

de vaardigheid van hv om hen in de besluitvorming te betrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een zorgvuldige maar begrijpelijke discussie over relevante informatie kan de samenwerking op verschillende manieren versterken. Op welke manieren? (Bartelink)

A
  1. Helpt hen om toetsbaar en transparant te werken
  2. Dergelijke manier van communiceren heeft invloed op machtsverhouding tussen hv en clienten
  3. Hv helpt ouders en kind om realistische verwachtingen van behandeling te hebben, als hij zijn inzichten over de mogelijke effecten van behandeling deelt
  4. Ouders mogelijk meer geneigd om hun kind te ondersteunen in besluitvormingsproces als zijzelf het gevoel hebben op gelijkwaardig niveau met hv in gesprek kunnen gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent participatie van kinderen? (Bartelink)

A

Dat hv op zijn minst naar kinderen en jongeren luisteren en hun kijk op de zaak serieus nemen bij beslissingen die gevolgen hebben voor het leven van kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is participatie van kinderen belangrijk? (Bartelink)

A

Ontwikkeling zelfwaardering en relationele vaardigheden. Geeft ze het gevoel dat ze actief invloed hebben op hun leven. Daarnaast voor socialisatie. Zo worden ze voorbereid op een toekomst waarin zij zelfstandig beslissingen moeten nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Op welke vijf niveaus kunnen kinderen participeren? (Bartelink)

A
  1. Er wordt naar kinderen geluisterd, maar er is nog niets georganiseerd om kinderen tot participatie te stimuleren
  2. Kinderen worden ondersteund in geven van hun mening
  3. In overwegingen wordt rekening gehouden met mening van kinderen
  4. Kinderen zijn betrokken bij besluitvormingsproces, maar hebben nog geen feitelijke macht over de genomen beslissing
  5. Kinderen delen in de macht en verantwoordelijkheid voor besluitvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Door welke twee elementen wordt vraaggericht werken bepaald? (Bartelink)

A
  1. Basishouding van hv - gekenmerkt door respect, bescheidenheid en oprechtheid in het gesprek met client en door gebruiken van methoden en instrumenten die aansluiten bij behoeften en mogelijkheden van client
  2. Vraaggerichte hulpverleningsorganisatie, waarin hv ruimte en flexibiliteit krijgen om in te gaan op vraag van client
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een uitgangspunt van oplossingsgericht werken? (Bartelink)

A

Dit is de situatie zoals de client zich die wenst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de bekendste techniek die hoort bij oplossingsgericht werken? (Bartelink)

A

De wondervraag: “Stel dat er vannacht een wonder gebeurt, terwijl u slaapt. Zonder dat u het weet zijn uw problemen opgelost. Waaraan zou u dat in de ochtend merken? Wat zou er anders zijn?”.
Daarnaast heb je schaalvragen: 1 tot 10 schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het doel van een wondervraag? (Bartelink)

A

Dat client zich voorstelt hoe de situatie eruit ziet als het probleem is opgelost, zodat hij hoop voor toekomst krijgt en aanknopingspunten voor mogelijke veranderingen in eigen benaderingswijze van het probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is Signs of Safety? (Bartelink)

A

Specifieke toepassing van oplossingsgericht werken, om hulpverleners te helpen een goede samenwerkingsrelatie op te bouwen met gezinnen waar kindermishandeling speelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke technieken worden gebruikt door de hv bij een veiligheidsplan? (Bartelink)

A
  • Nagaan welke positie elk gezinslid inneemt tov het probleem en mogelijke oplossing
  • Zoek naar uitzonderingen op kindermishandeling
  • Helpt het gezin zijn sterke kanten en hulpbronnen van gezin te ontdekken
  • Richt zich op doelen die een gezin zichzelf stelt tav de kinderen ipv het probleem
  • Vraagt het gezin om indicatoren voor veiligheid van kind te benoemen en te beoordelen hoe veilig zij menen dat het kind is
  • Beoordeel in hoeverre het gezin bereid en in staat meent te zijn om de plannen voor verandering uit te voeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Miller en Rollnick gaan ervan uit dat personen pas veranderen als er welke drie essentiele aspecten van motivatie voor verandering aanwezig zijn bij een persoon? (Bartelink)

A
  1. Bereidheid om te veranderen
  2. Overtuiging in staat te zijn om te veranderen
  3. Gereedheid om te veranderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de zes stadia die mensen doorlopen voodat zij hun gedrag veranderen? (Bartelink)

A
  1. Voorbeschouwing (precontemplatie) - client heeft (nog) geen intentie om te veranderen
  2. Overpeinzing (contemplatie) - client is zich bewust van het probleem en overweegt wat het kan opleveren als hij gedrag verandert
  3. Besluitvorming (voorbereiding) - client neemt pas besluit op moment dat hij zich bewust is van het probleem, het dit ook als probleem erkent en voldoende vertrouwen heeft in mogelijkheid om te veranderen
  4. Actie - client onderneemt actie om gedrag te veranderen
  5. Onderhoud (consolidatie) - dit stadium is het moment waarop client probeert om nieuwe gedrag in dagelijks leven te integreren
  6. Terugval - meestal niet in staat om bereikte resultaat volledig te handhaven dus terugval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de Eigen Kracht-conferentie? (Bartelink)

A

Past bij activerend werken. Is een bijeenkomst waarin een gezin samen met zijn sociaal netwerk een plan opstelt om problemen op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Uit welke drie fasen bestaat Eigen Kracht-conferentie? (Bartelink)

A
  1. Familie krijgt info van hv over wat hun kijk is op problemen en wat mogelijkheden van hv zijn
  2. Coordinator en aanwezige hv trekken zich terug en familie bespreekt wat er aan de hand is en stelt hvplan op, waarbij zij taakverdeling maakt en nadenkt over de hulp die van buitenaf nodig is
  3. Familie presenteert plan aan coordinator. Verwijzer accepteert, tenzij niet veilig of onwettig is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn redenen waarom vraaggericht werken bijdraagt aan effectiviteit van hv? (Bartelink)

A
  • Vraaggericht werken oefent een positieve invloed uit op motivatie client
  • Client en hv kunnen afstemmen wat zij gezamenlijk onder resultaat van behandeling verstaan
  • Hv is genoodzaakt zijn evidence based adviezen op respectvolle, bescheiden en oprechte manier over te brengen aan client
  • Heeft positieve invloed op kwaliteit van hvrelatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de eerste positieve uitkomsten van oplossingsgericht werken? (Bartelink)

A

Betere resultaten worden geboekt bij internaliserende en externaliserende problemen dan wanneer een client niet behandeld wordt of standaardbehandeling krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Op welke manier werkt motiverende gespreksvoering? (Bartelink)

A

Werkt bij behandelen van drugsverslaving en alcoholmisbruik en bij stimuleren van gezonde leefgewoonten. Zijn vooral positief door de therapietrouw versterkt en clienten overtuigd raken van dat zij in staat zijn te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke houding wordt verwacht van hulpverleners? (Bartelink)

A

Samenwerking bevorderen, zodat angst van ouders afneemt en hoop toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke vaardigheden hebben hulpverleners nodig om indicatiestelling in dialoog uit te voeren bij gezinnen met onveilige opvoedingssituatie? (Bartelink)

A

In staat zijn te beoordelen of ouders hun kinderen veilig kunnen en willen grootbrengen. Veiligheid van kind vergroten.
1. Verhelderen van hun rol als kinderbeschermer
2. Gebruikmakenv an processen om met samenwerking problemen op te lossen
3. Vaardigheden om ouders te confronteren en om positieve en prosociale handelingen en opmerkingen te belonen
4. Relationele vaardigheden, waaronder empathie, zelfonthulling, humor en optimisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de Deltamethode? (Bartelink)

A

Combi van samenwerken met gezin en veiligheid van kind waarborgen. Doel: ontwikkelingsdreiging van kind opheffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de vier stappen van de Deltamethode? (Bartelink)

A
  1. Formuleren zorgpunten, sterke punten en visie van het gezin
  2. Omzetten van zorgpunten in mogelijke verstoringen in en bedreigingen van ontwikkeling van kind
  3. Benoemen gewenste ontwikkelingsuitkomsten
  4. Opstellen van werkdoelen, actiepunten en werken met het ‘plan op tafel’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn overeenkomsten tussen vraaggericht werken, motiverende gespreksvoering, oplossingsgericht en activerend werken? (Bartelink)

A
  • Hv laat respect zien voor hulpvrager
  • Bij elk van de methoden heeft hulpvrager mogelijkheid om zelf naar oplossingen te zoeken
  • Elk van deze methoden draagt bij aan selfefficacy van hulpvrager
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een verschil tussen motiverende gespreksvoering en oplossingsgericht werken? (Bartelink)

A

Motiverend legt sterk nadruk op waarom veranderen belangrijk is, terwijl bij oplossings het veel meer draait om het vinden van oplossingen, dwz het ‘hoe’ te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een verschil tussen Eigen Kracht-conferentie en Sign of Safety? (Bartelink)

A

EK-conferentie wordt het netwerk van gezin vanaf begin expliciet betrokken bij besluitvorming. SoS heeft meer oog voor sterke kanten van het gezin.

38
Q

Definitie Alliantie (Pijnenburg; Bartelink)

A

Professionele werkrelatie waarin sprake is van een emotionele band (persoonlijke alliantie) en van overeenstemming over het samenwerkingsdoel en de geëigende aanpak (taakalliantie).

39
Q

Definitie Niet-specifieke factoren in behandeling (Prins)

A

Gaan over algemene ingrediënten van de hulp die tot het resultaat bijdragen ongeacht de vorm van de hulpverlening zelf.

40
Q

Wat is exposure? (Rijkeboer)

A

Dit is een behandeling van angststoornissen.

41
Q

Wat zijn winsten die nog te behalen vallen bij exposure? (Rijkeboer)

A

Niet iedereen heeft profijt van de behandeling en de helft kampt met terugval. Ook ervaren gedragstherapeuten problemen in behandeling van complexe klachten.

42
Q

Definitie Reciproke inhibitie (Rijkeboer)

A

Houdt in dat men niet tegelijkertijd angstig en ontspannen kan reageren.

43
Q

Definitie Geconditioneerde stimulus (Rijkeboer)

A

Blootstellen aan stimuli dat angst opwekt.

44
Q

Definitie In vivo exposure (Rijkeboer)

A

Dit houdt in dat de patient, stap voor stap, wordt blootgesteld aan de gevreesde stimuli.

45
Q

Vul in (Rijkeboer). Bij in vivo exposure wordt geacht dat de angst binnen één exposure sessie daalt, wat …(1) wordt genoemd. Dit zou leiden tot minder angst op de volgende sessie, wat …(2) wordt genoemd.

A

1: within session habituation
2: between session habituation

46
Q

Waarom ontstond de emotionele verwerkingstheorie? (Rijkeboer)

A

Als poging om effecten van exposure te verklaren.

47
Q

Wat stelt de emotionele verwerkingstheorie? (Rijkeboer)

A

Dat emoties zoals angst netwerken zijn van stimuli (bv spinnen), responsen (angst of vermijding) en betekenissen (ik kan straks gebeten worden). Deze angstnetwerken activeren elkaar. Exposure werkt dan door desintegratie van deze angstnetwerken. Tijdens exposure treedt er namelijk geen vermijding meer op en blijkt de gevreesde betekenis van de stimuli onjuist te zijn. Het angstnetwerk verliest dan zijn coherentie waardoor angstreductie optreedt. Ook stelt deze theorie dat door exposure de oorspronkelijke associaties in het netwerk vervangen worden door nieuwe, realistischere associaties.

48
Q

Wat zijn vuistregels voor het optimaal uitvoeren van exposure? (Rijkeboer)

A
  • Zorg dat angstnetwerk goed wordt geactiveerd, dit is te meten aan de mate van angst bij de patient
  • Zorg dat de patient geen vermijdingsgedrag vertoont
  • Blijf net zo lang in de situatie totdat de angst grotendeels is gedaald
49
Q

Definitie Prolonged exposure (Rijkeboer)

A

Bij exposure zo lang in de angstsituatie blijven totdat de angst grotendeels is gedaald.

50
Q

Wat is geen noodzakelijke voorwaarde voor een behandeleffect bij exposure? (Rijkeboer)

A

De instructie om in een angstige situatie te blijven totdat angst gedaald is. Ook bij mensen die de angstsituatie verlieten, hadden profijt.

51
Q

Vul aan (Rijkeboer). Mensen kunnen de relatie tussen de CS en de US verwoorden in de vorm van een …

A

als-dan relatie.

52
Q

Wat is de cognitieve invalshoek van exposure? (Rijkeboer)

A

Men leert de US niet af, maar verandert de betekenis ervan. De nieuwe betekenis wordt samen met oude betekenis opgeslagen. Exposure is effectief wanneer nieuwe associatie sterker wordt dan de oude.

53
Q

Waarom is exposure contextafhankelijk volgens cognitieve theorie? (Rijkeboer)

A

Zodra men na therapie in een andere context terechtkomt zal er return of fear plaatsvinden.

54
Q

Op basis van de cognitieve invalshoek zijn er nieuwe vuistregels vastgesteld. Welke zijn dit? (Rijkeboer)

A
  • Zorg dat centrale als-dan relatie wordt achterhaald
  • Registreer geloofwaardigheid van als-dan redeneringen ipv het angstniveau
  • Zorg dat patient disconfirmatieve info opdoet in zoveel mogelijk relevante contexten
  • Let op met het gebruik van medicatie tijdens sessies
  • Organiseer veel korte exposure opdrachten achter elkaar
  • Maak veel verschillende combi’s van CS-exposure oefeningen
  • Geef cues die patienten herinneren aan extinctie en dus aan veilige betekenis van CS
  • Organiseer booster sessies na een intensief deel therpaie, zodat ook context wordt meegenomen
55
Q

Wat is gebleken uit onderzoek naar vuistregels van cognitieve theorie (return of fear)? (Rijkeboer)

A

Dat bij clienten met andere interne context dan tijdens extinctiefase inderdaad meer return of fear vertoonden. Het werkt om in meerdere situaties (contexten) exposure sessies uit te voeren. Meerdere sessies blijkt te werken. Begeleid exposure is beter dan zelfstandig.

56
Q

Definitie Massed exposure (Rijkeboer)

A

Veel korte trials in een korte tijd ondergaan.

57
Q

Wat zijn safety behaviors? (Rijkeboer)

A

Veiligheidsgedrag. Wanneer men angstig is, wil men de angst verminderen en dit kan je doen door bv weglopen, hoofd wegdraaien.

58
Q

Wat blijkt uit onderzoek naar safety behaviors? (Rijkeboer)

A

Dat SBs niet veel invloed hebben op het effect van exposuretherapie. Hebben dus geen negatieve invloed op de uitkomst.

59
Q

Wat zijn niet-specifieke factoren in behandeling? (Prins)

A

Mix van zowel interventiekenmerken (taakgerelateerde alliantie) als therapeutkenmerken (persoonlijke alliantie). Gaan over algemene ingrediënten van de hulp die tot het resultaat bijdragen ongeacht de vorm van de hulpverlening zelf.

60
Q

Definitie Heteroanamnese (Prins)

A

Als niet het probleemkind zelf maar zijn verzorgers worden geïnterviewd over thuis- en schoolsituatie.

61
Q

Waar moeten gesprekken met ouders in elk geval over gaan? (Prins)

A
  • Relevante info over gedragsproblematiek
  • Relevante info over functioneren op divserse terreinen
  • Eventuele voorgaande hulpverleningsgeschiedenis
  • Ouderlijke visie tav de problematiek
  • Gezinsgeschiedenis als context van problematiek
62
Q

Wat zijn therapeutkenmerken die bijdragen aan samenwerkingsrelatie als aan affectieve relatie? (Prins)

A

Flexibiliteit, eerlijkheid, ervarenheid, respect, betrouwbaarheid, geïnteresseerdheid, alertheid, vriendelijkheid, warmheid en openheid.

63
Q

Wat is het uitgangspunt van motivationele gespreksvoering? (Prins)

A

Dat voor elk gedrag wel een reden is en dat de kans op verandering groter wordt in een interpersoonlijke interactie.

64
Q

Wat zijn drie basisgesprekstechnieken bij motivationele gespreksvoering? (Prins)

A
  1. Luisteren - van belang wat therapeut teruggeeft in parafrase/reflectie
  2. Vragen stellen - dient om gezamenlijk nadenken aan te wakkeren. Laten zien dat hij begrijpt hoe moeilijk gedragsverandering is
  3. Advies geven - consistent verklaringen te bieden voor iemands problemen en hiermee samehangende behandeling bieden
65
Q

Wat zijn twee manieren om info aan te bieden aan een client? (Prins)

A
  1. Brok - begrepen - brok: therapeut geeft info, checkt of client alles begrepen heeft en gaat door met volgende brok info
  2. Uitlokken - aanbieden - uitlokken: hier begint info-uitwisseling met open vraag “Wat weet je al over?”. Therapeut kan daarmee aansluiten op wat al bekend is en evt misverstanden opsporen en rechtzetten. Vervolgens biedt hij enige educatie en daarna lokt hij een reactie op info uit “wat betekent deze info voor je?”
66
Q

Voor wie is dialectische gedragstherapie bestemd? (Prins)

A

Voor mensen die het nagenoeg hebben opgegeven en die veel weerstand vertonen tegen enigerlei vorm van behandeling (bv borderlinepatienten).

67
Q

Wat is een dilemma bij adolescenten? (Prins)

A

Dat tegen de wil van de jongeren, de ouders toch op de hoogte moeten worden gehouden van verloop van de contacten.

68
Q

Welke specifieke gedragsmaatregelen heeft de therapeut ter beschikking binnen dialectische gedragstherapie? (Prins)

A
  1. Irreverente communicatiestrategieën
  2. Op zeer directe wijze doorvragen
  3. Schommelingen in spelen met stilten en juist intensiviteit
69
Q

Welke twee richtlijnen zijn er die specifiek gelden voor de omgang met cultureel-etnisch verschillende achtergronden? (Prins)

A
  1. Kennis van omstandigheden en culturen van andere groepen
  2. Cultuurrelativistische houding - hoe sterker de cultuur van de hulpvrager afwijkt van waar de hv mee vertrouwd is, hoe groter het belang van een open, onderzoekende opstelling
70
Q

Uit welke vijf stappen bestaat het socratisch motiveren? (Prins)

A
  1. Client zelf laten verwoorden wat zijn/haar probleem is; als hij geen probleem heeft is dat ook goed
  2. Nadere kennismaking met client
  3. Voor- en nadelen van het probleem op een rij zetten (kosten-batenanalyse)
  4. De client vragen of hij wel/niet wil veranderen
  5. Er worden opties geformuleerd waar de client uit kan kiezen
71
Q

Wat is een andere interventie die het therapeutisch proces ondersteunt? (Prins)

A

Voldoende aandacht voor de transfer van het aangeleerde naar de dagelijkse thuissituatie. Steun is hierbij van belang.

72
Q

Definitie Routine Outcome Monitoring (ROM; Prins)

A

Gestandaardiseerde manier om meetinstrumenten in te zetten als hulpmiddel in de behandeling. Tijdens een behandeling moet altijd herhaald worden gemeten.

73
Q

Wat zijn vier mogelijk te meten concepten bij ROM? (Prins)

A
  1. De ernst van symptomen
  2. Niveau van functioneren
  3. Kwaliteit van leven
  4. Procesevaluatie
74
Q

Waar gaat de discussie in het artikel van Van Yperen over?

A

Het ene uiterste gaat ervan uit dat hulpverleners veel meer moeten gaan werken met specifieke interventies die ‘evidence-based’ zijn. De tweede positie stelt dat het niet zoveel zin heeft de focus te richten op de implementatie van specifieke interventies; het gaat vooral om de effectiviteit van de hulpverlener, zo is de stelling.

75
Q

Wat stellen Lambert et al. over effectiviteit van behandeling? (Van Yperen)

A
  • 15% is methodiek
  • 40% toekennen aan extratherapeutische factoren (client en omgevingsfactoren)
  • 30% te verklaren door algemeen werkzame factoren (common factors)
  • 15% wordt bepaald door placebo (hoop en verwachting)
    Er is dus maar een fractie aan methode toegekend. Daarom wordt dit gebruikt als argument niet teveel waarde te hechten aan interventies. Is een schatting, dus twijfelachtig. En verouderde bron.
76
Q

Wat zijn voorbeelden van algemeen werkzame factoren in een interventie? (Van Yperen)

A
  • Aansluiten bij motivatie client
  • Goede kwaliteit van relatie client-behandelaar
  • Goede structurering van interventie (doel, planning, fasering)
  • Goede fit van de aanpak met probleem en hulpvraag
  • Uitvoering van interventie zoals deze uitgevoerd hoort te worden
  • Professionaliteit (goede opleiding en training) van behandelaar
  • Goede werkomstandigheden van behandelaar
77
Q

Wat zijn technieken waar een hulpverlener over moet beschikken? (Van Yperen)

A

Exploratief te werk gaan, diepgaand zijn, reflectie op thema’s, steunend zijn, successen uit het verleden zien en benadrukken, accurate interpretaties geven, faciliteren bij uitdrukken van emoties, actief zijn, bevestigen, begrip tonen en aansluiten bij ervaringen van client.

78
Q

Door welke factoren wordt de sterkte van het verband tussen relatie en uitkomst beïnvloed? (Van Yperen)

A
  • Type probleem: bij externaliserende problematiek is verband sterker dan bij internaliserende factoren
  • Tijdstip van meten: verband tussen kwaliteit van therapeutische relatie en uitkomst is sterker wanneer het later in therapie wordt gemeten
  • Type informant: bij therapeut als informant is het verband sterker dan bij de ouder of jeugdige als informant
  • Ontwikkelingsfactoren als de cognitieve en psychosociale rijpheid van kinderen kunnen de capaciteit om een alliantie te vormen beinvloeden
79
Q

Welke kenmerken van hulpverlener dragen volgens Hermanns en Menger bij aan het resultaat? (Van Yperen)

A
  • Vermogen om consistente verklaringen te bieden voor iemands problemen en een hiermee samenhangende behandeling te bieden
  • Het geloof en de verwachting van de therapeut dat zijn behandelingsstrategie zal werken en zijn vermogen deze verwachting over te dragen op de client
  • De mate waarin de therapeut in staat is allianties aan te gaan met veel verschillende soorten mensen
80
Q

Wat is voor therapeuten juist NIET verstandig om te doen bij specifieke clientgroepen? (Van Yperen)
- Seksueel misbruik
- Suïcidale gedachten

A
  • Bij seksueel misbruik beginnen met training ‘nee’ durven zeggen. Zou hen schuldgevoel kunnen geven.
  • Bij kind suïcidale gedachten of gedragingen over de zin van het leven in discussie gaan of gedrag veroordelen.
81
Q

Wat kunnen oorzaken zijn voor VB? (HC)

A
  • Genetische afwijking/syndroom
  • Stofwisselingsziekten
  • Problemen tijdens zwangerschap/geboorte
  • Infectie tijdens zwangerschap
  • Zuurstoftekort tijdens geboorte
  • NAH <18e jaar
82
Q

Wat zie je vaak naast de verstandelijke beperking ook nog aan beperkingen? (HC)

A
  • Zintuigelijke beperkingen
  • Lichamelijke beperking
  • Medische problematiek
83
Q

Wat zijn de niveaus van VB die in het werkveld worden gehanteerd? (HC)

A
  • Zwakbegaafd IQ 70-85
  • Licht verstandelijk beperkt IQ 50 - 70
  • Matig verstandelijk beperkt IQ 35- 50
  • Ernstig verstandelijk beperkt IQ 20-35
  • Zeer ernstig verstandelijk beperkt IQ<20
84
Q

Is VB een kwetsbare doelgroep voor het ontwikkelen van psychische stoornissen? (HC)

A

Ja.
- Alle psychische stoornissen komen vaker voor bij kind als volwassenen met ZB/LVB dan bij algemene populatie
- Persoon met LVB/ZB krijgt minder vaak behandeling. Het is chronisch

85
Q

Wat zijn aspecten op gebied van problematiek VB waar een orthopedagoog rekening mee moet houden in de praktijk? (HC)

A
  • Problemen zijn altijd complex
  • Problemen zijn altijd contextafhankelijk
  • Problemen zijn multicausaal
86
Q

Wanneer is er een groter effect van CGT bij LVB? (HC)

A
  • Meer LVB aanpassingen: taal, visueel ondersteunen met plaatjes
  • Meer geprotocolleerd maatwerk
  • Meer doe-gericht
  • Individueel of kleinere groep
  • Meer actieve betrokkenheid sociaal netwerk
87
Q

Definitie non-specifieke factoren (HC)

A

De manier waarop je de behandeling uitvoert heeft invloed op het effect. Dat zijn de non-specifieke factoren. De non-specifieke factoren worden beinvloed door hoe je zelf bent.

88
Q

Volgens Van Yperen moeten non-specifieke facoren voldoen aan (HC):

A
  • Aansluiten bij motivatie client
  • Goede structurering van interventie
  • Goede fit van aanpak met het probleem en hulpvraag. Problemen zijn multicausaal, dus waar te beginnen is lastig te bepalen. Sluit het aan op hulpvraag?
  • Uitvoering van interventie zoals deze uitgevoerd hoort te worden
  • Professionaliteit van de behandelaar
  • Goede werkomstandigheden van behandelaar
  • Routinematig monitoren van effectiviteit
  • Goede kwalitiet van de relatie client-behandelaar
89
Q

Wat houdt het Bipartite model van Hougaard in? (HC)

A

Je hebt persoonlijke en taakgerelateerde alliantie. Persoonlijke alliantie bestaat uit:
- Interpersoonlijke relatie client - hulpverlener: relatie moet je ook hebben met je begeleiders of ouders. Eigen competenties ogv relaties opbouwen is van belang.
Taakgerelateerde alliantie bestaat uit:
- Goede structurering van de interventie
- Adequaat uitvoeren van therapie/interventie
Dit werkt op elkaar in.

90
Q

Wat is de impact van probleemgedrag op en client? (Zijlstra; HC)

A
  • Lichamelijke, emotionele schade
  • Exclusie activiteiten, onderwijs etc.
91
Q

Wat is de impact van probleemgedrag op een begeleider? (Zijlstra; HC)

A
  • Verminderde interacties
  • Emotionele problemen
  • Lichamelijke schade
  • Stress en burnout
  • Afwezigheid
92
Q

Wat is belangrijk voor orthopedagogen in het werk in de GHZ? (HC)

A
  • Zij hebben kennis op gebied van specifieke behandelmethoden en van non-specifieke factoren
  • Zij zien persoonlijke eigenschappen als non-specifieke factoren in het werk met clienten
  • Zij zien persoonlijke eigenschappen als non-specifieke factoren tav advisering en uitvoering van mediërende behandeling
  • De best passende behandeling adviseren en ondersteunen voor deze client, met deze problematiek, (uitgevoerd door dit team) en op dit moment