WEEK 1: HC1 - Johnson - Tak - De Bruyn H9 + 10 - BPSW H4 + 5 Flashcards

1
Q

Definitie Normatieve gezichtspunt (HC)

A

Iets te realiseren wat gewenst is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn definities van de term ‘afwijkend’ (HC)

A
  • Het moeilijk opvoedbare kind
  • Het kind met leerproblemen
  • Het fysiek of mentaal beperkte kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het doel van orthopedagogisch ingrijpen? (HC)

A

Het kind helpen bij de maatschappelijke integratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de stappen in de therapiecyclus? (HC)

A
  • Planning
  • Uitvoering
  • Beoordeling van het effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is het relevant om beslissingsmomenten toe te voegen in je hulpverleningsproces? (HC)

A

(Regulatieve cyclus). Zo kun je steeds kijken hoe je stapsgewijs doelen bereikt, hoe je problemen oplost. Het is tevens een probleemoplossingsproces waar steeds beslismomenten terugkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kun je kijken of je nog op de goede weg zit in je hulpverleningsproces? (HC)

A

Door voortgang te bewaken door onderzoeksmomenten in te bouwen (empirische subcycli).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de zes fasen van de regulatieve cyclus? (HC)

A

1: Probleemherkenning
2: Probleemdefiniëring
3. Behandelingsmogelijkheden bedenken en afwegen
4. Maken van een plan
5. Plan uitvoeren
6. Evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat maakt behandeling complex? (HC)

A
  • Integreren van gegevens wordt complexer naarmate de problematiek veelzijdiger is en er meer disciplines zijn betrokken (meerdere theorieën, hulpverleners)
  • Veel factoren van invloed op uiteindelijke resultaat
  • Dialogische gerichtheid van orthopedagoog (incompetent verklaren hulpverlener)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke vijf modellen kennen we in behandeling? (HC)

A

1: Systemisch model
2: Psychodynamisch model
3: Client-centered model (humanistisch)
4: Biomedisch model (biofysiologisch)
5: Leertheoretisch model (behavioristisch en cognitief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het systemisch model? (HC)

A

Je kijkt hierbij naar gezin als geheel, welke in zijn geheel invloed heeft op het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar kijk je naar bij het systemisch model? (HC)

A
  • Functioneren gezin: structuur, hiërarchie, probleem van kind verstoord het gezin
  • Opvoedingsstijlen/opvoederskenmerken
  • Wederkerigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op welke manier doe je diagnostiek binnen het systemisch model? (HC)

A
  • Gedrag niet geïsoleerd bekijken. Het gezin definieert het als een probleem. Daarom nodig je het gehele gezin uit.
  • Je kijkt naar meerdere (sub)systemen
  • Instrumenten: gezinsobservatie, gezinsvragenlijsten, gezinsinterview, genogram
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de visie op behandeling binnen het systemisch model? (HC)

A
  • Focus ligt op gezinssystemen: grenzen, dingen moeten geuit worden
  • Aanpak: zorgen voor gezond en evenwichtig gezinssysteem waarbij je let op aspecten als communicatie, cohesie, verantwoordelijkheden, loyaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn interventies binnen het systemisch model? (HC)

A

Aangrijpingspunten in gezinssysteem:
- Gezinstherapie (systeemtherapie): moeilijk om iedereen te motiveren.
- Oudergroepen, oudertherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het psychodynamisch model? (HC)

A

Behoefte aan veiligheid en warmte. Conflict staat centraal. Gericht op ontwikkelingsproces, ontwikkelingsvertraging of emotionele (on)rijpheid. Persoonlijke (vroege) ontwikkeling. Aandacht voor intrapsychische aspect van individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de visie van het psychodynamische model? (HC)

A

Persoonlijkheid is de uitkomst van een ontwikkelingsproces:
- Id: lustprincipe, bij geboorte aanwezig, levert psychische energie voor ego en superego, bevrediging biologische impulsen
- Ego: realiteitsprincipe, externe wereld om subjectiviteit van id te temperen, uitvoerder persoonlijkheid
- Superego: ego-ideaal en geweten, maatschappelijke normen en waarden
Gedrag is resultaat van dynamiek tussen deze drie structuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de etiologie van probleemgedrag binnen het psychodynamische model? (HC)

A
  • Sociaal-emotionele ontwikkeling raakt verstoord door het niet succesvol oplossen van een conflict (tussen id, ego en superego)
  • Conflict is ontstaan in fases: oraal, anaal, fallische
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt de fallische fase in? (HC)

A

Pronken, nieuwsgierig zijn, bezig met relatie ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welke leeftijd zijn kinderen in de anale fase? (HC)

A

2-4 jaar. Dit is dat ze ontlastig of urine op gaan houden of juist loslaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de diagnostiek binnen de psychodynamische model? (HC)

A
  • Interview vroege ontwikkeling
  • Projectiemateriaal: vertelplaten, zinaanvullijsten, tekeningen, spel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de visie op behandeling binnen het psychodynamische model? (HC)

A
  • Geblokkeerde ontwikkeling weer op gang brengen door kind inzicht te geven in tegenstrijdige wensen en gevoelens
  • Beïnvloeden van objectrelaties (relatie met significante anderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn interventies binnen het psychodynamische model? (HC)

A
  • Spel bij behandeling van kinderen, sluit goed aan op ontwikkelingsleeftijd en beleving van kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat houdt het client-centered model in? (HC)

A

Client als mens staat centraal. De mens is van nature goed en zelf ins taat te actualiseren in eigen potentieel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de visie van het client-centered (humanistische) model? (HC)

A
  • Clientgerichte benadering
  • Ontwikkeling van het ‘self-concept’: zelf ontplooien, behoefte aan waardering van ouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Definitie ‘Organismic valuing process’ (HC)

A

Binnen client centered model. Ieder individu heeft de innerlijke behoefte zichzelf te ontplooien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Definitie ‘Need for positive regard’ (HC)

A

Binnen client centered model. Kind heeft een elementaire behoefte aan waardering van de ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de etiologie van probleemgedrag binnen het client centered model? (HC)

A

Er is sprake van verstoring in de ontwikkeling van het ‘self-concept’ als gevolg van:
- Incongruentie tussen ‘self’ en ‘experience’
- Ongezonde omgeving
- Diagnostiek past niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat houdt het in als er incongruentie is tussen ‘self’ en ‘experience’ binnen het client centered model? (HC)

A

Je zelf niet accepteren. Je zoekt dingen op die jou helpen te ontplooien maar je krijgt er niks positiefs voor terug vanuit de buitenwereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waarom past diagnostiek niet binnen het client centered model? (HC)

A

Omdat dit model er niet van uit gaat dat er iets niet goed is aan het kind. Je moet worden wie je bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de visie op behandeling vanuit het client centered model? (HC)

A
  • Omgeving creeren die gekenmerkt wordt door onvoorwaardelijke positieve acceptatie
  • Ontwikkelen van positief self concept en daarmee basis creeren voor de ervaring van zelfactualisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is belangrijk bij interventies binnen het client centered model? (HC)

A

Vooral veel spel. Kijken naar:
1. Relatie: warmte en acceptatie
2. Permissieve houding: uitnodigen tot vrije expressie gevoelens
3. Respect voor kind, vertrouwen in eigen vermogen problemen op te lossen
4. Non-directieve instelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de visie van het biomedisch model (biofysiologische behadering)? (HC)

A
  • Gedrag kan worden verklaard door bestudering neuropsychologische processen
  • Al dan niet in interactie met stressvolle omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de etiologie van probleemgedrag binnen het biomedisch model? (HC)

A

Gedragsproblemen en emotionele problemen zijn terug te voeren op hersenorganische disfuncties:
- Genetisch
- Biochemisch/neurologisch: neurotransmitters, organische factoren, metabolische factoren
- Temperament

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar focust de diagnostiek zich op binnen het biomedisch model? (HC)

A
  • Ontwikkelingsgeschiedenis
  • Neuro(psycho)logisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de visie op behandeling vanuit het biomedisch model? (HC)

A
  • Wijzigingen aanbrengen in (chemische huishouding) hersengebieden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn interventies binnen het biomedisch model? (HC)

A
  • Diëten
  • Psychofarmacologie: stimulantie, anti-depressiva, anti-psychotica, anti-epileptica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar bestaat het leertheoretische model uit? (HC)

A

Bestaat uit behavioristisch en cognitief model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat houdt het behaviorisch model (leertheoretisch model) in? (HC)

A
  • Gedrag is een functie van omgevingsfactoren of ervaringen uit het verleden
  • Gedrag is de uitkomst van een leerproces: klassieke conditionering, operante conditionering, sociaal leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar is behandeling op gericht binnen het behaviorisch (leertheoretisch) model? (HC)

A

Combi van leerprincipes, voor aanleren nieuw gedrag/nieuwe betekenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat houdt het cognitief model (leertheoretisch model) in? (HC)

A

Inadequaat gedrag en emotionele problemen door onjuiste cognities, welke zich uiten in:
- Negatieve verwachtingen en waardering, onjuiste attributies en irrationele overtuigingen
- Tekorten in zelfregulatie en zelfcontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Waar is behandeling op gericht binnen het cognitieve (leertheoretische) model? (HC)

A

Behandeling omvat wijzigen disfunctionele gedachten en leren cognitieve vaardigheden en strategieen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Uit welke drie componenten bestaat behandeling van ADHD? (BPSW)

A
  1. Psychoeducatie
  2. Psychosociale interventies
  3. Medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Vul aan (BPSW). Medicatie bij ADHD wordt alleen gegeven aan…

A

jeugdigen vanaf 6 jaar bij wie de ADHD-symptomen ernstige beperkingen geven of bij wie psychosociale interventies onvoldoende effect hebben gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat betreft de inhoud van psychoeducatie ADHD? (BPSW)

A

Info over ADHD en behandelmogelijkheden. Moet op maat gegeven worden en aansluiten bij ouders en jeugdige.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is de wetenschappelijke onderbouwing voor psychoeducatie bij ADHD? (BPSW)

A

Heeft mogelijk gunstig effect op het gedrag van de jeugdige met ADHD, op de tevredenheid van ouders en jeugdigen, op kennis over ADHD en op gebruik van medicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn aandachtspunten bij psychoeducatie bij ADHD? (BPSW)

A

De professional moet bij iedere individuele jeugdige goed afwegen wat voor- en nadelen kunnen zijn van psychoeducatie. Bij opdringen kan het schadelijke bijeffecten hebben, zoals vermijding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Vul in (BPSW). …(1) is de behandeling van eerste keus voor kinderen jonger dan zes jaar en voor jeugdigen vanaf zes jaar met lichte tot matige ADHD. Bij jeugdigen vanaf zes jaar met ernstige ADHD wordt een …(2) behandeling als eerste keus behandeling aanbevolen en oudertraining als tweede en belangrijke aanvullende interventie.

A

1: Oudertraining
2: medicamenteuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn eisen van oudertraining bij behandeling ADHD? (BPSW)

A
  • Gestructureerd en geprotocolleerd en gebaseerd op sociale leertheorie
  • Bevat strategieën die tot doel hebben ouder-kindrelatie verbeteren
  • Minimaal acht zittingen
  • Ouders kunnen eigen doelen stellen en programma kan worden afgestemd op deze doelen
  • Gebruikmaken rollenspel en huiswerkopdrachten om generalisatie van nieuwe vaardigheden naar thuissituatie te bevorderen
  • Wordt gegeven door goed getrainde professionals die goed met ouders zijn en supervisie krijgen
  • Uitvoerenden houden zich aan handleiding en er is in supervisie aandacht voor bewaking van behandelintegriteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de wetenschappelijke onderbouwing voor oudertraining bij ADHD? (BPSW)

A

Positieve effecten op korte termijn op afname ADHD-symptomen, gedragsproblemen en internaliserende problemen (angst/depressie). Ook positieve effecten tov ouders en leidt tot verbetering in opvoedgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is het risico van het gebruik van eigen indicaties en contra-indicaties voor oudertrainingsprogramma’s? (BPSW)

A

Risico dat aan bepaalde groepen jeugdigen een effectieve behandeling wordt onthouden. In settings waar werkdruk hoog is en er weinig begeleiding is, bestaat de kans dat professionals het programma niet uitvoeren zoals bedoeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de wetenschappelijke onderbouwing voor interventies die zich op het gehele gezin richten? (BPSW)

A

Geen gecontroleerd effectonderzoek gevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Zijn er beschikbare programma’s voor jeugdigen in Nederland met ADHD ontwikkeld? (BPSW)

A

Niet specifiek ontwikkeld voor ADHD, maar breder op gedragsproblemen en multiprobleemgezinnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn gedragsinterventies in de school? (BPSW)

A

Trainen van leerkrachten gericht op verbeteren van werkhouding en taakgerichte gedrag van de jeugdige en op het terugdringen van storend gedrag van de jeugdige.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Effectieve leerkrachtinterventie is gericht op verminderen ADHD-symptomen en van het aan ADHD gerelateerde en bevat steeds één of meer van de volgende gedragstherapeutische methodieken (BPSW):

A
  • ADHD psychoeducatie voor leerkracht
  • Klassenmanagement waarin, analoog aan oudertrainingen, aandacht is voor het manipuleren van antecedenten van gedrag (structuur, regels en geven van duidelijke instructies) en manipuleren van gevolgen van gedrag (bekrachtigen/negeren)
  • Puntensysteem in de klas
  • Goed-Gedrag-Kaart met beloningen die thuis worden gegeven
  • Time out in de klas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn interventies voor de jeugdige zelf? (BPSW)

A

Zijn vaak cognitief gedragstherapeutische interventies. Gericht op versterken van impulscontrole en zelfregulatievaardigheden, verbeteren van sociale vaardigheden en op leren plannen en organiseren van huis- en schoolwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is de wetenschappelijke onderbouwing voor sociale vaardigheidstraining bij kinderen/jongeren met ADHD? (BPSW)

A

Onvoldoende toegespitst op ADHD. Wel aanwijzingen dat wanneer sociale vaardigheidstrainingen gecombineerd worden met oudertraining en/of uitgevoerd worden in natuurlijke omgeving van de jeugdige, het sociale functioneren kan verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van planning- en organisatietrainingen? (BPSW)

A

‘Zelf Plannen’ is hoopgevend, evenals buitenlands onderzoek. Maar nog weinig onderzoek dat effectiviteit van trainingen aantoont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is de wetenschappelijke onderbouwing voor combinatiebehandeling ADHD (jeugdige met ouders en/of school; ouders en school; BPSW)

A

Gunstige effecten laten zien op organisatievaardigheden, maken van huiswerk, sociale vaardigheden en aandachtsproblemen van jeugdigen met ADHD. Ook relatie thuis-school beter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Waar gaat neurofeedback van uit bij ADHD? (BPSW)

A

Dat ADHD-gedrag wordt veroorzaakt door een afwijkend patroon van hersengolven. In neurofeedback training wordt deze hersengolfactiviteit omgezet in beelden, geluid of trillingen. Zo kan de persoon eigen hersenactiviteit beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat doen cognitieve trainingen bij ADHD? (BPSW)

A

De zwakke functies bij ADHD (werkgeheugen, inhibitie) worden getraind dmv oefeningen. Kan beïnvloed worden door herhaling, oefening en feedback.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is de conclusie obv wetenschappelijk onderzoek voor cognitieve trainingen bij ADHD? (BPSW)

A

Gunstige effecten op prestatie van jeugdigen met ADHD op executieve functie taken uit laboratorium, maar niet op hun zelfregulatie thuis en op school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn de twee hypothesen over de rol van voeding bij ADHD? (BPSW)

A
  1. ADHD symptomen worden veroorzaakt of verergerd door tekort aan bepaalde voedingsstoffen (bv meervoudig onverzadigde vetzuren)
  2. Bepaalde stoffen in het voedsel (bv noten en kunstmatige kleurstoffen) veroorzaken of verergeren ADHD symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Waarom is aandacht voor therapietrouw van belang bij ADHD? (BPSW)

A

Omdat bekend is dat jeugdigen met ADHD de behandeling met medicatie niet altijd goed opvolgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat zijn activiteiten die medicatietrouw kunnen bevorderen? (BPSW)

A
  • Psychoeducatie geven en herhaal dit bij verandering
  • Adviseer gebruik van medicijndoos/app/wekker
  • Zorg voor psychologische/pedagogische interventies en ondersteuning
  • Van belang dat jeugdprofessional weet welke arts de medicamenteuze behandeling geeft
  • Bij jongeren extra van belang ze te volgen, ze houden zich minder vaak aan medicatievoorschriften
  • Laat jongeren hun medicatie thuis innemen
  • Attendeer op mogelijkheden om ‘s ochtends langwerkende medicatie in te nemen ipv medicatie die meerdere keren per dag moeten worden ingenomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat is het doel bij de empirische cyclus? (Tak)

A

Gaat om stapsgewijze toetsing van de juistheid van hypothesen die ten grondslag liggen aan de hulpverlening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is het doel bij de regulatieve cyclus? (Tak)

A

Gaat om het stapsgewijs bereiken van doelen bij het oplossen van problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat zijn de vier manieren om de integratie van empirische en regulatieve cyclus toe te lichten? (Tak)

A
  1. Beperkte horizon
  2. Procesmatig karakter
  3. Complexiteit
  4. Normen en waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat houdt de het perspectief van integratie ‘beperkte horizon’ in? (Tak)

A

Berust op beperkte horizon van de voorspellingen die de diagnoticus maakt, omdat hij via hulpverleningsproces de probleemsituatie probeert te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Als de problemen van een kind na hulpverlening verdwijnen, kan dit meerdere verklaringen hebben. Welke kunnen dit zijn? (Tak):

A
  • De situatie is goed ingeschat en de hulpverlening is effectief geweest
  • Het probleem is vanzelf over gegaan
  • Onbekende factoren hebben ervoor gezorgd dat het probleem over ging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Is volgens het perspectief van een beperkte horizon de regulatieve cyclus een alternatief voor de empirische cyclus? (Tak)

A

Nee, het is een overkoepelend handelingsgericht kader waarin noodzakelijke toetsingen plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat houdt het perspectief van integratie ‘procesmatig karakter’ in (Tak)

A

Hierin kan keuze van regulatieve cyclus als overkoepelend worden toegelicht. Met diagnostiek wordt de situatie niet voorgoed vastgelegd in de eerste twee fasen. Doel van proces is realiseren van een verandering.

72
Q

Wat houdt het perspectief van integratie ‘complexiteit’ in? (Tak)

A

Complexiteit van hulpverleningsproces. Als de hulpverlening niet de verwachte effecten heeft, zijn hiervoor meerdere verklaringen. Kan bv zijn dat al vanaf begin relevante elementen zijn gemist of dat behandeldoelen verkeerd zijn gekozen.

73
Q

Wat houdt het perspectief van integratie ‘normen en waarden’ in? (Tak)

A

Vooral de derde fase van de regulatieve cyclus (bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden) biedt de mogelijkheid om deze aspecten van de besluitvorming te expliciteren.

74
Q

Vul in (Tak). Naarmate het proces vordert, ligt de nadruk meer op …(1). De hulpverlener is dan ook echter bezig met …(2).

A

1: interventie
2: diagnostiek

75
Q

Waarvoor is de regulatieve cyclus geschikt? (Tak)

A

Voor reflectie op en verantwoording van beslissingen. Zo kan de hulpverlener continu kritisch naar het proces blijven kijken en vergroot het de effectiviteit.

76
Q

Definitie Methodologische disciplinering (Tak)

A

Het op een expliciete, door anderen controleerbare manier doorlopen van de regulatieve cyclus.

77
Q

Wat is de structuur van methodische probleemoplossingsstappen (Tak)

A
  1. Oriëntatie op de problemen dmv onderzoek en analyse
  2. Bepalen van de doelen en opstellen van een plan
  3. Uitvoeren van een interventie
  4. Evalueren van de effecten en vervolg bepalen
78
Q

Wat houdt ‘getrapte benadering’ in? (Tak)

A

Sommige fasen worden snel afgerond. Fase 3 (bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden) krijgen vaak weinig aandacht.

79
Q

Vul in (Tak). Bij meer complexe problematiek is een meer …(1) aanpak nodig, waarbij besluiten grondiger onderbouwd moeten worden.

A

1: individuele

80
Q

Vul aan (Tak). Interventiedoelen moeten … (vul eisen in)

A

concreet en behandelbaar zijn, bijdragen aan de zelfredzaamheid van de hulpvrager en door alle betrokkenen als urgent worden ervaren.

81
Q

Gardner en Sovnes maken onderscheid tussen behandeldoelen. Welke drie niveaus zijn dit? (Tak)

A
  1. Behandeling (hoogste niveau) - om probleemgedrag te laten afnemen en zelfredzaamheid te laten toenemen. Dit wordt gedaan door probleemoplossende vaardigheden te vergroten, compenserende strategieën aan te leren en de situatie aan te passen
  2. Management (middelste niveau): nastreven beheersbaarheid van het probleem en rust, om de draaglast van het gezin te verminderen
  3. Controle (laagste niveau): nastreven van veiligheid en het voorkomen/beperken van materiële en emotionele schade
82
Q

Door middel van een kosten-baten analyse worden verschillende handelingsmogelijkheden tegen elkaar afgewogen. Wat is hierbij van belang? (Tak)

A
  • Ernst van probleem en de zwaarte van de interventie zijn in balans
  • Hulp wordt zo dicht mogelijk bij de natuurlijke situatie geboden, om kans te vergroten dat hulpvrager de nieuwe vaardigheden generaliseert naar thuissituatie
  • Potentiële bronnen in eigen situatie van de hulpvrager worden benut
  • Aanpak sluit aan bij ontwikkelingsniveau van het kind en de opvoedcompetenties van de ouders
  • Aanpak is in ogen van hulpvrager een logische reactie op zijn vraag
  • Aanpak is ecologisch valide (sluit aan bij normen en waarden van hulpvrager)
  • Interventie is zo gefaciliteerd dat hij kan worden uitgevoerd
83
Q

Aan welke eisen moet de monitoring van interventie voldoen? (Tak)

A
  • Logisch voortvloeien uit behandeldoelen
  • Betrekking hebben op centrale probleemelementen, zoals vastgesteld in probleemdefinitie
  • Moeten voor hulpvrager herkenbaar zijn als indicatoren voor de mate waarin de hulpvraag is beantwoord
84
Q

Waar bestaat fase 3 uit in de regulatieve cyclus? (Tak)

A

Bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden.

85
Q

Waar bestaat fase 4 uit in de regulatieve cyclus? (Tak)

A

Planning

86
Q

Waar bestaat fase 5 uit in de regulatieve cyclus? (Tak)

A

Interventie

87
Q

Waar bestaat fase 6 uit in de regulatieve cyclus? (Tak)

A

Evaluatie

88
Q

Wat houdt Routine Outcome Monitoring in? (Tak)

A

Er vindt via een vaste procedure een voor- en nameting van iedere behandeling plaats. Instrumenten die ervoor worden gebruikt moeten gevoelig zijn voor veranderingen die tijdens een behandeling worden nagestreefd. Ook moeten ze zijn afgestemd op problematiek en ontwikkelingsniveau van betrokken kind.

89
Q

Definitie Sleeper-effect (Tak)

A

Na behandeling wordt het effect pas na maanden zichtbaar.

90
Q

Waar heeft het integratief beeld betrekking op? (De Bruyn)

A

Op de klachten en problemen van client, maar ook op hoe het is ontstaan en in stand blijft. Het is het startpunt van indicatieanalyse.

91
Q

Wat is het doel van indicatieanalyse? (De Bruyn)

A

Het komen met een aanbeveling voor de best passende aanpak van het probleem.

92
Q

Vul in (De Bruyn). De uitkomst van de indicatieanalyse is een …(1). Dit is een lijst van één of meer aanbevelingen.

A

1: indicerende diagnose

93
Q

Welke twee indicerende hulpvragen worden onderscheiden? (De Bruyn)

A
  1. Gesloten indicerende hulpvragen: Hier wordt al een interventie genoemd (bv: is een sociale vaardigheidstraining geïndiceerd om de problemen te reduceren?)
  2. Open indicerende hulpvragen: Hier wordt gevraagd welke interventie het best past bij het probleem (bv: welke interventie is het best geschikt om…?)
94
Q

Definitie Indicatieanalyse (De Bruyn)

A

Het komen tot een beslissing over het best passende type interventie voor een probleem. Gebaseerd op de empirische en theoretische kennis over het verwachte nut van de aanpak.

95
Q

Definitie Indicatiestelling (De Bruyn)

A

Dit is het eindresultaat van de indicatieanalyse.

96
Q

Wat is het globale doel van interventie? (De Bruyn)

A

Opheffen of verminderen van een probleem en het tot stand brengen van een positieve verandering.

97
Q

Vul aan (De Bruyn). Bij het globale doel van de interventie wordt verwezen naar…

A

het onderkennende probleem in de probleemanalyse.

98
Q

Definitie Theoretische argumenten (De Bruyn)

A

Deze verwijzen vooral naar de ontstaans- en veranderingsprocessen van klachten en problemen. Komen vaak in verklaringsanalyse naar voren.

99
Q

Definitie Empirische argumenten (De Bruyn)

A

Betreffen feitelijke kennis over oa uitkomsten van interventie bij clienten met gelijkwaardige klachten, problemen en verklaringen.

100
Q

Tussen welke twee criteria maken we onderscheid? (De Bruyn)

A
  1. Empirische criteria - criteria waarbij is vastgesteld dat zij de kans van slagen van de behandeling beïnvloeden
  2. Hypothetische criteria - criteria waarbij het alleen verondersteld is dat ze de kans van slagen beïnvloeden
101
Q

Wat zijn voorbeelden van methodologische voorwaarden? (De Bruyn)

A
  • Het kunnen formuleren van indicatie en contra-indicatiecriteria die conceptueel helder zijn en te operationaliseren zijn;
  • Correct uitvoeren van de daadwerkelijke toetsing ten aanzien van de indicatie en contra-indicatiecriteria;
  • Tegengaan van fouten.
102
Q

Wat zijn voorbeelden van psychometrische voorwaarden? (De Bruyn)

A
  • Objectiviteit en betrouwbaarheid die van toepassing zijn op de middelen om de aanwezigheid van indicatie en contra-indicatiecriteria te controleren.
103
Q

Wat zijn voorbeelden van professionele voorwaarden? (De Bruyn)

A
  • Kunnen lezen en beoordelen van wetenschappelijke publicaties over effectiviteitonderzoek;
  • Beschikken over de vaardigheid tot ontlokken en expliciteren van de meningen van de cliënt;
  • Op de hoogte zijn van het algemene lokale aanbod van typen interventies;
  • Kunnen omgaan met eigen lacunes.
104
Q

Wat zijn de vijf stappen van een indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  1. Nagaan of een interventie ingezet kan worden
  2. Formuleren en prioriteren van doelen
  3. Selecteren van de in aanmerking komende typen interventies
  4. Bepalen van het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak
  5. Controle op de uitvoerbaarheid van een type interventie
105
Q

Wat zijn de substappen van stap 1 ‘Nagaan of een interventie ingezet kan worden’ van indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Is behandeling nodig?
  • Is behandeling mogelijk?
  • Is behandeling wenselijk?
106
Q

Wat zijn de substappen van stap 2 ‘Formuleren en prioriteren van doelen’ van indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Wat is het uiteindelijke globale interventiedoel?
  • Wat zijn eventueel de specifieke doelen?
107
Q

Wat zijn de substappen van stap 3 ‘Selecteren van de in aanmerking komende typen interventies’ van indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Welk theoretisch referentiekader wordt gekozen?
  • In welk type setting vindt de uitvoering plaats?
  • Directe (kindgericht) of indirecte (opvoedergericht) vorm van interventie?
  • Zijn er eisen ten aanzien van de interventieduur?
108
Q

Wat zijn de substappen van stap 4 ‘Bepalen van het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak’ van indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Wat is het positieve en negatieve nut?
  • Wat is de kans van slagen en falen?
  • Wat is de uitkomst van de weging van nut met de kans van slagen?
109
Q

Wat staat beschreven in het integratief beeld? (De Bruyn)

A

Problematische aspecten en de positieve ontwikkelingsmogelijkheden van de client.

110
Q

Wanneer is de kans op slagen van een interventie voor de client groter? (De Bruyn)

A
  • Naarmate de klacht minder intens is
  • De ernst van het probleem geringer
  • Dat oproepende/instandhoudende condities beter te beinvloeden zijn.
111
Q

Wat zijn twee typen handboeken die gebruikt worden door de diagnosticus om te kijken of behandeling mogelijk is? (De Bruyn)

A
  • Het eerste type kiest de problematiek als ingang
  • Het tweede type kiest de soort behandeling als ingang
112
Q

In welke stap van de indicatieanalyse is de client nauw betrokken en veel overleg? (De Bruyn)

A

Stap 2: formuleren en prioriteren van doelen.

113
Q

Welke drie hoofdvarianten hebben we als het gaat om de aanpak van een interventie? (De Bruyn)

A
  1. Individuele aanpak: direct gericht op het kind of de jeudigde
  2. Groepsaanpak: direct gericht op de leefgroep of de klasgroep
  3. Opvoedersaanpak/mediatietherapie: indirect tov het kind en direct gericht op een ouder, groepsleider of leerkracht
114
Q

Uit welke twee componenten bestaat het positieve nut van een behandeling? (De Bruyn)

A
  1. Effectiviteit: de mate waarin het vooraf geformuleerde doel bereikt wordt
  2. Positieve bijwerkingen
115
Q

Wanneer is er sprake van weinig positief nut? (De Bruyn)

A

Als er slechts enkele aspecten van het probleem binnen het bereik van de behandeling vallen.

116
Q

Wat zijn belangrijke aandachtspunten van de indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Raadpleeg regelmatig de literatuur;
  • Raadpleeg een goede sociale behandelingskaart (overzicht behandelaars, behandelingen, behandelingsinstellingen, wachtlijsten etc.);
  • Let erop onderscheid te maken tussen indicatie en contra-indicatiecriteria;
  • Maak gebruik van opeenvolgende werkbladen voor iedere stap van de indicatieanalyse;
  • Houd de waarderingen door de cliënten bij voor de aard en opbrengst van de gedane behandelingsvoorstellen.
117
Q

Vul aan (De Bruyn). Als de hulpvraag van de client indicerend van aard was, dan is het antwoord een …

A

lijst met aanbevelingen.

118
Q

Wat is een veelvoorkomende klacht in het diagnostische proces? (De Bruyn)

A

Dat de diagnostische uitspraken niet aansluiten op de hulpvragen van de clienten.

119
Q

Op welke drie dingen varieren adviesgesprekken? (De Bruyn)

A
  1. De opzet - samenstelling van deelnemende personen, locatie van gesprek, duur, indeling
  2. De inhoud - geeft aan waarop het gesprek betrekking heeft
  3. Het doel
120
Q

Wat zijn de vier doelen van adviesgesprekken? (De Bruyn)

A
  1. Verschaffen van info over onderkennende en verklarende diagnose, over argumenten uit de indicatieanalyse en de uiteindelijke aanbeveling
  2. Controleren van het werk van diagnosticus adhv de reacties van client
  3. Via overleg probeert diagnosticus tot overeenstemming te komen voor wat betreft zijn aanbevelingen en de voorkeur van de client
  4. Het verzamelen van info met het oog op concrete invulling van gekozen advies
121
Q

Definitie Gespreksmodus (De Bruyn)

A

De gesprekken die diagnosticus in de loop van DC voert met client, zijn erop gericht om verschillende doelen te bereiken. Elk doel geeft een ander karakter aan t gesprek.

122
Q

Vul in (De Bruyn). …(1) en …(2) voorwaarden zijn in de adviesfase van belang.

A

1: Methodologische
2: professionele

123
Q

Wat zijn methodologische voorwaarden in de adviesfase? (De Bruyn)

A
  • Controleerbaar en inzichtelijk antwoord kunnen geven op hulpvragen
  • Aantoonbaar kunnen verantwoorden van aanbevelingen
124
Q

Wat zijn de professionele voorwaarden in de adviesfase? (De Bruyn)

A
  • Verschillende gespreksvaardigheden
  • Goede relationele vaardigheden
  • Omgaan met emoties van anderen
  • In kunnen leven in het perspectief van de client
  • Info helder en objectief kunnen overdragen
  • Aansluiten bij taalgebruik en referentiekader van client
  • Op de hoogte zijn van wettelijke en beroepsethische richtlijnen
125
Q

Welke drie gespreksmodi onderscheiden Schoorl en Kousemaker? (De Bruyn)

A
  1. Informatiemodus
  2. Consensusmodus
  3. Beïnvloedingsmodus
126
Q

Definitie Informatiemodus (De Bruyn)

A

Praten heeft doel van uitwisselen van info. Oa het overdragen en verzamelen van zowel objectieve als subjectieve info.

127
Q

Definitie Consensusmodus (De Bruyn)

A

Heeft als doel consensus bereiken. Zowel client als diagnosticus moet bereid zijn zich te laten beinvloeden door argumenten van de ander.

128
Q

Definitie Beinvloedingsmodus (De Bruyn)

A

Praten heeft als doel het handelen van een ander te beinvloeden en te veranderen.

129
Q

Wat zijn de zes stappen in de adviesfase? (De Bruyn)

A
  1. De voorbereiding van het adviesgesprek door een diagnosticus;
  2. De voorlichting aan de cliënt;
  3. De controle door de diagnosticus;
  4. Het overleg tussen diagnosticus en cliënt;
  5. Het concretiseren van het advies door de diagnosticus;
  6. De afronding van het adviesgesprek.
130
Q

Welke stappen doorloopt diagnosticus in de voorbereiding van het adviesgesprek? (De Bruyn)

A
  • Wie zal bij het adviesgesprek aanwezig zijn en waar vindt het plaats?
  • Hoe kan ik de client het beste voorlichten?
  • Welke van mijn conclusies wil ik controleren aan de client?
  • Op welke wijze presenteer ik mijn aanbeveling zodat de client een goede keuze maakt?
  • Welke info heb ik nodig voor de concretisering van het gekozen advies?
  • Hoe rond ik het adviesgesprek af?
131
Q

Welke soort gespreksmodi heb je bij de stap van voorlichting aan de client? (De Bruyn)

A

Informatiemodus. Diagnosticus geeft info.

132
Q

Welke soort gespreksmodi heb je bij de stap van controle van diagnosticus? (De Bruyn)

A

Informatiemodus. Informatie die de client geeft.

133
Q

Welke soort gespreksmodi heb je bij de stap van overleg over de aanbevelingen? (De Bruyn)

A

Consensusmodus en beinvloedingsmodus.

134
Q

Welke soort gespreksmodi heb je bij de stap van concretiseren van het gekozen advies? (De Bruyn)

A

Informatiemodus.

135
Q

Wat zijn de tien punten van het interventieplan? (De Bruyn)

A
  1. Interventiedoel: globaal (lange termijn) en specifiek (korte termijn)
  2. Type interventie: ambulant, opname in instelling etc
  3. Vorm van interventie: gedragstherapie, speltherapie etc
  4. Locatie of setting waar interventie zal worden uitgevoerd
  5. Te hanteren methoden, technieken en procedures
  6. Persoon die interventie toepast en contact met client onderhoudt
  7. Personen uit clientensysteem die bij interventie orden betrokken en wijze waarop dit zal gebeuren
  8. Inschatting van frequentie en duur van behandeling of begeleiding
  9. Urgentie van interventiedoelen en evt prioritering daarbinnen
  10. Evaluatie van het plan: duidelijk aangeven wat criteria zijn om van positief resultaat te spreken, wat verwachtingen zijn
136
Q

Welke soort gespreksmodi heb je bij de stap van afsluiting? (De Bruyn)

A

Informatiemodus en consensusmodus

137
Q

Wat zijn de stappen in een slechtnieuwsgesprek? (De Bruyn)

A
  1. Voorbereiding: alle benodigde info moet er zijn, zodat er goed gereageerd kan worden
  2. Meedelen slechte nieuws
  3. Ruimte voor emotie
  4. Uitwerken van de boodschap
  5. Uitzicht op de toekomst: zoeken naar oplossingen
138
Q

Wat zijn twee valkuilen in slechtnieuwsgesprek bij het meedelen van slecht nieuw? (De Bruyn)

A
  1. Slechte nieuws wordt verhuld door allerlei irrelevante gegevens of door ermee te wachten tot veel later in gesprek
  2. Er wordt alleen gezegd dat er iets aan de hand is, en de client moet zelf maar uitvinden via vragen wat dat is
139
Q

Wat zijn aandachtspunten in de adviesfase? (De Bruyn)

A
  • Ga constructief om met weerstand;
  • Controleer of de cliënt het integratief beeld (verklarende diagnose) goed heeft begrepen;
  • Controleer of de cliënt de indicatieanalyse (indicerende diagnose) goed heeft begrepen.
140
Q

Hoe kun je omgaan met weerstand? (De Bruyn)

A
  • Accepteer dit en bied geen weerstand tegen weerstand;
  • Signaleer en benoem het en toon er begrip voor;
  • Zwijg bewust, maar met een geïnteresseerde en uitnodigende houding;
  • Luister en vraag door, probeer de reden van weerstand te achterhalen;
  • Vraag om suggesties en oplossingen.
141
Q

Wat is belangrijk bij het creëren van een voorspelbare en stimulerende omgeving voor jeugdige met ADHD? (BPSW)

A

Positief opvoedklimaat en adequate vaardigheden van opvoeders om gedrag te beïnvloeden.

142
Q

Waar wordt rekening mee gehouden in een positief opvoedingsklimaat? (BPSW)

A

De zorgen, eigenaardigheden, spanningen en het plezier van jongeren. Opvoeder moet sensitief zijn.

143
Q

Wat houdt het in als opvoeders sensitief zijn? (BPSW)

A

Dan zijn ze respectvol, geïnteresseerd, accepterend, empathisch en betrokken met jeugdigen omgaan, houden rekening met hun beperkingen en hebben oog voor behoeften en capaciteiten van jongeren.

144
Q

Wat stelt de leertheorie over gedragsbeïnvloeding? (BPSW)

A

Dat gedrag wordt beïnvloed door wat eraan voorafgaat (antecedenten; bv structuur, regels, instructies) en door wat er op volgt (consequenties).

145
Q

Vul aan (BPSW). Bij het toepassen van het ABC schema moet bij jongeren met ADHD rekening gehouden worden met…

A

problemen in executieve functies en motivatie.

146
Q

Welke technieken kunnen worden ingezet voor het beinvloeden van gedrag van jongeren met ADHD? (BPSW)

A
  • Voorspelbaar maken van omgeving dmv dagelijke routine en regels
  • Duidelijk en helder dagprogramma
  • Spullen klaarleggen voordat aan een taak begonnen wordt
  • Taken opdelen in kleinere deeltaken
  • Structuur aanbrengen in ongestructureerde situaties
  • Checken of regels en afspraken zijn begrepen
  • Heldere en duidelijke instructies bieden
147
Q

Definitie Prompting (BPSW)

A

Verwijst naar het uitlokken van adequaat gedrag dmv extra stimuli, signalen of hints.

148
Q

Op welke manier kun je prompting uitvoeren? (BPSW)

A

Kan verbaal (zeggen dat iets gedaan moet worden), non-verbaal (aanwijzen), of fysiek (de jongere aantikken).

149
Q

Wat is het resultaat van sociale bekrachtiging? (BPSW)

A

Positieve reacties die volgen op gedrag. De jongere gaat hierdoor het gedrag vaker vertonen. Werkt beter dan negatieve reacties.

150
Q

Hoe heet het als een kind naast sociale bekrachtiging ook tastbare bekrachtiging krijgt zoals stickers? (BPSW)

A

Materiele bekrachtiging.

151
Q

Wat zijn opvoedtechnieken die gericht zijn op het uitdoven van ongewenst gedrag? (BPSW)

A
  • Negeren
  • Timeout of apart zetten
  • Straffen (als het gedrag écht niet genegeerd kan worden)
152
Q

Defintie Psychopathologisch model (Johnson)

A

Een verzameling werkhypothesen betreffende de rol van biologische, psychologische, sociaal-omgevings- en/of andere factoren die geacht worden bij te dragen tot de ontwikkeling van psychopathologie.

153
Q

Wat vertegenwoordigt het Medische/ziektemodel in de psychopathologie? (Johnson)

A

Het biologische perspectief.

154
Q

Hoe ontwikkelde het medische/ziektemodel zich? (Johnson)

A

Als resultaat van vroege pogingen van de medische wereld ome en verklaring te vinden voor afwijkend gedrag. Afwijkend gedrag werd gezien als resultaat van onderliggende fysiologische afwijkingen of ziekteprocessen.

155
Q

Waar zijn de beoordelingsprocedures van het medische/ziektemodel op gericht? (Johnson)

A

Op vast te stellen in hoeverre kind kenmerken vertoont die in overeenstemming zijn met een diagnose van een bekende vorm van psychopathologie en om de aard van eventuele biologische factoren vast te stellen die verband kunnen houden met het probleemgedrag.

156
Q

Van welke theorie/model is het psychodynamische model gemaakt? (Johnson)

A

Medische model en de basisprincipes van psychoanalytische theorie van Freud.

157
Q

Op welke manier is de psychoanalytische theorie van Freud ontwikkelingsgericht? (Johnson)

A

Zij gaat ervan uit dat het kind met succes opeenvolgende fasen van ontwikkeling moet doorlopen die van cruciaal belang zijn voor het uiteindelijke persoonlijke en sociaalemotionele welzijn.

158
Q

Uit welke psychoseksuele stadia bestaat de psychoanalytische theorie? (Johnson)

A

Orale, anale, fallische en genitale ontwikkelingsperiodes.

159
Q

Wat veronderstelt de psychoanalytische theorie? (Johnson)

A

Dat er verschillende persoonlijkheidsconstructen bestaan die op elkaar inwerken en waarvan de uitdrukking en de interacties worden gevormd door de ervaringen van het kind terwijl hij/zij de opeenvolgende fasen van de psychoseksuele ontwikkeling doorloopt. Id, Ego en Superego.

160
Q

Welke drie persoonlijkheidsconstructies zijn er volgens psychoanalytische theorie? (Johnson)

A

Id, Ego, Superego

161
Q

Wat houdt het Id in? (Johnson)

A

De biologische basisenergie en bron van instinctieve verlangens. Bevrediging van biologische behoeften en impulsen.

162
Q

Wat houdt het Ego in? (Johnson)

A

Rationele structuur die tracht te bemiddelen of een evenwicht te vinden tussen de eisen van het Id en die van de maatschappij. Ook Superego. Ontwikkelt zich uit de ervaringsinteractie van het individu met de omringende omgeving.

163
Q

Wat houdt het Superego in? (Johnson)

A

Vertegenwoordiger van morele kwesties of ‘geweten’, en weerspiegelt de verinnerlijking van de morele code van het individu. Komt voort uit ervaring.

164
Q

Als je kijkt naar de persoonlijkheidsconstructies van Freud, hoe ontstaat schuldgevoelens en angst? (Johnson)

A

Wanneer de eisen van het Id in conflict staan met de censuur van de Superego. Ego bemiddelt dan tussen deze conflicterende aspecten van de persoonlijkheid.

165
Q

Wat is de taak van het Ego? (Johnson)

A

Om het individu te beschermen tegen overweldiging door angst en andere bedreigende gevoelens in het licht van intrapsychische conflicten.

166
Q

Volgens psychodynamische model kunnen conflicten worden uitgedrukt op een bewust en onbewust niveau. Wat is het meest problematisch en welke rol spelen de persoonlijkheidsconstructies van Freud? (Johnson)

A

Onbewust meest problematisch/bedreigend voor emotionele welzijn en algemene aanpassing van individu. Verplaatsing van conflictueuze gedachten en gevoelens tussen bewust en onbewuste niveaus wordt bemiddeld door Ego en zijn verdedigingsmechanismen. “Uit het oog, uit het hart”

167
Q

Wat gebeurt er als het Ego te zwak is om conflicten op te lossen? (Johnson)

A

Dan probeert het het te verbannen naar een onbewust niveau waar het meer problemen voor het indvidu creëert. Conflict kan zich uiten in vorm van abnormaal gedrag.

168
Q

Waar zijn de beoordelingsprocedures van het psychodynamische model op gericht? (Johnson)

A

Vaststellen van aard van moeilijkheden van kind door gebruik te maken van ouder- en/of kindgesprekken en gebruik van psychologische tests die ontworpen zijn om bewijs te verzamelen van onbewuste conflicten en persoonlijkheidsdynamieken die zouden kunnen bijdragen aan zijn problemen.

169
Q

Waar zal therapie zich op richten binnen psychodynamische model? (Johnson)

A

Helpen van het kind om zich bewust te worden van onbewuste factoren waarvan verondersteld wordt dat ze verband houden met zijn problemen, door direct contact therapeut of indirect door spel.

170
Q

Waar wordt de nadruk op gelegd bij het gedragsperspectief (behavioral model; Johnson)

A

Op externe-omgevingsdeterminanten van gedrag ipv onderliggende factoren (biologisch, intrapsychisch). Openlijk gedrag. Problematische gedrag wordt gezien als primaire probleem. Gedrag is aangeleerd.

171
Q

Waar zal therapie zich op richten binnen behavioral model (Johnson)

A

Op afleren van gedrag of nieuw gedrag aanleren dmv systematische desensitisatie, modellering, operante conditionering, cgt

172
Q

Waar gaat het Client-centered model van uit? (Johnson)

A

Dat individuen in zichzelf de capaciteit hebben voor persoonlijke groei en adaptief functioneren.

173
Q

Hoe ontstaat psychopathologie volgens client-centereld model? (Johnson)

A

Als gevolg van sociale of omgevingsomstandigheden, opgelegd aan het individu, die op de een of andere manier de persoonlijke groei blokkeren of belemmeren.

174
Q

Waar zal therapie zich op richten binnen client-centered model? (Johnson)

A

Vaak spelactiviteit en daarna nadruk op verbale interactie met oudere kinderen. Primaire aandacht gaat naar relationele factoren en aan een verheldering van gevoelens van kind dmv reflecteren. Client bepaalt richting van therapie.

175
Q

Waar gaat het Family Model van uit? (Johnson)

A

Gezin wordt gezien als complex en dynamisch sociaal systeem waarin het gedrag van elk gezinslid een functie is van de druk die binnen het systeem bestaat. Probleemgedrag als resultaat van disfunctioneren van gezin.

176
Q

Waarom zijn veel observatiemetingen niet geschikt voor de klinische praktijk? (Johnson)

A

Wegens complexiteit van metingen, moeilijkheid om getrainde beoordelaars te vinden om gedrag te coderen.

177
Q

Wat is een eclectische benadering? (johnson)

A

Selecteren van bruikbare verklarende constructen en klinische methoden uit verschillende theoretische oriëntaties ipv te vertrouwen op één specifieke theorie of behandelingsbenadering. Ook tegemoetkomen specifieke behoeften van kind.