Week 7 Flashcards

1
Q

Vooroordelen

A

Houding tov mensen in een groep omdat ze lid zijn van die groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Attitudes bestaan uit

A
  1. Cognitie
  2. Affect
  3. Gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vooroordelen bestaan uit:

A
  1. Stereotypes
  2. Emoties
  3. Discriminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stereotypes

A

Gegeneraliseerde ideeën over hoe mensen in een bepaalde groep zijn, zonder rekening te houden met individuele verschillen

(heuristiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gevolg sociale categorisatie

A
  1. Soms helpend als het klopt
  2. Vaak niet kloppend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociale categorisaties zijn hardnekkig door..

A
  1. Confirmation bias
  2. Perseveratie effect
  3. Hardnekkiger als ze emoties oproepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Discriminatie

A

Schadelijke, onrechtvaardige negatieve acties tov leden van een groep omdat ze bij die groep horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Spanning, boosheid of een laag zelfvertrouwen … de kans tot agressief gedrag tegenover andere groepen

A

Verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

We gaan onbewust naast mensen zitten die op ons lijken, dit leidt tot..

A

Eenzaamheid van minderheidsgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Micro-agressies treden op door stereotypes, ondanks minder discriminatie tegenwoordig. Micro-agressies zijn

A

Microagressies zijn subtiele, vaak onbedoelde uitspraken, gedragingen of houdingen die discriminerend, denigrerend of beledigend kunnen zijn tegenover leden van gemarginaliseerde groepen. Hoewel ze op het eerste gezicht klein lijken, kunnen ze een cumulatieve impact hebben op de psychologische gezondheid en het welzijn van degenen die ermee te maken krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Onbewuste associaties sturen onze …

A

Sociale cognities. B.v. agressie + donkere mensen associatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bogus pipeline

A

Deelnemers wijsmaken dat een machine hun werkelijke attitudes registreerde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom helpt de bogus pipeline bij het meten van vooroordelen?

A

Omdat mensen niet willen toegeven dat ze vooroordelen hebben, zo vermijd je sociaal wenselijke antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voorspelt de implicit association test gedrag?

A

Nee, maar wel de sterkte van de associatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gevolgen discriminatie zelfwaardering

A

Lagere zelfwaardering minderheidsgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rol self-fulfilling prophecy bij vooroordelen en stereotypes

A

Proces:

  1. Iemand heeft een verwachting over jouw gedrag, gebaseerd op een stereotype (bijvoorbeeld: “Vrouwen zijn niet goed in wiskunde”).
  2. Die persoon gedraagt zich op een manier die die verwachting communiceert (bijvoorbeeld: een leraar biedt minder wiskundige uitdagingen aan een meisje).
  3. Jij internaliseert deze subtiele signalen en gaat presteren op een manier die aansluit bij de verwachtingen (bijvoorbeeld: minder goed presteren in wiskunde).
  4. Het stereotype lijkt bevestigd, waardoor de cyclus zich voortzet.

Waarom een cyclus?: Het is een interpersoonlijk proces omdat het gedrag van anderen een kettingreactie veroorzaakt: hun verwachtingen beïnvloeden jouw gedrag, wat op zijn beurt hun stereotype versterkt.

17
Q

Sociale identiteitsbedreiging

A

Proces:
1. Je wordt geconfronteerd met een situatie waarin een stereotype over jouw groep relevant is (bijvoorbeeld: een test waarvan gezegd wordt dat het “mannen beter ligt dan vrouwen”).

  1. Je wordt je sterk bewust van dat stereotype, wat je cognitieve en emotionele energie opslokt (bijvoorbeeld: piekeren of angst om het stereotype te bevestigen).
  2. Dit belemmert je prestaties en versterkt het gevoel dat je niet goed genoeg bent, los van je daadwerkelijke capaciteiten.

Dit is een intrapersoonlijk proces, omdat de effecten zich voornamelijk binnen jezelf afspelen: je overtuigingen en emoties worden negatief beïnvloed.

18
Q

Concurrerende stereotypes effect

Experimentele groep: Aziatische vrouwen bij wiskundetoets

Conditie 1: “mannen doen het vaak beter”

Conditie 2: “Aziatische mensen doen het vaak beter”

A

Conditie 1 = minder prestatie
Conditie 2 = meer prestatie

19
Q

onderzoek: zwarte kinderen moesten kiezen of ze liever met een zwarte of witte pop wilde
spelen
● meerderheid kiest witte pop omdat die ‘liever’ is
=> zijn zich dus al vroeg bewust van stereotypes

20
Q

Waarom hebben we vooroordelen? Normatieve regels

A

Normatieve regels:

Sociale druk om te conformeren, racisme nemen we over uit de omgeving

21
Q

Waarom hebben we vooroordelen? Geïnstitutionaliseerde discriminatie

A

Discriminatie door overheid of andere autoriteit die neergezet wordt als “normaal”.

22
Q

Waarom hebben we vooroordelen? Sociale cognitie

A

We willen een positief zelfbeeld en willen dat onze groep de beste is, hierdoor praten we negatief over andere groepen.

23
Q

Etnocentricisme

A

Geloof dat je eigen groep de beste is

  • Normaal zo lang het niet extreem is
24
Q

In-group bias

A

Mensen uit eigen groep voortrekken

25
Q

Out-group homogeniteit

A

Mensen uit andere groepen niet zien als individu, maar als ‘groep’.

Generalisatie

26
Q

Realistische conflicttheorie;

A

Groepen die met elkaar in conflict zijn om beperkte middelen vormen vooroordelen over elkaar.

27
Q

Zondeboksmechanisme:

A

in slechte tijden hebben individuen de neiging zich af te reageren op mensen in een zij-groep met wie ze rechtstreeks om schaarse middelen concurreren

28
Q

Contacthypothese

A

Methode om vooroordelen te verminderen onder bepaalde voorwaarden

● gelijke status
● ondersteund door sociale normen
● wederzijdse afhankelijkheid
● gemeenschappelijk doel
● informeel en interpersoonlijk
● vindt plaats met verschillende mensen in de zij-groep ipv met slechts één symbolisch contact

29
Q

uitgebreide contact effect

A

Het uitgebreide contacteffect (extended contact effect) verwijst naar het fenomeen dat indirecte positieve contacten tussen leden van verschillende groepen (via een gedeelde derde partij) kunnen bijdragen aan het verminderen van vooroordelen en intergroepsconflicten. Dit effect is gebaseerd op sociale leerprocessen en benadrukt dat je vooroordelen kunt verminderen, zelfs zonder direct persoonlijk contact met een lid van een andere groep.

30
Q

Parasociaal contact

A

Emotioneel 1-zijds verbonden met bekend persoon

31
Q

Indirect contact

A

het zien van intergroepscontact via voorbeelden in nieuws of media. Veelbelovend om vooroordelen te verminderen

32
Q

Jigsaw model

A

Minder discriminatie in klassen door kinderen in gemixte groepen samen te laten werken, zorgt dat ze van elkaar afhangen.

  • Vermindert vooroordelen
  • Vergroot integratie/empathie
  • Mensen zien als individu