Week 4 pt 1 Flashcards

1
Q

Attitudes:

A

Evaluaties van mensen, objecten en ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Genetische rol attitudes

A
  • Temperament en persoonlijkheid spelen grote rol in vorming van attitudes, waardoor er een genetische rol is in attitudevorming.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 componenten attitudes

A
  1. Cognitief component: de gedachten en opvattingen die mensen vormen over attitudeobject. Afweging van plus- en minpunten van object.
  2. Affectief component: de emotionele reacties naar attitudeobject. Gevoelens die niet komen van een afweging van feiten maar van eigen normen en waarden.
  3. Gedragscomponent: hoe mensen gedragen richting attitudeobject. Bijvoorbeeld: “Nou, ik hou van hardlopen want ik doe dat elke ochtend”.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conditionering hangt af van het … component van attitudes

A

Conditionering hangt af van affectief component.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een afweging van plus- en min punten van een product gebruikt het .. component van attitudes

  1. Cognitief
  2. Affectief
  3. Gedrags
A

cognitief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

“Nou, ik hou van hardlopen want ik doe dat elke ochtend”.

Voorbeeld van … component van attitude

  1. Cognitief
  2. Affectief
  3. Gedrags
A

gedrags

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zelfperceptietheorie:

A

onder bepaalde omstandigheden weten we pas hoe we ons voelen zodra we handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Expliciete attitudes:

A

bewuste attitudes die we bevorderen. Bewuste evaluatie, stemmen of opkomen voor iemand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Impliciete attitudes:

A

onbewuste attitudes buiten onze controle. Onbewust racisme, voorkeur etc. (gevormd tijdens jeugd, b.v. afkeer voor mensen met overgewicht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Attitudevorming condities nodig zijn:

A
  1. Oorspronkelijke attitude ambigu of zwak
  2. Gedrag gebruiken als verklaring alleen wanneer er geen andere verklaring is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zijn attitudes en gedragingen aan elkaar gehecht?

A

Nee, bijvoorbeeld het voorbeeld van LaPiere waarin aziatische mensen wel de bar in mochten komen, maar in brieven werd aangegeven dat ze geen aziatische mensen toelaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Attitude toegankelijkheid/accessibility:

A

attitudes voorspellen spontaan gedrag alleen wanneer ze zeer toegankelijk zijn.

Hoe sterker de associatie tussen een object en een evaluatie daarvan, hoe sneller mensen aangeven hoe ze zich voelen over dat object.

Wanneer toegankelijkheid hoog is, springt je attitude snel naar de voorgrond wanneer je het attitudeobject ziet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe worden attitudes toegankelijk?

A

Door veel directe ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer kunnen zwak toegankelijke attitudes worden ingezet?

A

Wanneer er tijd is om te evalueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Theorie van gepland gedrag:

A

De gedragsintentie wordt voorspeld door 3 aspecten: attitude, ervaren gedragscontrole en subjectieve normen. Deze gedragsintentie voorspelt het gedrag.

wanneer mensen tijd hebben om te evalueren hoe ze zich gaan gedragen, is hun intentie de beste voorspeller van hun gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Theorie van gepland gedrag:
1. Attitude over gedrag:

A

hoe specifieker de attitude voor het gedrag, hoe beter het gedrag voorspeld. In het voorbeeld van LaPiere zou de vraag “zou je mensen toelaten tot je bar als hij een goed-geklede Chinese man was?” is veel specifieker dan “zou je Aziatische mensen toelaten?”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Theorie van gepland gedrag:
3. Ervaren gedragscontrole:

A

het geloof van mensen om het desbetreffende gedrag te kunnen vertonen. Hoe makkelijker, hoe groter de kans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Theorie van gepland gedrag:
2. Subjectieve normen:

A

mensen hun opvattingen over hoe andere mensen om wie zij geven naar het desbetreffende gedrag zouden kijken. Hoe meer het aansluit, hoe groter de kans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Attitudes hangen sterk af van sociale omgeving.

A

Attitudes hangen sterk af van sociale omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Persuasive communication:

A

berichten die een bepaalde kant van een probleem goed laten klinken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Yale attitudeverandering methode:

A

Wie zei wat tegen wie?

onderzoek naar de condities waarin mensen hun attitude veranderen bij persuasieve berichten. De persoon die communiceert, de inhoud van de communicatie en de ontvangers.

22
Q

Yale model attitudeverandering componenten: Wie zei wat tegen wie

A
  1. Wie: de persoon die communiceert. Aantrekkelijke en kundige sprekers overtuigen meer mensen.
  2. Wat: de inhoud. Emotionele boodschap sterk. Mensen sneller overtuigd door berichten die niet lijken alsof ze hen moeten overhalen. Argumenten met plus en minpunten zijn sterker.
  3. Wie: Afleiding = meer persuasie. Lagere intelligentie en zelfbewustzijn = meer persuasie, tussen 18-25 jaar meer persuasie. Culturele verschillen
23
Q

Probleem Yale model attitudeverandering:

A

Geen informatie over waar je op moet focusen.

24
Q

Elaboration likelihood model:

A

model dat twee manieren beschrijft om persuasieve communicatie in te zetten voor attitudeverandering

(centraal/perifeer)

25
Q

Centrale route elaboration likelihood model

A
  1. Centraal: wanneer mensen gemotiveerd zijn om aandacht te besteden. Letten meer op inhoud. Leidt tot langdurige, resistente attitudeverandering.

Hiervoor is motivatie en de capaciteit tot focus nodig.

26
Q

Perifere route elaboration likelihood model

A
  1. Perifeer: wanneer mensen afgeleid zijn. Letten meer op surface-level informatie zoals de spreker. Leidt tot tijdelijke, veranderbare attitudeverandering.
27
Q

Motivatie luisteren bericht hangt o.a. af van de …

Denk aan of het bij je past.

A

Persoonlijke relevantie.

Wanneer een goed argument gepresenteerd wordt, is het verschil groter tussen mensen met veel en weinig relevantie.

Dus: weinig verschil tussen overtuiging bij goede/slechte argumenten als je weinig relevantie hebt, veel verschil in overtuiging als je veel persoonlijke relevantie hebt

28
Q

Angst-inducerende communicatie:

A

overtuigende boodschap door middel van angstzaaiing.

29
Q

Angst inducerende communicatie kans:

matige angst en de boodschap geeft een oplossing

A
  • Bij matige angst en het idee dat de boodschap je gaat helpen de angst te verminderen, zijn mensen gemotiveerd om de centrale route te gebruiken en dus aandachtig te analyseren.
30
Q

Angst inducerende communicatie kans:

Heel grote angst

A

Mensen luisteren niet bij te grote angst omdat ze zich willen beschermen van de angst

31
Q

Angst inducerende communicatie kans:

Angst zonder oplossing

A

Mensen luisteren niet

32
Q

Heuristiek-systematisch model van overtuiging:

A

mensen gebruiken heuristieken wanneer ze de perifere route van overtuiging gebruiken.

(Experts hebben altijd gelijk, mensen die snel praten zijn slim).

33
Q

“Hoe voel ik me hierbij” is een vorm van een ….

A

Heuristiek

34
Q

Probleem met “hoe voel ik me hierbij” heuristiek

A

Misattributie. Het is onduidelijk waar het gevoel vandaan komt

35
Q

We zijn gevoeliger voor overtuiging wanneer we … zijn

  1. Blij
  2. Verdrietig
A

Blij. Bij verdriet is een sterkere boodschap nodig

36
Q

Een cognitieve attitude is meer beïnvloedbaar door …. Argumenten

(rationele/affectieve)

37
Q

Een affectieve attitude is meer beïnvloedbaar door …. Argumenten

(rationele/affectieve)

A

affectieve.

38
Q

Rol fysieke omgeving in attitudeverandering:

A

Lichaamshouding en fysieke omgeving grote rol. Mensen die knikken reageren beter op sterke argumenten, mensen die nee schudden reageren beter op zwakke argumenten.

39
Q

Goede advertenties maken zichzelf…

Denk aan relevantie

A

Persoonlijk relevant

40
Q

Subliminale reclame werkt niet in het dagelijks leven, maar…

A

Wel in een zeer gecontroleerde lab-omgeving

41
Q

Attitude inoculation:

A

Techniek om overtuiging tegen te gaan

de tegenargumenten en con-arguments voor je overtuiging bedenken voordat je confrontatie aangaat.

42
Q

Hoe bescherm je jezelf tegen overtuiging van reclame?

A

Vantevoren herinneren dat bedrijven attitudeverandering willen brengen.

43
Q

Hoe bescherm je jezelf tegen peer pressure

A

Milde versies van peer-pressure: play-versie van peer pressure helpt het tegengaan.

44
Q

Reactantie/reactance theorie:

A

Het idee dat wanneer mensen het idee hebben dat hun vrijheid tot een bepaald gedrag wordt onderdrukt, een vervelende weerstand ervaren wordt die verminderd kan worden door het onwenselijke gedrag uit te voeren.

45
Q

Je neemt attitudes van ouders vaak over. Dit komt door…

A

Sociaal leren

46
Q

Mere exposure effect

A

Pure blootstelling aan attitude kan attitudewijziging voortbrengen

(bijvoorbeeld blootstellen aan neutrale beelden, sommige vaker, positiever beeld over wat vaker gezien is)

47
Q

Overexposure

A

Wanneer je iets minder leuk gaat vinden naarmate je het te veel hebt gezien

48
Q

Reactietijd geeft een idee over de …. van je attitude

49
Q

Wanneer is er een recency/primacy effect volgens Yale theorie persuasie (kiezen tussen twee speeches)

A

Recency effect wanneer er een pauze tussen de speeches is, en een primacy effect wanneer er een pauze is na de speeches en geen pauze tussenin

50
Q

Identificeerbare slachtoffer-effect

A

Aantal donaties voor goed doel stijgt wanneer bekend (identificeerbaar) persoon slachtoffer is.

Dit werkt beter dan grote cijfers mensen omdat het emoties opwekt

51
Q

Mensen met een slecht humeur zijn … richting een boodschap

Kritischer
Minder kritisch

A

Kritischer

52
Q

Wanneer treedt reactantie op?

A

Bij een te sterke poging tot overtuiging. Gebeurt wanneer mensen het idee hebben dat hun vrijheid tot het vertonen van het gedrag bedreigd wordt.