Week 2 Flashcards

1
Q

Computers denken beter dan mensen. Waarvoor geldt dit niet?

A

Sociale cognitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Automatisch denken

A

Onbewust, automatisch, snel, zonder inzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schema

A

Mentale structuur van kennisorganisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hangen we meer of minder af van schema’s naarmate ambiguïteit toeneemt?

A

Hoe meer ambigu, hoe meer men afhangt van schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cultuur heeft invloed op de ….. van schema’s

A

Inhoud

Inhoud van schema’s afhankelijke van cultuur. (Veel koeien –> sterke schema’s daarover)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Accessibility/toegankelijkheid.

A

Accessibility/toegankelijkheid.

De mate waarin schema’s en concepten op de voorgrond zijn en waarschijnlijk zijn om gebruikt te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Je kan verschillende schema’s gebruiken om een situatie te beoordelen. Waar hangt dit vanaf?

A

Accessibility/toegankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt iets Toegankelijk/Accessibile? 3 verklaringen.

A
  1. Chronisch actief: Schema’s constant actief door eerdere ervaring. (b.v. zelfconcept, wat belangrijk is voor jou)
  2. Huidig doel: schema’s gerelateerd aan huidig doel.
  3. Recente ervaring: Schema’s actief door recente ervaringen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Priming (schema)

A

Tijdelijke activatie van schema.

Recente ervaringen verhogen de kans op beschikbaarheid van een schema, kenmerk of concept. De prime moet beschikbaar én toepasselijk zijn (b.v. een kenmerk dat niet logisch past bij iemands gedrag zal geen invloed hebben).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je kunt ook schema’s primen met sensaties als geur. Geef een voorbeeld

A

Iemand benaderd je voor geld –> geef je geld?

Vieze geur: associaties immoreel (drugs etc)
Fijne geur: associaties moreel (heeft het nodig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Self-fulfilling prophecy

A

Self-fulfilling prophecy. Eigen verwachtingen zetten gedrag in ander in gang dat je verwachtingen bevestigd.

  1. Een verwachting over iemands gedrag –>
  2. jij gedraagt op basis van verwachting –>
  3. persoon reageert hierop en gedraagt zich volgens verwachtingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Religie prime zorgt voor aardig/gul gedrag, maar alleen wanneer…

A

Wanneer deze mensen religieus zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Heuristieken

A

Heuristieken: mentale shortcuts om snel besluiten te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschikbaarheidsheuristiek

A

Mensen baseren een besluit op herinneringen die gemakkelijk naar voren komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Representativiteitsheuristiek:

A

Informatie classificeren op basis van stereotypen/typische gevallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mensen gebruiken ….. te veel en ….. te weinig

Base rate en representativiteitsheuristiek

A

Mensen gebruiken representativiteit te veel en base-rate te weinig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De ….. geeft een gedeeltelijke verklaring voor waarom we persoonlijkheidstest resultaten zien als representatief.

(Vaag genoeg dat iedereen een eerdere situatie kan bedenken waarin ze zo handelden)

A

Representativiteitsheuristiek

18
Q

Cultuur beïnvloedt denken: welk soort denken beïnvloedt cultuur?

A

Cultuur heeft invloed op automatisch denken en heuristieken.

19
Q

Analytische denkstijl

A

Analytische denkstijl: mensen focussen op eigenschappen van objecten, minder op de omgeving en context daarvan.

20
Q

Denkstijl wordt volgens bepaalde onderzoekers bepaald door…..

A

Filosofische tradities

21
Q

Als je iemand uit Amerika die daar recent altijd is geweest vraagt naar een foto te kijken, gebruikt hij dan waarschijnlijk een analytische of holistische denkstijl?

A

Analytische

22
Q

Als je iemand uit Amerika die is blootgesteld aan foto’s uit Japan vraagt naar een foto te kijken, gebruikt hij dan waarschijnlijk een analytische of holistische denkstijl?

A

Holistische. Mensen kunnen geprimed worden door hun omgeving voor hun denkstijl.

23
Q

Wanneer je met een analytische denkstijl de stemming van iemand wilt beoordelen, kijk je naar de gezichten van….

A

Alleen de persoon waar je over wilt oordelen.

24
Q

Wanneer je met een holistische denkstijl de stemming van iemand wilt beoordelen, kijk je naar de gezichten van….

A

De gehele groep. De omliggende context

25
Q

Gecontroleerd denken

A

Gecontroleerd denken: bewust, mentaal vereisend, intentioneel, traag denken.

26
Q

Wat is facilitated communication, waar is het een voorbeeld van, en waarom klopt het niet?

A

o Facilitated communication: vingers en armen van patiënten bij keyboard houden om te kunnen communiceren. Nep. De facilitator typt door onbewuste invloed de antwoorden.

Het is een voorbeeld van onbewuste invloed op bewust denken.

27
Q

Als mensen minder aardig willen zijn tegen anderen, is het dan beter om meer of minder vrije wil te ervaren?

A

Meer ervaring van vrije wil = meer bereidheid tot helpen van anderen. Het geloven dat wij vrije wil hebben is dus beter om aardig te zijn.

28
Q

Contrafeitelijk denken

A

Contrafeitelijk denken: mentaal een aspect van het verleden aanpassen, of inbeelden hoe het had kunnen zijn. If only…

29
Q

Welk fenomeen verklaard dat een bronze medaille beter voelt dan een zilvere?

A

Contrafeitelijk denken.

Grote invloed op emotionele reacties op gebeurtenis. (Hierdoor is bronze medaille blijer dan zilvere – zilvere was bijna 1e, bronze had bijna geen medaille).

30
Q

Men geloofd meer in god bij ….. denken

A

Meer geloof in god bij meer contrafeitelijk denken.

31
Q

Planning fallacy

A

Planning fallacy: optimistisch zijn over hoe snel ze een project zullen afronden, zelfs als ze bij vergelijkbare projecten in het verleden trager hebben afgerond.

32
Q

Hoe kun je de planning fallacy vermijden?

A

Actief nadenken over eerdere vergelijkbare ervaringen als reflectiemiddel.

33
Q

Waardoor wordt het white-bear effect veroorzaakt (niet kunnen onderdrukken van gedachten)?

A

Chronische toegankelijkheid van schema’s

34
Q

Bargh et al. deed priming-onderzoek naar priming met woorden over ouderen.

Wat gebeurde met de proefpersonen wanneer zij naar de lift moeten lopen?

A

Zij gingen trager lopen door de activatie van het ouderen schema.

Maar: dit kon niet gerepliceerd worden.

35
Q

Bargh deed onderzoek naar warme en koude kopjes gerelateerd aan beoordeling personen. Werd dit gerepliceerd?

A

Nee. Bargh’s onderzoeken werden niet gerepliceerd.

36
Q

Zorgt product placement ervoor dat wij meer producten kopen?

A

Weinig bewijs voor.

37
Q

Perseveratie-effect

A

Wanneer wij een bepaalde overtuiging hebben blijft deze hangen, zelfs als wij informatie krijgen die aanduidt dat eerdere informatie niet klopt.

38
Q

Confirmation bis

A

Op zoek gaan naar voorbeelden dat onze overtuigingen kloppen. Weinig aandacht voor niet-bevestigende informatie.

39
Q

Criteria om gecontroleerd te denken

A
  1. Niveau van motivatie
  2. Capaciteit tot nadenken
  3. Stemming
40
Q

Wanneer je goed in je vel zit gebruik je sneller het ….. denken

  1. Gecontroleerd
  2. Automatisch
A
  1. Automatisch
41
Q

Illusoire correlatie

A

Verband denken te zien dat niet bestaat

(bijvoorbeeld: verwachting dat het gaat regenen wanneer je fietst en niet met de auto)

Illusoire correlatie (illusory correlation): Dit verwijst naar de waarneming van een relatie tussen twee variabelen die in werkelijkheid niet of nauwelijks bestaat. Mensen kunnen deze illusie creëren door informatie te overwaarderen die de vermeende correlatie ondersteunt en informatie te negeren die deze weerlegt. Dit komt vaak voor bij stereotypen, waar mensen een verband zien tussen bepaalde groepen en specifieke eigenschappen, terwijl er geen statistisch significante relatie is.

42
Q

Illusie van controle

A

Illusie van controle (illusion of control): Dit is de neiging van mensen om te geloven dat ze meer controle hebben over gebeurtenissen dan in werkelijkheid het geval is. Dit kan optreden in situaties waar de uitkomst grotendeels willekeurig of onvoorspelbaar is, zoals bij gokken of loterijen. Bijvoorbeeld, iemand kan denken dat ze hun kansen om te winnen kunnen vergroten door bepaalde acties te ondernemen, zoals specifieke getallen kiezen.