Week 4 pt 2 Flashcards

1
Q

Conformisme:

A

Een verandering van gedrag door de impliciete of expliciete invloed van anderen (we zien hoe anderen zich gedragen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mimicry:

A

kopiëren van houding, gezichtsuitdrukking, gapen etc. van anderen. (Meer mimicry wanneer je ander leuk vindt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociale besmetting:

A

1 persoon kijkt omhoog, 45% gaat dit ook doen. 15 mensen kijken omhoog, 85% doen dit ook.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Group herding:

A

menigte volgen (bijvoorbeeld grotendeel mensen naar 1 van de nooduitgangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Informationeel conformisme :

A

Het gebruiken van het gedrag van anderen als informatie voor toepasselijk gedrag, leidend tot conformiteit omdat we geloven dat hun interpretatie van de situatie klopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Group estimate/groepsschatting

A

resultaat waar groep op landt als de ‘sociaal juiste keuze’. Werkt vaak sterker dan argumenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Innerlijke acceptatie:

A

wanneer mensen conformeren omdat ze oprecht geloven wat anderen doen/zeggen.

(informationeel conformisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Public compliance/Publieke naleving:

A

wanneer mensen conformeren zonder te geloven wat anderen doen/zeggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer conformeren mensen naar informationele sociale beïnvloeding?

A
  1. Situatie is ambigu
  2. Situatie is crisis
  3. Anderen zijn experts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de meest cruciale factor voor het optreden van informationele sociale beïnvloeding?

A

Wanneer de situatie ambigu is:

Je moet onzeker zijn over het juiste antwoord/de juiste handelswijze. Hoe onzekerder, hoe meer je van anderen zult afhangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer conformeren mensen naar informationele sociale beïnvloeding?

Factor: ambiguiteit

A

Wanneer de situatie ambigu is: meest cruciale variabele. Je moet onzeker zijn over het juiste antwoord/de juiste handelswijze. Hoe onzekerder, hoe meer je van anderen zult afhangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer conformeren mensen naar informationele sociale beïnvloeding?

Factor: crisis situatie

A

Wanneer de situatie een crisis is: wanneer er geen tijd is om na te denken en we meteen moeten handelen. Paniek en onzekerheid over wat te doen leidt tot afhangen van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer conformeren mensen naar informationele sociale beïnvloeding?

Factor: anderen zijn experts

A

Wanneer anderen experts zijn: hoe meer expertise of kennis iemand heeft, hoe meer waarde diegene heeft als gids in ambigue situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociale normen:

A

impliciete (soms expliciete) regels voor acceptabel gedrag en geloof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Normatief conformisme:

A

conformeren aan sociale normen van groep om geaccepteerd te zijn. Dit treedt op wanneer we meegaan met groepsnormen maar niet per sé erin geloven. Acceptatie is extreem belangrijk voor ons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Publieke volgzaamheid:

A

gedrag aanpassen aan de groep ondanks dat je je ongemakkelijk voelt bij het gedrag dat de groep wilt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de Sociale impact theorie?

A

Wanneer conformeren mensen aan normatieve sociale beïnvloeding?

  1. Sterkte
  2. Nabijheid
  3. Aantal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

3 factoren sociale impact theorie

Wanneer conformeren mensen aan normatieve sociale beïnvloeding?

  1. Sterkte
  2. Nabijheid
  3. Aantal
A
  1. Sterkte: hoe belangrijker de groep voor je, hoe groter de kans dat je conformeert.
  2. Nabijheid: hoe dichtbij is de groep tijdens de poging tot invloed? Hoe dichterbij anderen, hoe meer kans op normatieve sociale beïnvloeding
  3. Aantal: het aantal mensen in de groep. Stijgt tot een bepaalde groepsgrootte, en daarna daalt het conformisme (vanaf 4-5 mensen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Idiosyncrasy credits:

A

de tolerantie die een persoon opbouwt over tijd door de conformeren aan groepsnormen.

Als genoeg credits verzameld zijn kan de persoon soms deviëren van de groep zonder retributie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Effect van allies in de groep bij bijvoorbeeld een Asch studie?

A

Als er anderen zijn (alhoewel minderheid) die het eens zijn met jou, veel minder kans op conformisme. De enige zijn is een veel groter effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer een taak belangrijker is, treedt normatieve sociale beïnvloeding …. (vaker/minder/even vaak) op

A

Minder vaak

22
Q

De … in het brein is alleen actief wanneer wij een keuze maken die tegen de groep consensus in gaat. Bijvoorbeeld het geven van het juiste antwoord bij de Asch test.

23
Q

Bij … conformisme is meestal sprake van publiek conformisme zonder (privé) overtuiging.

Normatief conformisme
Informationeel conformisme

A

Normatief conformisme

24
Q

Asch line studie is een voorbeeld van…

A

Normatief conformisme

1/3 van de foute antwoorden van groep leidde tot conformisme.

25
Q

o.a. … leidt tot een grote kans van ‘’viral’’ content.

A

Emotionele arousal

26
Q

Hangen mensen meer af van informationele sociale beïnvloeding in een performance-taak of minder?

A

Hoe belangrijker je performance, hoe groter kans dat je af gaat hangen van informationeel conformisme.

27
Q

Hangen mensen af van informationele beïnvloeding of normatieve beïnvloeding wanneer ze meedoen aan gevaarlijke dares?

A

Waarschijnlijk normatieve. Informatieve zou zijn: “Zo, anderen springen daarin, dus dat lijkt me slim.”

28
Q

Minderheidsinvloed:

A

wanneer de minderheid van de groep de meerderheid beïnvloedt.

Als de minderheid een consistent, unwavering standpunt heeft is de kans groter dat de meerderheid het accepteert of zelfs adopteert.

29
Q

Minderheidsinvloed treedt voornamelijk op bij …. conformisme

A

Dit gaat voornamelijk door informationele en sociale beïnvloeding.

30
Q

Injunctieve normen:

A

Hoe mensen zich -zouden moeten- gedragen. Opvattingen over welke gedragingen geaccepteerd worden door anderen en welke niet.

31
Q

Descriptieve normen:

A

Hoe mensen zich werkelijk gedragen in gegeven situaties, onafhankelijk van de acceptatie van het gedrag. Hieruit halen we informatie over wat acceptabel is

32
Q

Zorgen injunctieve of descriptieve normen sneller voor gedragsverandering? Stel je voor, er ligt een flyer op je auto, en je ziet iemand de flyer opruimen in 1 conditie en in de andere hoor je alleen over de injunctieve norm.

A

Descriptieve normen werken beter in dit voorbeeld.

33
Q

Het geven van een publiek antwoord of een anoniem antwoord tijdens het Asch experiment had de invloed dat…

A

Bij anonieme antwoorden gaven mensen veel vaker hun eigen opvatting ipv conformisme.

34
Q

Als je denkt dat anderen deskundiger zijn dan jij, zul je …. Conformeren met hun mening

Sneller
Trager
Even snel

35
Q

De neiging tot conformeren is groter in … culturen.

A

Collectivistische. Alhoewel het collectivistische culturen wel belangrijker is dat de groep waarin je je bevindt belangrijk voor je is.

36
Q

Eensgezindheid:

A

wanneer je de enige bent met een afwijkend antwoord/gedrag.

37
Q

De milgram studies gingen over…

A

Gehoorzaamheid.

38
Q

Milgram replicatie met 2 mensen die stoppen zorgde voor..

A

Veel minder gehoorzaamheid

39
Q

De minste gehoorzaamheid bij het Milgram experiment was wanneer ….

A

Wanneer proefpersonen zelf de intensiteit mochten kiezen

40
Q

Boomerang effect:

A

wanneer je poging tot gedragsverandering het tegenovergestelde effect heeft.

Gebeurt wanneer mensen onder het gemiddelde niveau conformeren en daardoor het gemiddelde gedrag laten stijgen.

41
Q

Boomerang effect treedt op door…

  1. Mensen boven het gemiddelde
  2. Mensen onder het gemiddelde
A

o Boven het gemiddelde niveau: mensen die je wilt overtuigen tot het verminderen van hun gedrag

o Onder het gemiddelde niveau: mensen waarvan je wilt dat ze zich zo blijven gedragen.

42
Q

Door-in-the-face techniek:

A

eerst vragen voor een hele grote gunst om kans te vergroten op de volgende vraag voor een kleinere gunst.

43
Q

Foot in the door techniek:

A

Eerst vragen voor kleine gunst om kans op tweede grotere te vergroten

44
Q

De foot-in-the-door techniek werkt omdat…

A

Mensen die instemmen om je te helpen gaan zichzelf zien als vriendelijk, ze zijn committed om te helpen. Nee zeggen tegen de tweede gunst kan oncomfortabele gevoelens triggeren, ookal komt de 2e gunst van iemand anders.

45
Q

De door-in-the-face techniek werkt omdat…

A

De eerste grote gunst laat de tweede minder groot klinken. Ook door wederkerigheid: mensen willen graag niet teleurstellen.

46
Q

Propaganda:

A

een opzettelijke en systematische poging tot het manipuleren van attitudes en gedrag van grote groepen, vaak door misleidende of emotioneel geladen informatie.

47
Q

Obedience to authority:

A

een gedragsverandering door directe beïnvloeding van iemand in een autoriteitspositie.

48
Q

Voldoen aan de verkeerde norm:

A

wanneer je al ingestemd hebt is het moeilijk om te stoppen met het volgen van de norm. Werkt beter wanneer er weinig tijd is om na te denken/reflecteren.

49
Q

Zelfrechtvaardiging Milgram study:

A

consistent gedrag willen vertonen. “De 200 volt is niet ZO erg als de 215, de 215 is niet ZO erg als de 230, etc…” Dit lijkt op de foot-in-the-door techniek.

50
Q

Verlies van eigen verantwoordelijkheid:

A

mensen voelden zich niet meer verantwoordelijk in het Milgram-experiment. Bijvoorbeeld bij bewakers die gevangenen moeten vermoorden: sterkere mening van “deze mensen zijn gevaarlijk” dan andere bewakers.

51
Q

Inflicted insight:

A

wanneer participanten van onderzoek vervelende dingen over zichzelf leren die ze niet hadden verwacht te leren.