Week 2 - Regulatie genexpressie Flashcards

1
Q

Hoe zijn onze DNA-moleculen onderverdeeld?

A

Over 22 chromosomen, plus nog 2 geslachtchromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit wat bestaat een chromosoom?

A

Opgebouwd uit een chromatine, een verbinding van DNA en histoneiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bevat een chromosoom?

A

Informatie over de regulatie van genexpressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is RNA-polymerase I?

A

transcriptie van de meeste rRNA genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is RNA-polymerase II?

A

eiwit-coderende genen (mRNA), zorgt voor transcriptie van genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is RNA-polymerase III?

A

tRNA en sommige rRNA genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar moet je genexpressie controleren als eerst/belangrijkst?

A

Bij transcriptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel ATP kost transcriptie?

A

2 ATP per basenpaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet een promotor?

A

Ze bepalen waar en in welke richting de transcriptie plaatsvindt. Ze zijn 100bp lang en zitten aan het begin van een gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet een enhancer, waar zitten ze & wat versterken ze?

A

Bepalen hoe vaak de transcriptie start. Ze zitten overal behalve op de promotor en ze versterken transcriptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doen algemene trancriptiefactoren?

A

Ze herkennen de promotor aan de TATAA-box die zich op -30bp bevindt. Ze zorgen ervoor dat RNA-polymerase UU op de goede plek bindt en koppelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarbij zijn algemene transcriptiefactoren betrokken?

A

alle eiwit coderende genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doen specifieke transcriptiefactoren?

A

Ze herkennen de enhancer sequentie (binden hieraan) en ze activeren RNA-polymerase II.
- Ze zijn alleen bij genen met specifieke enhancers.
- Het zijn genregulator eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe dichter de enhancer bij de promotor ligt, hoe … er een transcript wordt gemaakt, want…

A

vaker, want lus-vorming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de Sonic Hedgehog Expressie (SHH)?

A

is een groei- en differentiatiefactor die door de cel uitgescheiden wordt en is belangrijk voor de ontwikkeling van de hand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er bij SHH?

A

Door de mutatie gaat de repressor functie verloren en krijg je repressie aan de verkeerde kant van het ontwikkelende handje. Kan leiden tot meervingerigheid.

17
Q

ZRS als repressor/activator…

A

ZRS = repressor aan duimkant
ZRS = activator aan de pinkkant

18
Q

Wat zijn zinkvingers?

A

Het stabiliseert de eiwitvouwing.
(Kunnen aan ongeveer 2 basenparen binden. Door bepaalde alfa-helixen kunnen verschillende basen in het DNA worden herkend)

19
Q

Hoe vormen zinkvingers?

A

De meeste eiwitten gaan in de grote groef liggen. Daarna steekt er een aminozuur naar binnen en deze bindt aan specifieke basen d.m.v. waterstofbrugvorming.

20
Q

Wat doen steroïdhormomen?

A

ze kunnen vrij in de circulatie zitten en gemakkelijk door het celmembraan heen komen.

21
Q

Wat gebeurd er als een steroïdhormoon bindt aan een kernreceptor?

A

Hij verandert van vorm waardoor hij actief door eiwitten het celmembraan in kan worden getransporteerd.

22
Q

5 kenmerken van kernreceptoren

A
  • grote familie zinkvinger eiwitten
  • homo- en heterodimeren
  • specifiek DNA respons element (waardoor ze als receptor dienen)
  • activering door ligand binding.
  • targets voor (niewe) geneesmiddelen
23
Q

Hoeveel zinkvinger eiwitten hebben wij als mens?

A

339

24
Q

Waarom kan een steroïdhormoon direct door het celmembraan heen?

A

het is een sterk lipofiel molecuul.

25
Q

Op welke 6 manieren worden genregulatie eiwitten aangestuurd?

A
  • weefselspecifieke expressie.
  • fosforylering/defosforylering
  • het vormen van homo-heterodimeren
  • interacties met cofactoren
  • lokalisatie in de cel (cytosol/kern)
  • kernreceptoren: ligand binding
26
Q

Wat doet een ligand?

A

is een molecuul dat aan een ander, doorgaans groter molecuul kan binden, zoals een signaalmolecuul aan een membraaneiwit. Een ligand kan alleen een binding aangaan met een specifiek doelmolecuul (meestal een eiwit of nucleïnezuur).