Week 2 - Cytoskelet Flashcards

1
Q

Waarvoor is een cytoskelet?

A

stevigheid voornamelijk. Het is ook flexibel en dynamisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke 2 delen bestaat weefsel?

A

cellen en extracellulaire matrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door wat wordt de vorm en functie bepaald binnen de weefsels?

A

door cel-cel verbindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Door wat wordt de vorm en functie bepaald op weefselniveau?

A

het ECM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voor wat is het cytoskelet belangrijk?

A

Structuur, beweging, regulatie en signaal functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit wat bestaat het cytoskelet?

A

actine filamenten, microtubuli en intermediaire filamenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zorgen actine filamenten voornamelijk voor?

A

beweging en vorm van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar zorgen microtubuli voornamelijk voor?

A

intracellulair transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar zorgen de intermediaire filamenten voor?

A

Vorm en stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zien actinefilamenten eruit?

A

Zijn opgebouwd uit lange polymeren bestaande uit subunits (actine monomeren) die zich tot helicale structuren vormen met een diameter van 7 nm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zorgen actinefilamenten voor stevigheid en structuur?

A

Door adapter eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op welke 2 manieren kunnen actine filamenten een cel laten bewegen?

A
  • door de filamenten onder het celmembraan langer of korter te maken, waardoor migratie of pseudopodia mogelijk is.
  • door samen met myosine structuren te vormen die samen kunnen bewegen (zoals in spieren).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er bij samentrekking van spieren?

A

de actinefilamenten schuiven langs de myosinefilamenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er bij ontspanning van spieren?

A

ATP is nodig om het complex weer uit elkaar te schuiven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe liggen de actine-myosinefilamenten in dwarsgestreept spierweefsel (bv. hartspier)?

A

ze liggen parallel aan elkaar, zodat de contractie in één richting plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe liggen de actine-myosinefilamenten in glad spierweefsel (bv. skeletspieren)?

A

de filamenten liggen niet netjes geordend. Deze kunnen razendsnel in allemaal verschillende richtingen bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kenmerken van intermediar filamenten

A

het zijn monomeren en celspecifiek

18
Q

welke intermediair filamenten komen voor bij:
- huid
- bindweefsel
- zenuwweefsel

A
  • huid = keratine
  • bindweefsel = vimentine
  • zenuwweefsel = neurofilamenten
19
Q

Hoe zien microtubuli eruit?

A

kleine buisjes (diameter = 24 nm) die zijn opgebouwd uit subunits (tubuline) die een alfa- en bètaketen vormen.
- Is de grootste structuur van het cytoskelet.
- neiging tot helicale structuur.
- dimeersteen is bouwsteen microtubules.

20
Q

Welk effect heeft microtubuli op mitose?

A

Tijdens de mitose worden de chromosomenparen uit elkaar getrokken doordat microtubuli aan centromeren koppelen o.i.v. adaptor eiwitten.

21
Q

Hoe worden vesicles van bijvoorbeeld het ER naar het Golgi systeem verplaatst?

A

d.m.v. adaptor eiwitten en motoreiwitten die als het ware over microtubuli lopen

22
Q

Bij welke 2 dingen spelen microtubuli een rol?

A
  • cilia (vloeistof transport)
  • flagella (voortbeweging cellen)
23
Q

4 voorbeelden van cel-cel verbindingen

A
  • desmosomen
  • adherens junctions
  • tight junctions
  • gap junctions
24
Q

Wat zijn desmosomen?

A

Transmembraan eiwitten (zoals cadherines). Ze steken zowel aan de binnenkant als buitenkant van de cel uit. Ze kunnen intra- en extracellulaire structuren met elkaar verbinden.

25
Q

Wat zijn tight junctions?

A

Strakke nauwe verbindingen die zorgen dat er niets doorheen kan stromen. Voornamelijk voor bescherming.

26
Q

Hoe zien tight junctions eruit?

A

Ze vormen een ringstructuur met cadherins (adhesie ring) waar niets doorheen kan

27
Q

Wat zijn gap junctions?

A

Kleine poriën waardoor kleine moleculen uitgewisseld kunenn worden. Ze zorgen voor prikkelgeleiding.

28
Q

Hoe ziet een cel-matrix verbinding eruit?

A

Hemidesmosomen verbinden de cel aan de matrix. De intermediaire filamenten zorgen voor stevigheid van de verbinding en de uiteindelijke verbinding vindt plaats d.m.v. integrines.

29
Q

Wat zijn integrines?

A

Integrines zijn transmembraan eiwitten.
- Aan de binnenkant van de cel worden ze gebonden aan intermediaire filamenten (verankerd).
- Aan de andere kant verbinden ze aan de extracellulaire matrix aan collageen.

30
Q

Welke invloed heeft een signaalmolecuul op integrines?

A

Integrines die in het plasmamembraan vastzitten, kunnen onder invloed van een signaalmolecuul wel of niet hechten met collageen uit de ECM.

31
Q

Wat kan een signaalmolecuul in het plasmamembraan?

A

Het kan een receptor activeren die vervolgens de koppeling of ontkoppeling tussen integrines en het ECM kan reguleren.

32
Q

Waar kunnen integrines zich ook hechten aan actine?

A

cytosol, d.m.v. adaptor/attachement eiwitten

33
Q

Door wat wordt het ECM gemaakt in welk weefsel?
- bindweefsel
- kraakbeen
- botten

A
  • bindweefsel = gemaakt door fibroblast
  • kraakbeen = gemaakt door chondrocyten
  • botten = gemaakt door osteocyten
34
Q

welke 3 dingen zijn belangrijk voor de vorm en functie van weefsel?

A
  • collageen
  • proteoglycanen
  • elastische vezels/fibrillen
35
Q

Wat is collageen?

A

Collageen is te zien in de vorm van fibrillen en vezels. Het zijn langgerekte vezels die uitsluitend kunnen bijdragen aan de structuur en de treksterkte van een orgaan.

36
Q

(TTV) Hoe komt collageen buiten de cel?

A
  1. het is een eiwit die uitgescheiden wordt, dus wordt in ER gemaakt.
  2. Er komt een signaalpeptide, die de translatie eventjes stopt in het ER.
  3. translatie gaat vervolgens door terwijl het eiwit in het Er wordt gemaakt, daar wordt het gemodificeerd en gevouwen.
  4. vervolgens wordt het uitgescheiden.
  5. buiten de cel vindt reorganisatie plaats.
37
Q

Wat doen proteoglycanen?

A

Het zijn eiwitten waaraan loodrecht op het eiwit complexe koolhydraten polymeren zijn gebonden. Ze komen in het hele lichaam voor. Proteoglycanen binden veel water waardoor een gelstructuur ontstaat. Dit kan druk en schokken opvangen.

38
Q

Waar zitten proteoglycanen voornamelijk?

A

in kraakbeenstructuren/gewrichten

39
Q

Wat zijn elastische vezels/fibrillen?

A

Ze zijn opgebouwd uit pro-elastine. Ze liggen kriskras door elkaar. Door lysyl oxidase worden ze gecross-linked. Ze werken zo als elastiekje.

40
Q

Waar zitten elastische fibrillen bijvoorbeeld?

A

in de wanden van een arterie. Ze moeten de druk weerstaan en voor een continue flow zorgen. Alle grote vaten zijn elastisch.