Week 1 - Komen tot de kern van de zaak Flashcards

1
Q

In de celkern is de genetische informatie van een organisme opgeslagen in de vorm van …

A

chromatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat vindt er plaats in de nucleus/celkern (6)?

A
  • verdubbeling genetische informatie
  • kwaliteitsbewaking DNA
  • transcriptie
  • bevat info voor synthese rRNA.
  • assemblage tussen eiwitten en rRNA.
  • selectief transport eiwitten en RNA’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar gaat de macrostructuur van de celkern over?

A
  • de vorm,
  • grootte,
  • dichtheid
    van de celkern verschilt per weefselsoort
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar gaat de microstructuur van de celkern over?

A

over de kern met een kernenvelop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de kernenvelop?

A

een dubbel membraan rond de kern met kernporiën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bevindt zich in de kern:

A
  • condensed/heterochromatine (donker gekleurde deel celkern).
  • dispers-/euchtromatine (licht gekleurde deel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken condensed/heterochromatine

A
  • donker gekleurde deel.
  • weinig ruimte voor transcriptiefactoren.
  • silent/transcriptioneel inactief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken dispers/euchromatine

A
  • licht gekleurde gedeelte in celkern.
  • genoeg ruimte transcriptiefactoren.
  • transcriptioneel actief.
  • structuur is open.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk effect heeft een nomoblast op transcriptie

A

Een nomoblast bevat bijna geen disper chromatine waardoor de transcriptie activiteit verslechterd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Naarmate een cel gespecialiseerder is, zijn er … genen uitgeschakeld en is er dus … heterochromatine.

A

meer, meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom geeft chromatine een vlekkerig beeld?

A

Het zit ongelijk verdeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de microstructuur van chromatine?

A

De dubbele helix van DNA zit 2,5 keer om een groepje van 8 histonen gewikkeld, die weer zijn opgebouwd uit basische eiwitten –> nucleosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de bouw van een nucleolus?

A

De vorm en aantal zijn zeer variabel. Het is over het algemeen een donkere ronde structuur, die je middenin de celkern kan onderscheiden. 2 nucleoli kunnen fuseren, 1 nucleolus kan opdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van de nucleolus?

A

de synthese van ribosomale subeenheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe worden ribosomen gevormd en waar zijn ze voor nodig?

A

Ribosomen worden gevormd uit ribosomale eiwitten en specifieke rRNA’s en zijn nodig voor translatie in het cytoplasma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de nucleolus organisator?

A

Een zeer hoge concentratie van genen die rRNA produceren

17
Q

Ribosomale eiwitten ondergaan het ‘normale’ eiwitsynthese, namelijk:

A
  1. transcriptie van DNA naar mRNA in de kern.
  2. translatie van mRNA naar eiwit in cytosol.
  3. als eiwitten gesynthetiseerd zijn, worden ze naar de nucleolus getransporteerd om daar samen met het rRNA een subunit van het ribosoom te vormen.
18
Q

Hoe ziet de binnenkant van kernenvelop eruit? (3)

A
  • Bestaat uit nucleair lamine, een netvormige structuur.
  • Dit geeft stevigheid.
  • Bij bepaalde plekken zit geen lamina, dit zijn kernporiën.
19
Q

In kernporiën zitten transporteiwitten, wat is de functie hiervan?

A

Deze complexen zijn polair en kunnen iets specifieks naar binnen of buiten laten. Transporters zijn in staat om te herkennen of eiwitten in of uit de kernporie getransporteerd moeten worden.

20
Q

Wat gebeurt er met de kernenvelop tijdens de mitose?

A

Deze verdwijnt en wordt tijdelijk opgeslagen in de vesicles. Als de cel snel moet delen legt deze alvast kernporiën aan in het ER: geannuleerde lamellen.

21
Q

Wat is verantwoordelijk voor de aanmaak van kernenvelop?

A

Het ER

22
Q

3 soorten fouten in het DNA:

A
  • puntmutaties
  • frameshift mutaties
  • splicemutaties
23
Q

3 soorten puntmutaties:

A
  • missense mutatie
  • nonsense mutatie
  • silence mutatie
24
Q

Wat is er mis bij een puntmutatie?

A

één basenpaar is veranderd

25
Q

Wat gebeurt er bij een missense mutatie?

A

het gemuteerde codon codeert nu voor een ander aminozuur

26
Q

Wat gebeurt er bij een nonsense mutatie?

A

het gemuteerde codon is nu een stopcodon die de translatie vervroegd stopt (UAA, UAG, UGA)

27
Q

Wat gebeurt er bij een silence mutatie?

A

het gemuteerde codon codeert nog steeds voor hetzelfde aminozuur en heeft daarom ook geen gevolgen voor het genproduct.

28
Q

Welke 2 frameshift mutaties zijn er?

A
  • insertie
  • deletie
29
Q

Wat gebeurt er bij insertie?

A

er komt 1 of meerdere nucleotiden bij. Als dit geen veelvoud van 3 is verandert het leesraam

30
Q

Wat gebeurt er bij deletie?

A

Er verdwijnt 1 of meerdere nucleotiden. Als dit geen veelvoud van 3 is veranderd het leesraam.

31
Q

Welke 2 splicemutaties zijn er?

A
  • splice acceptor mutatie
  • splice donor mutatie
32
Q

Wat gebeurt er bij splice acceptor mutatie?

A

waarbij een exon tot een intron wordt gerekend en het mRNA dus een exon mist.

33
Q

Wat gebeurt er bij splice donor mutatie?

A

waarbij een intron tot een exon wordt gerekend en het mRNA dus een intron erbij heeft.

34
Q

Wat is een gevolg van splice donor mutatie?

A

Het mRNA heeft een intron erbij, wat kan zorgen voor frameshift en uiteindelijk een korter eiwit.

35
Q

Begin intron =
Eind intron =

A

Begin = splice donor
eind = splice acceptor