Week 2 Flashcards
Hello
Hallo
Good day
Goeiedag
in the morning
’s morgens
in the afternoon
’s middags
in the evening
’s avonds
in the night
’s nachts
good morning
goedemorgen
good afternoon
goedemiddag
good evening
goedenavond
good night
goedenacht
to speak
spreken
to ask
vragen
to listen
luisteren
to answer
antwoorden
to read
lezen
to write
schrijven
capital letter
hoofdletters
small letters
kleine letters
vowels
klinkers
consonants
medeklinkers
What
Wat
When
Wanneer
Why
Waarom
Where
Waar
How
Hoe
Which
welk
What’s your name (what are you called)?
Hoe heet jij?
Which country are you from?
Uit welk land kom jij?
Are you married?
Ben jij getrouwd?
What is your husband’s wife’s name?
Hoe heet je man/vrouw?
Do you have children?
Heb jij kinderen?
How many children do you have?
Hoeveel kinderen heb je?
Which languages do you speak?
Welke talen spreek je?
What is your job?
Wat is jouw job?
He is from the Netherlands and he lives in Ghent
Hij komt uit Nederland en hij woont in Gent.
Goodbye (Day)
Dààg!
See you!
Tot ziens!
See you later!
Tot later! Tot straks!
See you soon!
Tit gauw! Tot binnenkort!
See you tomorrow!
Tot morgen!
Until next week!
Tot volgende week!
Good weekend!
Goed weekend!