Deel 8 (Week 15) Flashcards

ik doe boodschappen

ik dans

ik lees de krant

ik neem en douche

ik speel voetbal/ik voetbal

ik ga iets drinken

ik ga op cafe

ik trek mijn kleren aan

ik poets mijn tanden

ik loop

ik luister naar de radio

ik breng de kinderen naar school
ik haal de kinderen van school

ik kijk naar TV

Ik ontbijt

Ik ga op restaurant

ik sta op

Ik ga slapen

Ik eet’s middags

Ik eet’s avonds

Ik stofzuig

ik poets

Ik speel

Ik wandel

Ik strijk

Ik winkel

Ik zwem

Ik tennis
Ik speel tennis

Ik kom thuis

Ik ga uit

Vroeg opstaan

de bus nemen

de kinderen van school afhalen

fruit eten

boterhammen eten

de afwas doen
Do you like to swim?
Zwem jij graag?
Yes, I like to swim.
Ja, ik swem graag.
Does he like to listen to the radio?
Luistert hij graag naar de radio?
Do you like brushing?
Poets jij graag?
Do you like ironing shirts?
Strijkt jij graag hemden?
I cycle
ik fiets
I sleep
ik slaap
I learn Dutch
(to learn)
ik leren Nederlands
(leren)
I wash
(to wash)
ik was
(wassen)
to go out
I do sports
ik doe aan sport
I do the housework
ik doe het huishouden
I am unemployed
ik ben werkloos
I am a housewife
ik ben huisvrouw
In the morning
in de voormiddag
in the afternoon
in de namiddag